verklaard, ik moet intussclicn rondweg erkenneD, dat deze inkomsten-belas ting al de minst rationele van allen is, en niets anders is dan de zamen- voeging van twee heterogene stelsels. Ik zal tegen stemmen. l)e beer Ejgeman. Moet bet woord «zuiver" niet wegvallen? l)e Voorzitter. Neen, dit woord kan niet vervallen. Ik breng thans mijn voorstel in omvraag. Dat voorstel wordt met 14 tegen 10 stemmen aangenomen. Te>*en stemden: de heeren Bijleveld Verster, du Rieu Tollens, Tieleman Lezwijn, Buys, Scheltema, Cock en Dercksen. Ten gevolge van die stemming, vervalt de stemming over het voorstel van de Commissie van Financiën en over dat van den heer Hartevelt. Art. 4, in stemming gebragt, wordt aangenomen met 17 tegen 7 stemmen. Tegen 'stemden: de heeren Verster, du Rieu, Tollens, Lezwijn, Schel tema, Cock en Dercksen. De Voorzitter. Ik open de beraadslagingen over art. 5. l)c heer Bijleveld. Heeft de voorsteller de bedoeling, dat de ontvan ger a priori de inkomsten der ingezetenen taxeredan wel dat de billetten aan allo belastingschuldigen worden rondgezonden De Voorzitter. De billetten zullen algemeen rondgezonden worden door Burgemeester en Wethouders. De heer Hartevelt. En wie geen ƒ400 inkomen geniet, stuurt het oningevuld terug. De heer Bijleveld. Tk dank u voor uwe inlichting. Art. 5, daarna in stemming gebragt, wordt met 15 tegen 9 stemmen aangenomen. Tegen: de heeren Bijleveld, Verster, du Rieu, Tollens, Tieleman, Lezwijn, Schelt»ma, Cock en Dercksen. I)e Voorzitter. Ik open de beraadslagingen over art. 6. De lieer Hartevelt. De Commissie van Financiën heeft in overweging gegeven het middencijfer van elke klasse als bedrag yan liet zuiver inkomen aan te nemen, tenzij de belastingschuldige mogt verkiezen bepaald op te ge ven welk het juiste bedrag van „zijn inkomen is. Ik zelf had dit echter reeds voorgesteld; tot de bijvoeging, dat eene som van f 300 zou worden afgetrokken, zoude ik zelf gekomen zijn, ware zij niet door de Commissie voorgesteld. De Voorzitter. Ik heb eenig bezwaar tegen de opklimming. Als ik let op »le classificatie te Arnhem, te Leeuwarden en Zwolle, dan treft het mij dat daar bij de hoogere klassen de opklimming grootere tusschenruim- ten 'laat. Ik zou den heer Hartevelt in overweging willen geven boven de 6000 of 7000 met f 2000 en boven de f 8000 of f 9000 met 3000 op te klimmen. Hierdoor knint bet mij voor dat het in veler oogen odieuse dezer belasting zeer vermindert. De lieer Hartevelt. Ik kan aan uw verlangen, mijnheer de Voorzit ter, niet voldoen. Hoe ruimer men de klassen neemt, des te meer wijkt men af van het beginsel dat de inkomsten-belasting op het zuiver inkomen moet rusten. Bovendien, de reden waarom te Leeuwarden speciaal veel meer ruimte is gelalen in de hoogere klassen, is gelegen in de vele groote for tuinen daar ter stede; voor Leiden bestaat zulks lang niet in die mate. De lieer nu Rieu. Ik kan mij ook niet best met bet denkbeeld van den Voorzitter vereenigen. Hij verlangt dat de belasting meer gelijkmatig druk ken zal. Maar wanneer do meer gelortuneerdcn tusscher. de verschillende klassen ruimer spel hebbendan wordt dat doel niet bereikt. De heer de Fremery. Ik moet er nog op wijzen dat in het raadsbesluit, thans nog geldende, is bepaald dat een evenredig pCt. van het belasting schuldig cijfer wordt geheven. Dit voorschrift vind ik noch in het ontwerp van den heer Hartevelt, noch in dat van de Commissie van Financiën terug. Ik stel daarom voor dat in een nieuw artikel worde bepaald«dat een pCt. zal worden genomen in evenredigheid met de belastingsom die gevraagd wordt." Dit nieuwe artikel zal dan aldus luiden: «Van het belastingschuldig cijfer wordtin verband met art. 1een evenredig pCt. geheven." De Voorzitter. Na den loop, dien de discussie heeft genomen, dring ik op mijn denkbeeld der classificatie niet nader aan, maar zal thans art. 6, net de bijvoeging door de Commissie van Financiën voorgesteld, in stemming brengen. Art. 6, in stemming gebragt, wordt aangenomen met 16 tegen 8 stem men. Tegen stemden: de heeren Verster, du Rieu, Tollens, TielemanLezwijn Scheltema, Cock en Dercksen. De Voorzitter. Ik breng thans in stemming het nieuwe art. 7 dooi den beer de Fremery voorgesteld, en zoo straks medegedeeld. Dit artikel wordt met 17 tegen 7 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Verster, du Rieu, Tollens, TielemanLezwijn Scheltema en Dercksen. De Voorzitter. Art. 7 van het oorspronkelijk voorstel zou moeten vervallen, als doelloos ten gevolge van het voorschrift in art. 1 vervat. De Commissie van Financiën heeft voorgesteld daarvoor eene andere bepa- ]jn«r in de plaats te stellen, betreffende den ambtshalven aanslag door Bur gemeester en Wethouders. Ik zou echter de beslissing willen aanhouden in afwachting van de nndere voordragt van Burgemeester en Wethouders, betreffende den maatstaf die tot leiddraad zal moeten dienen bi; amhtshal ven aanslag. Voorloopig kan ik mededeelen dat ons voornemen is tot maatstaf te nemen de huurwaarde met een factor. Ik open thans de beraadslaging over art. 8. De lieer Buys. Ik zou nog even bet woord verlangen over art. 3. De Voorzitter. Het woord is aan den heer Buys. De heer Buys. Vergun mij, mijnheer de Voorzitter, nog eens op artikel 3 terug te komenwat te ligter kan geschieden omdat over dat artikel nog niet werd ge.stemd. Burgemeester en Wethouders hehbpn namelijk ver klaard dat "zij het tarief voor den ambtshalven aanslag zullen opnemen in de verordening op de invordering. Mij dunkt ten onregte, want het geldt hier geen bepaling van invordering maar van heffing, zoodat het voor- achrilt hier behoort. Dit punt is van fe meer belang, omdat de verorde ning op de heffing wel, die op de invordering niet door den Koning moet norden goedgekeurd. De Voorzitter. Ik acht dit bezwaar wel wat te ver getrokken. De grondslag dezer belasting blijft toch die van het zuiver inkomen; die blijft m. i. »!e eenige grondslag. De heer Buys. Mij is het onverschillig, mijnheer de Voorzitter; ik ben ten aanzien van deze zaak papier blanc. Maar in het belartg van de voorstanders moet ik toch vragen of zij geneigd zijn eene verordening vast te stellenwaarvan men vooraf met eenige waarschijnlijkheid zeggen kan dat zij niet zal wolden goedgekeurd. De heer van Üüteren. Ik moet ook verklaren dat mij de opmerking van den lieer Buys gegrond voorkomt. Men kan niet twee verschillende grondslagen voor eene zelfde belasting in twee verschillende verordeningen opnemen. De Voorzitter. Nu ik zie dat dit bezwaar ook bij meerdere leden bestaat, wil ik ter gemoetkoming in art. 3 eene kleine verandering voor steilen en wel om in plaats van de woorden: «in de verordening op de invordering", te lezen: «in deze verordening." De beer de F'remery. Ik heb eene andere opmerking betreffende artikel 8. Op I Februarij 1868 is door den Raad met 13 tegen 3 stem men in beginsel aangenomenom op de talrijkheid van het gezin te letten en voor elk kind 2 pCt. afschrijving te verleenen. Deze bepaling heeft goed gewerkt en tot geene klagten of aanmerkingen geleid. En toch stelt de heer Hartevelt voor vervolgens eerst voor het vierde kind afschrij ving te verleenen. Ik acht dit niet billijk, omdat zoowel het eerste als het laatste kind de betrekkelijke gegoedheid verminderd; ik zou op dien grond liever de redactie der bestaande verordening willen overnemen. De Voorzitter. Ik had het voornemen hetzelfde voorstel aan den Raad te doen. Het voorstel van den beer de Fremery, in stemming gebiagt, wordt met 19 tegen 6 stemmen aangenomen. Tegen steraden: de heeren du Rieu, Tollens, Lezwijn, van Outeren en Goudsinit. De Voorzitter Thans zou aan de orde zijn art. 9. Maar de Com missie van F'inanciën beeft voorgesteld dit art. en art. 10 op te nemen in de verordening op de invordering. De heer ue Fremery. Ik heb bedenking tegen het voorstel der Com missie van Financiën. Het regt om afschrijving te verkrijgen mag niet beperkt worden. De termijn is bij de wet bepaald, en de wet geeft geen vrijheid dien termijn bij verordening te verkorten. De Commissie van Financiën wil de beide laatste artikelen van het Raadsbesluit overbrengen in de verordening op de invordering; dit zal echter, zoo mijne opmerking juist is, de zaak niet beter maken. De heer Buys. Mag ik den lieer de Fremery verzoeken de drie laatste regels van het rapport te willen overlezen De heer de Fremery. Ik ben de Commissie dankbaar voor deze ophel dering. Maar toch ik moet haar vragen, of zij geen bezwaar blijft zien in bet stellen »an een korter termijn dan de wet toelaat. De heer Buys. Wat den termijn betreft, ben ik bet met den vorigen spreker eens. Maar voor het overige zie ik niet in dat deze bepaling hier noodig zou zijn. De Voorzitter. Ik geloof niet, dat er bezwaar kan bestaan al het overige op te nemen in de verordening omtrent de invordering. Ik doe daartoe het voorstel en breng het in stemming. Het voorstel wordt aangenomen met 20 tegen 4 stemmen. Tegen stemden: de heeren Tollens, de Fremery, Hartevelt .cn Lezwijn. De Voorzitter. Thans is deze verordening afgehandeld. De eindstem ming moet worden aangehouden tot dat het tarief zal zijn goedgekeurd. Ofschoon het uur reeds ver gevorderd is, stel ik voor voort te gaan met de behandeling van de verordening omtrent de invordering. Enkele leden verklaren zich daartegen. Het voorstel van den Voorzitter, in omvraag gebragt, wordt aangenomen met 17 tegen 7 stemmen. Tegen: de heeren du Rieu, Stoffels, Tollens, Lezwijn, Scheltema, Cock en van Heukelom. De heeren Tollens en du Rieu verlaten de vergadering. De Voorzitter. Ik open thans de beraadslaging over art. 1 der veror dening op de invordering. De heer de Fremery. Ik lees in dit artikel de woorden «door den gemeente-ontvanger of zijnen gemagtigde." Ik geloof flat het heter is die woorden te laten vervallen, en daarvoor in de plaats te stellen «door Bur gemeester en Wethouders" Bij de regeling van het kantoor van den ont vanger op 24 Mei 1866, is mede bepaald dat het kohier door Burgemeester en Wethouders zal worden opgemaakt. Wordt deze bepaling gewijzigd, dan moet de regeling noodwendig herzien worden en dit acht ik niet gewenscht omdat zij tot dus verre perfect goed gewerkt beeft. De heer Buys. De Commissie van Financiën beeft dit punt rijpelijk overwogenen zij is geëindigd met den beer Hartevelt toe te geven dat bet rondbrengen van de beschrijvingsbilletten en het opmaken van, den voorloopigen aanslag behoort tot de taak van den ontvangci. Burgemees ter en Wethouders stellen dan later het kohier voorloopig vast. Het schijnt niet wenschelijk dc taak van Burgemeester en Wethouders te verzwaren met eene werkzaamheid, die vaa nature bij den gemeente ontvanger behoort. De heer de Fremery. Van nature, zegt de beer Buys, behoort deze werkzaamheid bij den gemeente ontvanger, ik kan dat niet toegeven. Dat moge zoo zijn voor den rijks-ontvanger, omdat het rijk geene andere of meerbevoegde gemagtigde in de gemeente heeft, maar hier was het altijd, zoo ik meen te regt, aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. Het kantoor van den ontvanger bestaat ook slpchts uit twee ambtenarenen deze hebben te vele werkzaamheden om nog tijd te kunnen vinden om het kohier op te maken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 16