De heer Hübrecht. Wij hebben nog onlangs in onze verordening van 20 December 1869 vastgesteld dat het kohier door Burgemeester en Wet houders zal worden opgemaakten ik geloof het ook allezins juistdat aan hen de zorg hiervoor blijft opgedragen. De Voorzitteb. Ik geloof ook dat het beter is de zaak geheel aan de rekenkamer op te dragen. Het voorstel van den heer de Freraery, in stemming gebragt, wordt aan genomen met 16 tegen 6 stemmen. Tegen stemden: de heeren Hartevelt, LezwijnBuys, Scheltema, Cock en Dercksen. De heer Lezwijn verlaat de vergadering. De heer Bijleveld. Ik wenschte te vragen of het niet beter ware de 2de alinea te lezen als volgt: Ieder, die een billet ontvangen heeft, is verpligt daarin aangifte te doen vaa de categorie, waarin zijn zuiver inkomen valt, overeenkomstig de bepalingen der verordening tot heffing eener plaatselijke directe belasting in de gemeente Leidenof wel te verklaren dat hij verlangt ambtshalve te worden aangeslagen en verder daarin te vermelden de bij hem inwonende kinderen enz. Mag ik vragen of de Commissie van Financiën ook bezwaar zou heb ben tegen deze verandering De heer Goddsmit. Ik zou den heer Bijleveld willen verzoeken zijne wijziging dus te redigeren: Ieder die een billet ontvangen heeft, is ver pligt aangifte te doen van de categorie waarin zijn zuiver inkomen valt en verder .-daarin te vermelden enz.wil hij die aangifte niet doenzoo zal hij moeten verklaren dat hij verlangt ambtshalve te worden aangeslagen. De heer Bijleveld. Variis modis bene fit, maar toch meen ik aan mijne redactie te moeten blijven vasthouden, omdat die mij geheelduidelijk voorkomt. De heer Cock. Ik zie niet in waaromnu men het tweehoofdig stelsel heeft aangenomen men eene kleine preferentie geeft aan hen die aangifte doen boven degenen die ambtshalve aangeslagen worden. Men heeft het tweehoofdig stelsel aangenomen. Goedof liever niet goed. Maar nu moet men ook de beide beginselen op gelijke lijn plaatsen en niet door eene vrijstelling voor kinderen de aangevers bevoorregten boven de aan- geslagenen. Zoo zijn wij reeds van lieverlede gekomen op den weg van dwangdien ik voorspelde. Indien een zeker aantal kinderen eene reden kan zijn van ontlasting, dan moet dat zijn alleen om het wezenlijk druk kende dat in financiëlen zin gelegen is- in het bezit van een groot aantal kinderen maar mag die ontheffing nimmer strekken om hem te straffen die geene aangifte doet, iets, waartoe hij volgens het tweehoofdig stelsel volkomen regt heeft, maar dat nu toevallig aan de meerderheid dezer ver gadering minder welgevallig schijnt. De heer Bijleveld. Dit is juist de bedoeling van mijn voorstel. Ik weet geen enkele reden, waarom een voorregtaan de aangevers toegekend, aan de aangeslagenen moet worden onthouden. Op die wijze zoude op het niet doen van aangifte een straf worden gestelden daartegen meen ik mij len sterkste te moeten verzetten. De Voorzitter. Zij staan juist niet gelijk. Bij den ambtshalven aan slag is de belasting niet meer eene belasting op het zuiver inkomen. De heer Bijleveld. Bij den ambtshalven aanslag moeten Burgemeester en Wethouders toch ook het inkomen zoo naauwkeurig mogelijk bepalen. Beide wegen, aangifte en aanslag, moeten leiden tot hetzelfde doel: deken- nis van het inkomen en ik zie geen reden iemand te straflen omdat hij meer vertrouwen stelt in de berekening van Burgemeester en Wethouders dan in zijne eigene. De Voorzitter. De heer Bijleveld verliest uit het oog dat de eigen aangifte eigenlijk de eenige grondslag der belasting is. De heer Goddsmit. Ik geloof werkelijk dat Burgemeester en Wethouders zich de zaak juist voorstellen. Er is hier geen sprake van keus of van eene alternatieve verpligtingmaar alleen van een pis-aller. De eigen aangifte is eigenlijk de eenige en de best gewenschte maatstaf. Wil nu iemand niet aangeven, dan is er niets onbillijks in dat hij in een minder gunstigen toe stand geplaatst wordt. Hij draagt de gevolgen van de niet-vervulling eener verpligtingdie de verordening meent hem te moeten opleggen. De heer van Outeren. Ik wil wel aannemendat er ten deze bij mij een dwaalbegrip bestaat, maar ik begrijp niet hoe bij voorbeeld meerderja rige kinderen, die een eigen inkomen hebben, doch bij hunnen vader in wonen ambtshalve zullen worden aangeslagen. Het moet ook aan hen wor den vrijgelaten dien aanslag te kiezen en het zal toch niet kunnen geschie den dat die berusten zou op de huurwaarde der ouderlijke woning. De heer Cock. Ik dacht dat thans alleen sprake was van vermindering van belasting wegens het aantal kinderen. Het kan zijn dat, wegens het late uur, mij ontgaan is dat er ook van andere quaestien sprake is. Ik houd mij dus aar. de zaakdie ik meende dat aan de orde was. En dan moet ik verklaren dat ik niet deel het gezegde van den heer Goudsmit dat het hier zou gelden een pis-aller. Nu eens het tweeslachtig stelsel op voorstel van Burge meester en Wethouders is aangenomen zie ik volstrekt niet in waarom aangeven regel en aanslag uitzondering of pis-aller zoude zijn. Onder het zeer wei nige goede, dat in het nu aangenomen stelsel gelegen is, behoort toch zeker ditdat vele liedendie wegens gemoedsbezwaren vreezen eigen aangilte te doenzich nu zullen kunnen laten aanslaan. Dit' voordeel mag men hun niet ontnemendoor hun de afschrijving voor kinderen te weigeren. Ik pro testeer tegen eene dergelijke opvatting van het gewijzigde artikel. De heer Scheltema. Ik moet ook opmerken dat de heer Goudsmit in strijd is met hetgeen hij straks beweerde. Straks heeft hij het mij kwalijk genomen dat ik zijne redenering had opgevat in dien zin dat hij den ambts halven aanslag als eene straf beschouwde. Maar bij dit artikel blijkt dat ik juist had gezien. De heer Goudsmit zegt wel dat hij den aangeslagene in een minder gunstigen toestand wil plaatsen, maar hoe zacht men het ook inkleede, in effectu ligt daarin eene straf. De heer Büys. Ik bewonder de gemakkelijkheidwaarmede men van het eene beginsel in het andere huppelt. Let nu eens op de gevolgen van uw systeem, mijnheer de Voorzitter. Men wil eene strafbepaling voor hen die geen aangifte doen van hun inkomenmaar rigt het zoo in dat die straf bepaling niet drukt op gezinnen zonder kinderenmaar daarentegen zeer zwaar op de personen die met acht of tien kinderen gezegend zijn. Ik zoek te vergeefs naar een motief voor dergelijke onderscheiding. Vergun mij daarenboven de opmerking, mijnheer de Voorzitter, dat uwe interpretatie lijnregt in strijd is met de verordening. De korting ten behoeve van kin deren wordt hier als een algemeen voorschrift gestelden dat voorschrift geldt, zoo lang niet uitdrukkelijk het tegendeel wordt gezegd, voor elk belastingschuldige, 't zij wij hun inkomen ramen, 't zij zij zeiven daarvan opgave doen. De heer Hartevelt. Ook ik ben van meening dat het wenschelijk is dat eigen aangifte regel zij en ambtshalve aanslag de grootste exceptie. De heer Bijleveld. Ik blijf na den loop, dien de discussie genomen heeft, mijn amendement handhaven. De heer Dercksen. Ik wenschte nog eene vraag te doen aan de Com missie van Financiënvooral aan den heer Bijlevelddie zich de moeite gegeven heeft dit art. te zuiveren. Hoe zal geconstateerd worden dat de billetten ontvangen zijn? De heer de Fremerv. Art. 2 bepaalt wat er gebeuren zal als de billet ten niet ontvangen zijn. De heer Bijleveld. Wat betreft de vraag van den heer Dercksen zoo komt het mij voordat er geen bezwaar bestaat ten opzigte van het door hem bedoeld ^punt. Mogt "z. i. zoodanig bezwaar bestaanzoo meen ik hem in overweging te mogen geven een amendement voor te stellen. De Voorzitter. Ik stel voor het art. in stemming te brengen. Geamendeerd als boven is vermeldwordt het artikel aangenomen met 20 stemmen tegen 1die van den heer Verster. De heer van Oüteren. Hel is bijna middernacht, artikel 1 heeft, tegen verwachting, ons reeds zoo lang bezig gehoudenvermoedelijk zal er nog meer discussie volgen. Later zouden wij ons beklagen over ingeslopene on- naauwkeurighedendoordat wij de zaak met overhaasting hebben afgedaan. Wij moeten toch nog bij elkander komen om het tarief goed te keuren. Ik stel dus als motie van orde voor de vergadering te verdagen. De Voorzitter. Ik stel de vergadering voor overeenkomstig de motie van den heer van Outeren te besluiten en de behandeling voort te zetten in eene Donderdag aanst. te houden vergadering. Dienovereenkomstig wordt besloten en de zitting opgeheven. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DltABBE. l8to. 32

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 17