drie stelsels ter sprake: 1°. dat van den lieer Hartevelt: eigen aangifte of
ambtshalve aanslag; 2°. dat van de Commissie van Financiën: uitsluitend
eigen aangifte of raming van inkomsten door Burgemeester en Wethouders;
3°. het uwe, dat is of eigen aangifte, of aanslag naar een vast tarief in
de verordening opgenomen.
De Voorzitter. Door de Commissie van Financiën is als grondslag
dezer belasting aangenomen het zuiver inkomen. Ik wenschte daarachter te
voegen de woorden: «volgens eigen aangifte van den belastingschuldige.
En dan daarna: «Waar die ontbreekt of onvolledig is, geschiedt de ambts
halve aanslag, volgens turief in de verordening op de invordering te bepalen."
Mogt dit amendement worden aangenomendan zou ik dit tarief wenschen
te behandelen in -de vergadering heden over acht dagen te houden.
De heer Buvs. De vergadering zal zich toch moeijelijk kunnen verkla
ren voor een tarief, dat zij nog niet kent, wanneer art. 3 wordt aangeno
men. Trouwens, maken wij ons toch eigenlijk geene illusie, als wij denken
dat Burgemeester en Wethouders het inkomen anders zullen kunnen tarie-
leeren dan naar één of meer van de bekende grondslagen eener verterings
belasting? Zóóveel weten wij toch wel van belastingzaken, dat het onmo
gelijk is een anderen maatstaf te vinden. Het tarief, dat Burgemeester en
Wethouders in de verordening op de invordering willen opnemen, zal dus ge
grond zijn op de vertering. Maar nu vraag ikmag men terzelfder tijd
in ééne belasting-verordening twee tegenstrijdige beginselen aannemen: èn
eene belasting naar het inkomen, èn eene belasting naar de verteringP
Wil men een income tax met eigen aangiftedan zij men althans consequent
en houde zich aan het eenmaal gestelde beginsel; zoo niet, dan zal men
een financiëel gedrogt scheppendat met alle eischen van eene nuchtere
logica spot.
De Voorzitter. Het moge dan een financiëel gedrogt zijn in I860
en 1867 hebben wij ook twee zulke gedrogten voorgesteld. Ook in die
ontwerpen steunde ambtshalve aanslag op den grondslag der huurwaarde. Wen
zal aanvoerendat die ontwerpen hevig bestreden werden. Het zij zoo
maar te regt heeft de heer Eigeman aangevoerd, dat dit aanhangsel eener
vertering-belasting den overgang daarstelt tot iets beters.
De heer Buys. Maar waarom, mijnheer de Voorzitter, u dan niet een
voudig nedergelegd bij het voorstel van den heer Hartevelt? Zie slechts
art. 3 van dat voorstel. Het wil eene raming van het inkomen naar dezelfde
grondslagen als in het tarief zouden kunnen voorkomen.
De Voorzitter. Al de zakendie de heer Hartevelt in art. 3 noemt
inrigting van levenswijze, meerdere of mindere weelde en verdere omstan
digheden kunnen Burgemeester en Wethouders moeijelijk leeren kennen.
Alleen de huurwaarde kan voor hen een maatstaf zijn. Maar of zij al letten
op inrigting van levenswijze en meerdere of mindere weelde, veel licht zullen
zij daardoor niet erlangen.
De heer Buys. Meenen Burgemeester en Wethouders inderdaad, dat
zij ter bepaling van het inkomen alleen kunnen letten op huurwaarde, mo
bilair, dienstboden en paarden, welnu dan kunnen zij dat doen naar het
voorstel van den heer Hartevelten zullen zij van zelf al het andere buiten
aanmerking laten.
De heer Cock. Mij komt het voor dat thans het voorstel van den
heer Hartevelt aan de orde is. Op dit voorstel is een amendement voor
gesteld door de Commissie van Financiën en het gebruik, evenzeer als het
reglement van orde, indien ik mij nitt vergis, brengt mede dat dit amen
dement het eerst in stemming worde gebragt. Wel hebben Burgemeester
cn Wethouders nu, staande de vergadering, een nieuw voorstel gedaan,
maar dat gaat zoo ver dat het, dunkt mij, geheel het karakter van een
amendement verliest. Het is terugkeeren tot het belastings ontwerp in 1866
door Burgemeester en Wethouders ingediend, dat toeu niet i3 doorgegaan.
Het is volkomen hetzelfde en mijn gevoelen daarover is sedert 1866 vol
strekt niet veranderd. Ik heb er toen reeds van gezegd, dat Burgemee
ster en Wethouders twee tegenstrijdige stelsels poogden zamen te voegen.
Ik heb toen zelfs een bard woord gebezigddat mij later wel wat te hard
toescheen. Ik sprak van een «zamenraapsel" van twee lijnregt tegenover
elkander staande stelsels. Maar de opmerking moge hard geweest zijn, zij
was waar en zij is nog waar met betrekking tot het voorstel, dat thans
door Burgemeester en Wethouders wordt gedaan.
De Voorzitter. Om te voldoen aan het verlangen van de vergadering
open ik thans de beraadslagingen over art. 1.
De Commissie van Financiën heeft tegen de redactie van het artikel
eenige aanmerkingen gemaakt.
De heer Hartevelt. Ik acht de redactie van de Commissie van Fi
nanciën beter dan de mijne en neem die gaarne over.
De Voorzitter.. Verlangt nog iemand het woord over het artikel?
De heer C'ock. Alleen tot motivering mijner stem. Hoe afkeerig ook
van eene income-tax, wensch ik de door de Commissie van Financiën
voorgestelde verbeteringen van enkele artikelen niet af te wijzenmij voor
behoudende de geheele verordening, odk na aanneming dier verbeteringen,
bij de eindstemming af te stemmen.
De heer Bijleveld. Ik refereer mij aan het gezegde door den heer Cock.
Artikel 1, in omvraag gebragt, wordt met algemeene stemmen aan
genomen.
De Voorzitter. Ik open thans de beraadslagingen over art. 2.
Ik wenschte den heer Hartevelt in overweging te geven omovereen
komstig de bekende zienswijze van den minister van binnenlandsche zaken
ons in 1868 gebleken, in dit artikel op te nemen het woord «meerderjarige",
om te doen uitkomen dat de belasting alleen «meerderjarige" personen
betreft.
De heer Hartevelt. Ook ik acht het beter, na hetgeen ik later hier
omtrent vernam, dat minderjarige personen, wier vermogen door hunne
voogden wordt bestuurdniet in deze belasting betalen. Ik weet niet of
voorbeelden van zulke minderjarigen hier in de stad worden aangetroffen.
Maar ik geef toe, dat het voorzigtiger is duidelijk te doen uitkomen,
dat de belasting geene minderjarige personen treft.
De heer Buys. Ik wensch mij ten aanzien van dit punt geen partij te
stellen. De Commissie van Financiën heeft niet gezegddat naar hare
meening minderjarigen niet mogen worden aangeslagen; zij heeft er alleen
aan herinnerd dat de regering dus oordeelt. Wij staan hier voor eene
administratieve jurisprudentie, welke geëerbiedigd moet worden, willen wij
althans voorkomen dat men ons de verordening terugzende. Op dien grond
heeft de Commissie van Financiën gemeend zich te moeten nederleggen bij
de beslissing van den minister van binnenlandsche zaken, zonder daarmede
de absolute juistheid dier beslissing te erkennen.
iSe heer nu Kieu. Ik moet in overweging gevenin het artikel achter
het woord «zuiver" op te nemen het woord «jaarlijks." Dit woord vind
ik niet in de redactie van de Commissie van Financiën, maar wel in die
van den heer Hartevelt.
De heer Scheltema. De Commissie van Financiën kan zich met deze
opmerking wel vereenigen
De heer Hartevelt. Ik heb ook geen bezwaar tegen deze toevoeging.
Maar ik zou den beer Scheltema willen vragen of het kwaad kan, in
plaats van eene verwijzing naar dc wet van 7 Julij 1865 den inhoud dei-
bepaling van art. 6 dier wet zalven in het artikel op te nemen. Immers,
de fictie, dat ieder geacht wordt alle wetten te kennen, lijdt in de praktijk
nog al tegenspraak. Ik zou het du3 niet overtollig achten, den inhoud
dier bepaling hier over te nemen.
De heer Scheltema. Ik zie er de noodzakelijkheid niet van in. Het
artikel der wet is duidelijk aangewezen. Het is eene kleine moeite die
wet in te zien. Daarenboveneene verordening moet geene herhaling
eener vroegere wet bevatten.
De heer Dercksen. Welke is de bedoeling van het woord «hoofdver
blijf" in dit artikel? Hoe kan het worden uitgelegd, wanneer de minder
jarige gefortuneerd is, en de voogd hier zijn hoofdverblijf heeft?
De heer DE Fuemery. Al heeft de minderjarige geld, kan de voogd
toch nooit aangesproken worden^
De heer Dercksen. In privc zeker niet. Maar weliigt in quafiteit?
De heer de Fr emery. In geen geval kan een voogd worden aangespro
ken voor eene belasting, alléén door meerderjarigen verschuldigd.
De heer Buys. Het komt mij voor, dat wij ons hier niet hebben te
verdiepen in de vraag, wie, al of niét geacht moet worden in de gemeente
verblijf te houden. Immers de wet zelve beslist die vraag en het behoort
dins niet tot onze bevoegdheid daaromtrent nadere voorschriften te geven.
De heer Dercksen. Ik dank den heer Buys voor zijne opmerking. Ik
deed de vraag alleen om eene interpretatie van het artikel te erlangen.
De heer Goudsmit. Ik zal tegen het artikel stemmen, omdat ik niet
weet waarop het onderscheid tusschen meerderjarigen en minderjarigenten
aanzien van een inkomsten belasting, steunt.
Art. 2, in omvraag gebragt, wordt aangenomen met 23 stemmen tegen
1die van den heer Goudsmit.
De Voorzitter. Ik open thans de beraadslagingen over art 3. De
Commissie van Financiën heeft tegen de redactie van dit artikel meer dan
ééne bedenking. Zouden alle bezwaren niet zijn opgeheven, wanneer men
eenvoudig las: «zuiver inkomen volgens eigen aangifte?"
De heer Cock. Maar ik meendat de Commissie van Financiën ook
eene redactie geeft.
De heer Buys. De invoeging van de woorden «volgens eigen aangifte,"
zoo als door u gewenscht wordt, mijnheer de Voorzitterkomt mij overbo
dig vooromdat in art. 5 hetzelfde wordt gezegd. Het zal nu echter het
oogenblik zijn om te beslissen tusschen de drie verschillende stelsels, welke
voor de inkomsten-belasting kunnen worden aangenomen. l)e Commissie van
Financiën wil eene zuivere inkomsten-belasting; de heer Hartevelt eene soort
van instructiewaardoor de belasting voor hen die weigeren opgave te doen
van hun inkomen, werkelijk eene verterings-belasting worden zal, terwijl
Burgemeester en Wethouders een tarief willen inlasschendat de belasting
schuldigen zal laten kiezen tusschen een aanslag naar het inkomen of een
aanslag naar de huurwaarde.
De Voorzitter. Mijn voorstel zal de prioriteit moeten erlangen. Het
is het meest afwijkend.
De heer Buys. Afwijkend," waarvan?
De heer Scheltema. De redactie van het voorstel van den heer Harte
velt is, naar mijne meening, de primitieve. Het voorstel der Commissie
van Financiën is daarvan afwijkende.
De Voorziti er. Mijn voorstel wijkt van de beide voorstellen wederom
veel verder af. Het is zeker van de verste strekking.
De heer Hartevelt. Ik laat de quaestie, welk voorstel de prioriteit
heeft, nu eens rusten, maar ik kom op het artikel zelf. Ik zie nog niet
in het nut van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Mijne om
schrijving is uit de Arnhemsche verordening overgenomen. Ik zie niet in,
dat met die redactie minder waarborg bestaan zou voor eene goede heffing
of de taak van Burgemeester en Wethouders moeijelijker zou worden. Wil
men een tarief van huurwaarde met een factor, welnuhetzelfde is volgens
mijn voorstel het geval. Het éénige verschil is, dat ik nog andere factoren
opnoem, waarop Burgemeester en Wethouders zullen kunnen letten; niets
belet heu onderling een factor voor de huurwaarde te bepalen, zij zijn
door niets gebondenmaar laat het toch niet een peremptoir voorschrift in
de verordening worden; dit zoude mij ontzaggelijk spijten.
De Voorzitter. Neen, het verschil is grooter dan gij opgeeft, mijnheer
Hartevelt. Met uw voorstel zijn Burgemeester en Wethouders wel degelijk
gehouden in eene naauwkeurige becijfering te treden omtrent onderscheidene
omstandigheden, die te zamen den uiterlijken staat daarsteflen. Zoo Burge
meester en Wethouders daarin- nalatig blijven, zal men hun dit kunnen
tegenwerpen.
De heer Buys. Ik wil wel zeggen, dat ik, evenmin als de heer Harte
velt, het bezwaar van Burgemeester en Wethouders begrijp. Men heeft in
deze discussie meer dan eens den moed geprezen van den heer Hartevelt,
die niet schroomde met zijn voorstel voor den dag te komen maar ik zou
nu wel aan Burgemeester en Wethouders willen vragen, of het hun dan aan