den noodigen moed hapert om de verordening, welke zij in beginsel willen, ngar hunne consciëntie toe te passen. Laten wij bij het maken van onze verordening toch de eischcn van de logica eerbiedigen. En dan wil ik vra gen, of het in het systeem van de voorstanders bestaanbaar is dat wij de belastingschuldigen laten kiezen tusschen twee belastingen, welke werkelijk op geheel andere grondslagen rusten. Wat zal toch. bet gevolg zijn van der gelijk voorschrilt? Natuurlijk dit, dat zij allen voor wie de belasting op de huurwaarde voordeeliger is, niet naar hun inkomen zullen worden belast. Waarom toch niet aan Burgemeester en Wethouders overgelaten om naar hun beste consciëntie het inkomen van de weigerachtigen te ramen? Immers, wie het doel wil moet ook de middelen willen. Komen er reclames, welnu, dan zal de Kaad ze naar zijn beste weten becurdeelen. Dat ramen door Burgemeester en Wethouders moge nu lastig zijn, dit mag toch geen argu ment wezen; er komt nog wel meer voor in de taak die op Burgemeester en Wethouders rust dat den naam van lastig verdient. De heer Scheltema. Deze discussie bewijst al wederom de onvereenig- baarheid van de twee stelsels die men in deze verordening vereenigen wil. Als men een income-tax wil, dan moeten Burgemeester en Wethouders ook den moed hebben een income-tax toe te passen en wanneer zij geroepen worden ambtshalve aan te slaandan moeten zij voor dien ambtshalven aanslag niets anders nemen dan het inkomen. Men moet tusschen een van beide stelsels kiezen maar niet hinken op twee gedachten. De Voorzitter. Men heeft verkeerdelijk de positie van Burgemeester j en Wethouders met die van den Kaad vergeleken. Zij is niet gelijk. De i groote moeijelijkbeden van de toepassing komen ten laste van Burgemeester en Wethoudersde Kaad zal slechts in exceptioneele gevallen uitspraak doen. De heer Scheltema. Ik blijf er bij dat de income tax en de belasting naar uiterlijke teekenen twee geheel verschillende belastingen zijn. Men moet of liet eene of het andere stelsel kiezenmaar ze niet met elkander vermengen. Ik zou ook nog willen vragen of niet ook de beoordeeling van de eigen aangifte van de aangevers bij Burgemeester en Wethouders behoort. Ik geloof toch dat Burgemeester en Wethouders niet alleen moeten aanslaan bij gemis van aangifte, maar ook ipdere aangilte aan de realiteit hebben te toetsen. En zij moeten dat doen zoo consciëntieus mo gelijk. De heerGoudsmit. Ik stel mij de zaak zoo voor. Burgemeester en Wethouders slaan ambtshalve aan. Wat zal nu gebeuren als men zich we- gens dien aanslag beklaagt? Dan zou de Kaad over die reclames öordeelen en de verantwoordelijkheid van Burgemeester en Wethouders op den Kaad worden overgebragt. Maar, zegt men, het zal kunnen gebeuren dat Burge- meester en Wethouders soms arbitrair bandelen, en de Kaad niet bij magte zal zijn het kwaad te herstellen. Ik acht dat verre van onmogelijk. Maar zou dan die arbitraire handelwijze niet het gevolg van het verzuim van den j belastingschuldige zijn? Het eenige verschil zal zijn dat Burgemeester en Wethouders arbitrair zullen handelen uit noodzakelijkheid, terwijl de ander zonder noodzakelijkheid arbitrair handelt. Hij kan zich dus niet beklagen. De heer Scheltema. De heer Goudsmit verliest het beginsel der in komsten-belasting uit het oog. De aanslag toch moet altijd naar het zui vere inkomen bepaald worden, maar mag geene straf in zich bevatten. De belasting regelt zich alleen naar het zuivere inkomenen zoo men straffen wil, bepale men eene strafbedreiging in de verordening. De straf mag zich evenwel niet verschuilen in een hoogeren aanslag. De heer Goudsmit zegt: Burgemeester en Wethouders mogen arbitrair heslissen. Neen, dat mogen zij nietzij mogen alleen beslissen naar bet reële inkomenen een arbitraire aanslag zou alligt in een te hoogen en dus onwettigen aanslag ontaarden. l)e heer Goudsmit. De lieer Schéltema heeft geheel mijne bedoeling miskend. Ik heb alleen dit willen zeggendat er voor Burgemeester en Wethouders geen bezwaar kan bestaan om die verantwoordelijkheid op zich te nemen. Zij hebben alleen te letten op het vermoedelijk inkomen; maar, is de aangifte verzuimd dan kan men zich niet beklagen over den aanslag van Burgemeester en Wethouders, omdat die aanslag, bij gemis van andere gegevens, moet beschouwd worden het zuivere inkomen te vertegenwoordi gen. De administratieve aanslag van Burgemeester en Wethouders is dus geen straf (deze zou ik ook niet verlangen), maar eene wettelijke fictie van het zuivere inkomen, die door toedoen van den belastingschuldige onontbeerlijk wordt. De heer Hcbrecht. De heer Scheltema zegt: eene inkomsten-belasting kan alleen gegrond zijn op het inkomen. Goedmaar dit inkomen moet juist geclassificeerd worden. De bekende inkomsten en de uiterlijke staat, zoo als de heer Hartevelt aangeeft, geven nog geen juisten maatstaf van het inkomen. Het is qiet mogelijk hij loutere raming de inkomsten van de meeste ingezetenen te beoordeelen. De heer Scheltema spreekt ook voortdurend van twee stelsels, maar hij vergete toch niet wat door den Voorzitter reeds zoo te regt is opgemerkt, dat men te Arnhem bij de invoering der inkomsten-belasting juist hetzelfde heeft ingevoerd, waartoe thans het voorstel van den Burgemeester leidt, namelijk bij niet- aangifte aanslag volgens eenen vastgestelden maatstaf. De Voorzitter. Men heeft gezegd, dat het allen schijn heeft of Burgemeester en Wethouders terugdeinzen voor de uitvoering der inkom sten-belasting. Voorzeker hebben zij nooit gezegddat die uitvoering gemakkelijk zal zijn. Er bestaat nu eenmaal hij een deel van het publiek weinig ingenomenheid met zulk eene belasting. Maar het komt mij vcor, dat de inkomsten-belasting meer kans heeft van te zullen worden ingevoerd wanneer daaraan wordt geaccrocheerd het systeem van ambtshalven aanslag naar vast tarief. Daardoor verandert de inkomsten-belasting geenszins van natuur en ontaardt zij volstrekt niet in eene verterings belasting. Geeft men later evenwel aan eene zuivere inkomsten belasting de voorkeur, welnu, hare invoering zal slechts zijn eene quaestie van tijd en wij zouden het aanhangsel, dat wij thans voorstellen, kunnen loslaten, wanneer de veror dening eenige jaren goed gewerkt heeft en het publiek aan eigen aangifte gewooir en de eigen aangifte algemeenër is geworden. Voor Leiden komt het mij voor, dat, even als voor Arnhem, een brug moet gelegd worden om tot de zuivere inkomsten-belasting te geraken. Te Arnhem heeft dat stelsel goed gewerkt; daar heeft men na eenige jaren ook den vasten maatstaf ivoor ambtshalven aanslag losgelaten en de klagten tegen den aanslag reduce ren zich thans ongeveer tot een twintigtal. De lieer van Outeren. Inderdaad het is moeijelijk om op den weg, dien wij volgen, tot eene zuivere eindstemming te geraken. Er zijn drie verschillende denkbeelden aangegeven. Mijne meening uitsprekende, zal ik, na rijpelijk over het voorstel te hebben gedacht en na gehoord te hebben al wat voor en tegen, dezen namiddag en in deze zitting, gesproken is, ofschoon noode, tot de vaststelling der inkomsten-belasting medewerken, mits en onder uitdrukkelijk voorbehoudik zeg dit met nadrukzij naar uw voorstel, mijnheer de Burgemeester, worde aangenomen. De heer Buys heeft gezegd, dat het voorstel vao den lieer Hartevelt in de laatste alinea van art. 3 ruimte genoeg overliet. Juist daartegen heb ik bezwaar. Die ruimte moet, mijns inziens, beperkt worden. Indien men het stelsel van ambtshalven aanslag wil, dan mag dit niet berusten, zooals het voorstel van den lieer Hartevelt bedoelt, op allerhande bijheschouwingenin verband met verschillende omstandigheden, maar de ambtshalve aanslag moet gedaan worden naar een bekenden maatstaf, h. v. naar dien der huurwaarde, vol gens een tarief met een factor. Maar welke factor? Hiervan weten wij nu neg niets; het zou goed kunnen werken, indien die factor eenigermate hoog werd gesteld met het doel om tot het doen van eigen aangifte den belas- I tingschuldige over te halen. Hoe ook de maatstaf bepaald worde, nu reeds is het wmsclielijk dat de stemming zóó geschiede, dat de wil van de I meerderheid der vergadering omtrent het beginsel duidelijk hlijke. De heer Buvs. Ik wensch als motie van orde voor te stellen de stem ming in dezer voege te houden, dat eerst gestemd worde over de vraagwil men eene belasting op het inkomen? Zoo ja, dan ten tweede de vraag: wil men die belasting zuiver, gelijk de Commissie van Financiën dit voor stelt? Zoo neen, ten derde: wil men eene instructie, zoo als de heer Har tevelt verlangt? En zoo neen, eindelijk ten vierde: wil men het tarief'van Burgemeester en Wethouders? Men blijft na deze beslissing dan nog volkomen vrij tegen de geheele verordening te stemmen. De heer Hubrecht. Ik zie niet in waarom het noodig zou zijn, ge lijk ons geacht medelid de heer Buys wilde geheele orde van stemming om te koeren. Wij zijn thans hij art. 3. Op dat artikel zijn drie voor stellen gedaan: liet voorstel van der. heer Hartevelt, de wijziging op dat voorstel van cle Commissie van Financiën, en eindelijk de bijvoeging van den Voorzitter op het voorstel van den heer Hartevelt. Het laatste voor stel is zeker van de verste strekking en moet daarom het eerstvolgens mijne meeningiu stemming worden gebragt. üe heer Buys. Acht men mijne motie te omslagtig, men stemme dan eerst over het voorstel der Commissie van Financiën, dat wil zeggen over het beginsel van de zuivere inkomsten-belasting, aangezien dat voorstel zeker de verste strekking heeft. Wordt het verworpen, dan kunnen de andere voorstellen in aanmerking komen. Het eigenbelang van de voorstanders der inkomsten-belasting brengt mede, dat men deze orde van stemming volge, omdat men anders tot geen zuivere beslissing komt en alligt alles verwor pen wordt. De lieer Scheltema. Zoo weinig als ik het eerste voorstel van den heer Buys kon goedkeuren zoozeer ondersteun ik thans zijne tweede lezing. De Voorzitter. Ik moet tegenover den heer Buys volhouden, dat mijn voorstel de verste strekking heeft. Overeenkomstig art. 19 van het regle ment van orde behoort m. i. mijn voorstel het eerst in omvraag te worden gebragt. De heer Buvs. Vergun mij de opmerking, mijnheer de Voorzitter, dat het reglement van orde bedoelt voorstellendie eene verschillende redactie behelzen van dezelfde quaestie, terwijl het hier daarentegen voorstellen geldt, niet over dezelfde, maar over verschillende quaestiën loopende. Ik voorzie de mogelijkheid dat, volgens uwe orde van stemming, alle voorstellen ver worpen worden. De Voorzitter. Laat ik u antwoorden, mijnheer Buys, dat het regle ment van orde zoodanig onderscheid niet maakt. Volgens art. 19 van dat reglement moet het meest afwijkende voorstel het eerst in omvraag worden gebragt. Gaat uwe zienswijze op, dan voorzie ik dat, wordt de vraag: inkomsten-belasting of geene inkomsten-belasting, aan eene stemming onder worpen vele leden zich daaraan zullen onttrekkenalthans zich hunne stein zullen reserveren, omdat zij niet weten hoe die inkomsten-belasting, wat ambtshalven aanslag betreft, zal geregeld worden. Doch bij den bestaancien twijfel, welk voorstel de prioriteit zal hebben, breng ik het eerst deze praejiuüciële vraag in stemming. De motie van den heer Buys vervalt door mijne motie, om mijn voorstel het eerst in stemming te brengen. De motie van den Voorzitter wordt aangenomen met 18 tegen 6 stemmen. Tegen stemden: de heeren Lezwijn, Buys, Scheltema, Cock, Goudsmit en Dercksen. De Voorzitter. Nu breng ik mijn voorstel in omvraag. Het luidt aldus: De grondslag dezer belasting is het zuiver inkomen van den belasting schuldige, volgens eigen aangifte. Waar die ontbreekt of onvolledig wordt geoordeeld, geschiedt ambtshalve aanslag door Buigemeester en Wethouders, volgens het tarief voorkomende hij art.der verordening op de invordering. De heer van Outeren. Welk bezwaar kan er bestaan te zeggen//vol gens vasten maatstaf?" Zoo dan later de maatstaf, die door Burgemeester en Wethouders zal voorgesteld worden, mogt verworpen worden, dan kan de vergadering een anderen vaststellen, zonder dat de verordening behoeft gewijzigd te worden. De Voorzitter. Er is geen bezwaar het tariqf in de verordening op de invordering op te nemen. Het is immers mijn voornemen het in de vergadering op heden over acht dagen aan de goedkeuring van den Kaad te onderwerpen. De heer Scheltema. Eene opmerking nog, mijnheer de Voorzitter. Voor den ambtelijken aanslag zullen Burgemeester en Wethouders nu een vasten maatstaf hebben, maar nu blijft hun altijd nog opgedragen de beoor deeling der eigen aangilten zonder eenigen maatstaf. De Voorzitter. Natuurlijk. De heerCocK. Heb ik mij reeds in 1866 tegen elke inkomsten-belasting

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 15