er zijn er zelfs die beweren, dat zij het in den regel niet is: il n'y a que la vérité qui llesse. Als dat dus alles is wat er tegen bet gebezigde argu ment kon worden aangevoerd, dan moet ik zeggen dat het licht, dat men heeft willen doen opgaanniet veel te beteekenen heeft. Men had moeten bewijzendat het gevaar van geplaatst te worden tusschen beurs eu geweten werkelijk niet bestaat. Dit bewijs is echter niet geleverd. Wel heelt men in de tweede plaats aangevoerddat de ondervinding te Groningen zou hebben getoond, dat dat gevaar zeer gering is. Ik antwoord daarop primo dat, al ware dat beweren ook bewijsbaar en al bleek het zelfs eens, dat geen enkele Groninger in den strijd tusschen beurs en geweten bezweken waszoodat alle opgaven volkomen getrouw warendit nog niet zoude verhinderen, dat die mensehen dien strijd hadden moeten strijden. En juist dat willen wij tegenstanders niet; wij achten het immoreel de menschen in dien tweestrijd te brengen en ik voor mij zal daartoe nimmer mijne stem verleenen. Doch secundo is hel niet te constateerendat in Groningen en andere steden de opgaven juist zijn geweest en het stelsel bij gevolg goed gewerkt heeft. De bekende en onloochenbare grief immers, die tegen de income tax wordt aangevoerd, is dat men minstens in negen van de tien gevallen niets hoegenaamd van het inkomen van zijn naasten weet. Eu om de goede werking van het stelsel te con stateeren, zoude men minstens met het inkomen van de groote helft der belastingschuldigen te Groningen en in die andere steden moeten bekend zijn, wat natuurlijk onmogelijk is. Ik wensch bij deze gelegenheid een paar gezegden van het geachte lidden heer Goudsmitte releveren. Die heer beweerde, dat zij, die de income tax meer in het bijzonder op grond van hare immoraliteit bestreden, noodzakelijk alle Leidenaars aanzagen voor veerlooze smokkelaars." Dit zijn zijne eigene woorden. Verder sprak hij nog van Leidscbe oneerlijkheid. Ik protesteer tegen eene der gelijke opvatting, even als of wij, omdat wjj vreezen dat sommigen zullen struikelen, daarom allen zonder onderscheid voor eerlooze smokkelaars aan zien: even als of verder de Leidenaar door ons voor oneerlijker zohde ge houden worden dan elk ander mensch. Daar is niets van aan en die voor stelling is totaal onjuist. De oneerlijkheid, die wij in sommige, zoo men dan wil, in niet weinige gevallen vreezen, is geene Leidscbe, maar eene cosmopolitische oneerlijkheid. Reeds zoo even heb ik gelegenheid gehad te herinneren, dat aan de menschelijke natuur tallooze zwakheden aankle ven, en ik vind het beter ze, waar het noodig is, met den vinger aan te wijzen, dan ze te verbloemen door allerlei zelfverheffende en bij gevolg vleijende redeneringen, Er wordt ter gelegenheid van deze belasting veel gesproken van pessimismus en, indien ik mij niet vergis, word ik daarvan niet in geringe mate betigt. Ik weet niet beter daartegen aan te voeren dan wat ik, vier jaren geleden, in de vergadering van 15 Dec. 1866, de eer had te zeggen, toen een geacht lid, ik meen de Wethouder Stoffels, mij vroegof ik dan alle Leidenaars voor zoo slecht hield. Ik antwoordde dat ik hen zelfs voor braver hield dan vele anderen en hen ook daarom niet slechter wilde maken door het invoeren van eene income-tax, dat ik echter tevens niet mogt uit het oog verliezen wat er elders geschiedde. Ik voegde er toentot regtvaardiging van mijne zoogenaamde pessimisti sche opvatting, letterlijk het volgende bij: fik heb hier voor mij liggen het primitief kohier van de inkomsten-belasting met eigen aangifte van Groningeneene staddie wat bevolking betreft zoowat ongeveer met Leiden overeenkomt. Dat kohier bevat 3756 aangeslagenen en on der die 3756 zijn er meer dan duizend, die verklaard hebben een inkomen te hebben van honderd guldendat is dus nog niet voluit twee gulden per weeken dat nog wel voor een groot gedeelte hoofden van huis gezinnen!" Deze cijfers zijn welsprekend. Nog een woord over de publieke opinie, die als controleur voor deze belasting wordt ingeroepen. Ik hecht zeer veel aan de publieke opinie, daar waar zij oordeelt over zaken, die zij kan gadeslaan, niet daar waar zij noodzakelijk in den blinde tast. Ik vereenig mij dan ook geheel met wat over haar door het geachte lid, den heer Buys, is gezegd. Ik acht de werking der publieke opinie in deze zaak voor hoogst verderfelijk. Ieder weet immers, dat de publieke opinie gewoon is het fortuin en het inkomen, zoowel van den nederigen als van den hooggeplaatsten burger, veel te hoog te taxeren. Wat zal er nu zeer dikwijls gebeuren? De belastingschuldige begint met in de verleiding te komen onjuiste opgave te doen, doch, eerlijk man zijnde, bezwijkt hij niet voor die verleiding en geeft zijn inkomen naar waarheid op. Tien tegen één en de publieke opinie zal meenendat hij veel meer inkomen heeft dan door hem is opgegeven, en hem dus voor een oneerlijk mensch aan zien. Welligt krijgt die man zoodoende nog berouw over zijne eerlijke daad en denkt hij bij zich zeiven: had ik maar wat minder opgegeven, men had mij dan evenzeer als nu voor een oneerlijk mensch aangezien, maar ik had er dan tot troost althans eenig geldelijk voordeel van gehad. De heer Goudsmit heeft zoo even nog beweerd, dat als iemand, die tot dusver een huis van hoogere huurwaarde bewoonde, onder het nu nog be staande belastingstelsel overging tot het huren van een huis van mindere huurwaarde, deze persoon evenzeer de bestaande belasting ontduikt, als bij een stelsel van income-tax hij, die eene onware aangifte doet. Maar dat argument zal wel niet ernstig gemeend zijn. Zeer zeker ontgaan beiden het betalen van eene zekere som gelds, doch de een doet dit op eene allergeoorloofdste wijze, namelijk door het huren van een ander huis, waar naar hij in het volgende jaar zal aangeslagen worden en dus niet door ont duiking, terwijl de andere hetzelfde doel bereikt door eene bepaald immo- reele, ongeoorloofde daad. Ten slotte nog een woord over de controle, die dan toch bij slot van rekening door Burgemeester en Wethouders over deze nieuwe belasting zal moeten uitgeoefend worden. Ik durf Burgemeester en Wethouders met die taak waarlijk niet feliciteeren. De Commissie van Financiën heeft reeds in haar rapport aangetoonddat die controle in den grond op niets zal rustenop vele moeijelijkheden zal afstuiten en eigenlijk geheel chi- meriek is. Ik heb dat alles nu niet te herhalen, maar gaverderen beweer dat die controle zelfs physiek onmogelijk is. Er zullen hier in Leiden plus minus 4000 belastingschuldigen zijn. Ik laat nu eens gaan, dat er een geheugen als dat van Huig de Groot voor noodig is alleen om 4000 namen van per sonen te kennen, laat staan nog om hun inkomen te beoordeelen. Ik neem eens aandat er slechts vijf minuten voor elke opgave vereischt zullen worden om haar naauwgezet te onderzoeken. Dat geeft te zamen 20.000 minuten. Als nu het Dagelijksch Bestuur êenê Zeer ijverig aan het werk gaat en daags vijf uren aan dien arbeid besteedt, wat bijna onmogelijk is bij de vele andere bezigheden, die dat collegie te verrigten heeft, dan zullen er ongeveer 66 werkdagen of elf weken voor dat werk vereischt worden hetgeen veel te lang is met het oog op het bijtijds gereed hebben van het kohier. En dan is er nog maar vijf minuten besteed aan de con trole van iedere aangifte. Nu laat ik nog daar, dat men, gelijk in den aard der zaak ligt, nog wel hier en daar de noodigeinlichtingen zal moeten inwinnenwat ook veel tijd vereischt. Ik wensch er dus het Dagelijksch Bestuur niet geluk mede. Het raoeijelijkste en meest tijdroovende zal verder nog zijn het taxeeren van het inkomen van heildie geene aangifte believen te doen. Het getal der zoTSdanigen zal niet gering zijn, als jpien bedenkt, hoe de Hollander gehecht is aan het geheim houden van zijn fortuin, zelfs voor zijne vrouw en kinderen. Het einde zal zijn, dat ieder zal opgeven wat hem het best schikt, en dat bijna alle opgaven, hoe on juist ook zullen worden aangenomen. Het is dan toch ook wat raoeijelijk tegen den eersten den besten belastingschuldige, die wat weinig opgeeft, doch overigens niet als een oneerlijk man bekend is, te zeggen: uwe opgave deugt niet, vooral daar de bewijzen bijna altijd zullen ontbreken. Ik geloof dan ook teregt te mogen zeggen dat wij alsdan hier zullen heb ben eene belasting zonder eenige controle. En wat is eene belasting zonder controle? Wat zouden onze praktische voorouders er wel van zeggen indien wij hun eens konden voorstellen om b. v. bij het innen hunner accijnsen de commiesen-huisjesdie zij aan elke poort hadden, wel te behouden, maar er den commies uit te laten en in zijne plaats er een register neder te leggen, waar ieder naar goedvinden in kort verklaren, hoeveel kan jenever, of hoeveel .mudden graan hij telkens in de stad had ingevoerd? Zij zouden ons voorstel eenvoudig weg als onbegrijpelijk ter zijde hebben gelegd. In- tusschen zal het met de income tax ongeveer even zoo gaan. In den regel zal men alle aangiften aannemen; eenige zeer weinigen zal men, al was het maar om teeken van leven te geven, afkeuren en verhoogenmaar hij, dien dat niet treft, komt er, wat zijn beurs betreft, best af. De heer Scheltkma. In de eerste plaats moet ik zeggen dat het mij spijt dat de heer Hartevelt het rapport der Commissie onbeleefd heeft ge noemd. Ik geloof dat dit verwijt geheel onverdiend is, en wil het er dus liever voor houden dat de heer Hartevelt ons rapport nu onbeleefd heeft genoemd, om daardoor zijne uitdrukking van Russisch rapport te verdedi gen. Wat nu de zaak zelve aangaat zoo is bij mij de viaag gerezen, waaraan het toch wel moet worden toegeschrevendatna al den strijd die hier reeds over een income tax is gevoerd, nadat zij herhaalde malen is voorgesteld en verworpenmen er toch nog zoo zeer op gesteld is, dat zij nu op nieuw wordt voorgesteld. Men klaagt over onze tegen woordige belasting, maar waarom haar dan niet gewijzigd en zoo mogelijk verbeterd, en waarom nu juist weer een income-tax? Ik meen dit alleen daaraan te moeten toeschrijven dat men dweept met het beginsel, maar dat men blind is voor de gebreken aan de toepassing verbonden of liever voor de onmogelijkheid om eene income-tax, vooral eene zoo als men hier wil hebben, namelijk geheel op eigen aangifte steunende, getrouw aan het hoofdbeginsel in toepassing te brengen. De heer Goudsmit zeidedathij teleurgesteld was omdat hij geene afdoende argumenten tegen het ontwerp had gehoord. Ik geloof dat ik met meer regt het omgekeerde kan zeggen, dat er namelijk geene afdoende argumenten vóór het ontwerp zijn aange voerd, en dat van al wat tegen zulk een income-tax, als daarin wordt voor gesteld is aangevoerdniets is wederlegd. Ik zal nu het beginsel van de income-tax laten rusten. Dit is reeds genoeg behandeld. Alleen wil ik er dit nog van zeggen, dat, wil men hier eene income-tax invoeren, dan ook de opcenten op de grondlasten, namelijk de gemeente-opcentenvan de rijks-grondbelasting spreek ik nu niet, moeten vervallen. Het is niet billijk om eerst belasting te heffen van de revenuën van vaste goederenen die dan op nieuwen alzoo dubbelte treffen door eene income-tax. Doch ik laat nu verder het beginsel rusten. De vraag toch waar het in de eerste plaats op aankomt is deze: is het beginsel in toepassing tc brengen Ik heb bij eene vroegere gelegenheid, toen ook eene income tax werd voorgesteld, de vraag gesteld: toon mij aan dat het mogelijk is de income-tax als plaatse lijke belasting in practijk te brengen, en de voorstanders zijn nog steeds in gebreke gebleven dit aan te toonen. En nu op nieuw een income-tax wordt voorgesteld, nu had ik zulks althans verwacht. Ik zie mij daarin geheel teleurgesteld. Op nieuw is het bewijs geleverd dat men niet bij magte is de income tax getrouw aan haar beginsel in toepassing te brengen. Het bewijs ligt in de eerste plaats in het ontwerp zelf van den heer Har tevelt, wat de uitvoering of toepassing betreft is het ontwerp hoogst onvol ledig. Het voornaamste ontbreekt er aan. Immers wat zijn de eerste vereischlen bij elke belasting? 1°. Dat iedereen weet waarvau de belasting verschuldigd is; dat de zaak die belast wordt voor een ieder naauwkeurig en duidelijk is omschreven, en 2U. dat er controle en waarborg tegen ont duiking bestaat. Wat het 1» punt betreft, wat onder inkomen verstaan moet worden, daarvan kan iedereen maken wat hij wil. De voorsteller van het ontwerp, de heer Hartevelt, beweerde zoo aanstonds, dat wanneer een koopman of handelaar een goed jaar heeft en ruime of meer dan gewone winst maakt, meer dan hij verteert, zoodat hij dat meerdere kapitaliseert, dat dan die meerdere winst niet als inkomst moet beschouwd worden, maar gelijk gesteld kon worden met een legaat of erfenis van ƒ25.000. De heer Goudsmit antwoordde zoo even op het geopperde bezwaar, dat vele kleine neringdoenden niet weten en niet berekenen kunnen hoe groot hun zuiver inkomen is, dat dit bezwaar zoo groot niet is, want dat die lui hunne kas maar hadden na te gaan. Hoe zij daaruit tot de kennis van hun zuiver inkomen zullen komen is mij niet duidelijk, want de meesten maken geen balans op, of houlen zelfs geen boeken en alle ontvangsten en uitgaven, zoowel voor het bedrijf als voor het huishouden, gaan in en uit dezelfde lade. En onder de meer ontwikkelden in de maatschappijdie hun inkomen zeer goed kunnen berekenen bestaan de meest uiteen loopende gevoelens over wat zuiver inkomen is, en wat al of niet afgetrokken mag worden. Wat voorts betreft de controle, die zal er niet bestaan, en die kan ook niet bestaan als niet eerst is uitgemaaktwat zuiver inkomen is. Doch al was het mogelijk zulks te bepalen dan nog is de eigen aangifte niet ta contro leren. Alles moet overgelaten worden aan Burgemeester en Wethouders; en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 8