f
er evenzeer nimmer op hebben gelet. Reeds voorlang waren zij in de
gelegenheid geweest om te zeggenuwe voordragt is niet in overeenstemming
met de verordening. Dus, als er eene beschuldiging wordt geuit tegen het
Dagelijksch Bestuur, dan is die beschuldiging evenzeer toepasselijk op al de
leden van den Raad. Het is ons ontgaan het is de geheele vergadering
ontgaan.
De heer Goudsmit. Als ik nog eene opmerking mag maken, dan is
het deze, dat wij toch moeijelijk bij elke voordragt van het Dagelijksch
Bestuur kunnen uitgaan van het vermoeden dat de verordening, die de
voordragten regeltgeschonden wordt. Beter dus dan zich gevoelig te be-
toonenzou het Dagelijks Bestuur doenindien het de aanleiding tot
critiek zocht te vermijden. Zijne waardigheid zou daardoor allezins worden
verhoogd.
De Voorzitter. Bij het Roomsch-Katholijk Weeshuis heeft hetzelfde
plaats. Wat bet niet-wenschelijke betrelt, dat de daden van het Dagelijksch
Bestuur aan critiek kunnen bloot staanzoo moet ik doen opmerken dat
vele leden van den Raad getoond hebbendat zij dan ook volstrekt niet
schromen de handelingen van het Dagelijksch Bestuur aan een strenge cri
tiek te onderwerpen. Als niemand meer het woord vTaagt, stel ik nader
voor de adressen te renvoyeren aan regenten en regentessen.
De heer Bijleveld. Moet nu niet ook eene beschikking worden geno
men op het verzoek om ontslag?
De Voorzittee. Ik zou meenen, dat nu de geheele zaak zou moeten
worden aangehoudenten einde het bestuur van het Weeshuis hierop diene
van berigt.
De heer van Outeeen. De heer Bijleveld heeft de verordening op de
inrigting van het weeshuis onderzocht en heeft haar, meen ik, voor zich
liggen. Naar aanleiding daarvan doe ik de vraag, of daarin de bepa
ling uitdrukkelijk voorkomt dat het «bestuur" gehoord wordt op een aan re
genten te verleenen ontslag.
De Yooezitteb. Ja, en ik geloof ook, dat wij eene gezonde interpre
tatie aan de verordening gevendoor de geheele zaak aan het Bestuur te
renvoyeren, ten fine van berigt.
Het voorstel van den Voorzitter wordt aangenomen met algeraeene stemmen.
III. Verzoek van den onderwijzer in de natuurkunde bij het vormend
onderwijs A. W. Kroon Jr., om ontslag uit die betrekking.
Burgemeester en Wethouders stellen voor den adressant het gevraagd
ontslag tegen I Januarij aanst. te verleenen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
IV. Het' 2de suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, 1870.
Wordt op gelijke wijze, ten bedrage van 329.20, vastgesteld.
De Voorzittee. Ik wenschte thans van de orde, volgens het oproepings'
briefje, af te wijken en nu punten 7 en 10 in behandeling te nemen, als
spoedvereischend.
Dienovereenkomstig besloten zijnde, is aan de orde:
V. Adres van Vrouwe W. KuenenMuurling c. s.om op daarbij be
paalde dagen en uren gebruik te mogen maken van de openbare school
n°. 2 voor onvermogenden, tot het geven van godsdienst-onderwijs.
Burgemeester en Wethouders, na het advies te hebben ingewonnen van
den hoofdonderwijzer der betrokken school, raden het verzoek der adressan
ten in te willigen, onder voorwaarde evenwel, dat hun de verpligting worde
opgelegd het meublement, als tafels enz., niet te verplaatsen en zij boven
dien verantwoordelijk worden gesteld voor de in het lokaal voorhanden leer
middelen als kaartenboeken enz.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
VI. Adres van E. H. Rodbardom vergunning tot het leggen van eene
hardsteenen stoep, met palen en gordingen, voor haar huis op het Rapen
burg, wijk IV, n°. 820.
Burgemeester en Wethouders raden, overeenkomstig het rapport van de
Commissie van Fabricage, de adressante de gevraagde toestemming te ver
leenen mits de afsluiting zij door een gebogen ijzer naar den hoek van
den zijgevel aan de Kloksteeg, volgens de daarvan overgelegde teekening.
Wordt op gelijke wijze aangenomen.
0
VII. Concept-verordeningen tot heffing en invordering eener plaatselijke
directe belasting.
Ontwerp-Raadsbesluit, regelende de heffing eener plaatselijke
directe belasting te Leiden.
Art. 1. Te beginnen met den len Januarij 1871 wordt jaarlijks geheven
eene plaatselijke directe belasting, tot een telken jare bij de vaststelling der
gemeente-begrooting te bepalen bedrag van hoogstens 150,000vermeerderd
met hoogstens 10 ten honderd voor de suppletoire kohierendie geacht
worden de oninvorderbare postende restitutiën en de ontheffingen te
dekken.
Art. 2. Aan deze belasting zijn onderworpen de in de gemeente hun
hoofdverblijf houdende, of minstens drie maanden van het dienstjaarwaar
over de belasting gevorderd wordt, verblijvende personen, die geacht worden
een jaarlijksch zuiver inkomen te hebben van f 400,of meer, alles met in
achtneming der voorschriften van art. 6, der wet van 7 Julij 1865 (Staats
blad n°. 79) houdende wijziging der gemeentewet.
Art. 3. De grondslagen dezer belasting zijn
1°. Eigen aangifte van het zuiver inkomen.
2°. Waar die ontbreekt of onvolledig wordt geoordeeld ambtshalve aanslag.
Bij de beoordeeling van de gedane aangifte ep bij ambtshalve aanslag
woodt gelet:
1". Op de bekende inkomsten van den belastingschuldige.
2°. Op den uiterlijken staat door hem gevoerd.
Onder uiterlijken staat door den belastingschuldige gevoerdwordt ver
staan, echter altijd in aanmerking genomen de omstandigheden welke dien
meer of minder noodzakelijk maken, de inrigting zijner levenswijze en de
meeidere of mindere weelde, welke hij daarbij ten toon spreidt; men lette
ook op de huurwaarde der door hem bewoonde of gebruikte pandenop het
getal zijner dienstboden, en of zij al of niet liverei dragen, en op het getal
der paarden van weelde, die door hen gehouden worden.
Art. 4. Onder zuivere inkomsten worden verstaan de in geld berekenbare
vruchten, voortspruitende uit bezittingen (eigen gebruik van deze daaronder
begrepen), uit ambten, bedieningen, betrekkingen, industrie, handel, be
roep, bedrijf, arbeid en onderneming, alsmede alle andere inkomsten, van
welken aard ook, voor het leven of tijdelijk genoten wordende, een en
ander onder aftrek van de renten van verschuldigde kapitalen.de uitgaande
lijfrenten en uitkeeringende noodzakelijke kosten van onderhoud der be
zittingen, waaruit de inkomsten worden verkregen, en de daarop drukkende
grond-dijk-, polder- en andere zakelijke lasten.
Art. 5. Zij wier zuiver inkomen ƒ400,'sjaars en meer bedraagt,
zullen op de wijze nader te omschrijven aangifte doen van de klasse,
waartoe zij volgens hun inkomen behooren.
Art. 6. De verdeeling der klassen is als volgt:
le klasse, omvat hen die een inkomen hebben:
van en
met f
400,tot beneden
500,—
2e
0
0
0
0
0
500,
0
0
600,—
3e
0
0
0
0
0
600,—
0
0
800,—
4e
0
0
0
0
0
800,—
0
0
1000,—
5e
0
0
0
^0
0
1000,—
0
0
1500,
6e
0
0
0
0
0
1500,
0
0
2000,
7e
0
0
0
0
0
2000,—
0
0
3000,
8e
0
0
0
0
0
3000,Ir
0
0
4000,—
9e
0
0
0
0
0
4000,—
0
0
5000,—
10e
0
0
0
0
0
5000,—
0
0
6000,—
11e
0
0
0
0
0
6000,
0
0
7000,—
I2e
0
0
0
0
0
7000,—
0
0
8000,—
13e
0
0
0
0
0
8000,—
0
0
10000,—
14e
0
0
0
0
0
10000,—
0
0
12000,—
15e
0
0
0
0
0
12000,—
0
0
14000,—
16e
0
0
0
0
0
14000,—
0
0
16000,—
17e
0
0
0
0
0
16000,— r
0
0
1 8000,
18e
0
0
0
0
0
18000,—
0
0
20000,
19e
0
0
0
0
0
20000,—
0
0
25000,
20e
0
0
0
0
0
25000,
0
0
30000,—
2le
0
0
0
0
0
30000,—
0
35000,
22e
0
0
0
0
0
35000,i
0
0
40000,
23e
0
0
0
0
0
40000,—
0
0
45000,
24e
0
0
0
0
0
45000,—
0
0
50000,—
25e
0
0
0
0
0
50000,en
daarboven.
t. 7.
Jaarlijks
bij
de
behandeling der
begrootir
van het volgend
dienstjaar, bepaalt de Raad, hoeveel ten honderd van het belastbaar inkomen
over dat dienstjaar tot vinding der benoodigde som zal worden geheven
en brengt dit onder zoodanige omschrijving op de begrooting.
Art. 8. Voor gezinnen, bestaande uit vijf leden of minder, die ten laste
zijn van het hoofd des gezins, worden de aanslagen uitgetrokken tot het
volle bedrag; voor elk lid boven de vijf, voor zoo verre die ten laste van
het hoofd des gezins zijn, wordt 3 pCt. der belasting afgetrokken.
Als leden zijn, behalve de echtgenoot, alleen aan te merken inwonende
bloed- en aanverwanten in de opgaande en nederdalende linie.
Art. 9. Ontheffing of vrijstelling van de belasting, wegens vertrek uit
de gemeente of overlijden, wordt voor de na dat tijdstip nog verschijnende
termijnen van het dienstjaar, naar aanleiding van art. 6 der wet van 7 Julij
1865 (Staatsblad n°. 79) houdende wijziging der gemeentewet, verleend op
een daartoe, door de belanghebbenden, binnen drie maanden na dat vertrek
of overlijden aan den gemeenteraad in te dienen verzoekschrift.
Restitutie van betaalde belasting wordt om dezelfde redenen verleend op
een door de belanghebbenden agn den gemeenteraad in te dienen verzoek
schrift, binnen 3 maanden na afloop van het dienstjaar, waarover de belas
ting betaald is.
Art. 10. De bij art. 9 bedoelde restitutie of onthelling wordt niet ver
leend, wanneer hel verzoekschrift daartoe niet binnen den gestelden termijn
is ingediend.
Ontwerp-Raadsbesluit of Verordening op de invordering der
plaatselijke directe belasting in de gemeente Leiden.
Art. 1. Aan ieder belastingschuldige, die op 1 Januarij van elk jaar in
de gemeente Leiden zijn hoofdverblijf heeft of aldaar op dat tijdstip ver
blijft, wordt door den gemeente-ontvanger of zijnen gemagtigde in de eerste
helft van Januarij een beschrijvingsbillet gezonden.
Ieder die een billet ontvangen heeft, is verpligt daarin aangifte te doen
of wel te verklarendat hij verlangt ambtshalve te worden aangeslagen
1°. Van de categorie, waarin zijn zuiver inkomen valt, overeenkomstig de
bepalingen der verordening tot heffing eener plaatselijke directe belasting
in de gemeente Leiden.
2°. Van de bij hem inwonende kinderen of andere personen, eigene inkom
sten hebbende.
3°. Voor het geval dat het gezin uit meer dan vijf leden ten laste van het
hoofd des gezins bestaatopgave van het getalden dag der geboorte
met namen en voornamen.
Voor den minderjarige, den onder curatele gestelde of hem, over
wiens goederen een bewindvoerder is benoemdwordt de aangifte gedaan
door den vader, voogd, curator of bewindvoerder.
Voor de gehuwde vrouw die eigene inkomsten heeft, welke niet zijn
ter beschikking van denman, geschiedt de aangifte door haren echtgenoot.
Het billet wordt acht dagen na de bezorging afgehaald.
Art. 2. De belastingschuldige, die geen beschrijvingsbillet vóór 31 Ja
nuarij ontvangen heeftis verpligt binnen acht dagen daarna de bij artikel 1
bedoelde aangifte ten kantore van den gemeente ontvanger te doen.
De belastingschuldige, wiens beschrijvingsbillet niet binnen den bij het
vorig artikel bepaalden termijn is afgehaald, is verpligt het binnen acht da
gen daarna ten kantore van den gemeente-ontvanger terug te bezorgen.