wijs. Integendeel ben ik een groot voorstander van onderwijs en verlich ting maar ik verzet mij tegen de bovenmatige uitbreiding, die men hier buiten de wet om aan liet staats onderwijs geeft. Tegen het onderwijs in het algemeen zal wel geen verstandig mensch zijn. Daarin is dan ook de quaestie volstrekt niet gelegen. De quaestie is voor mij alleen dezeof niet door het hier bestaande stelsel aan het bijzonder onderwijs geweld wordt aangedaan en dat onderwijs geheel onderdrukt wordtdoor het onmo gelijk maken van eenige concurrentie, met dat gevolg, dat de bij de grond wet gewaarborgde vrijheid van onderwijs een geheel ijdele klank wordt. De heer Stoffels. Ik acht mij ook verpligt een enkel woord in het be lang van bet openbaar onderwijs in het midden te brengen, aangezien er toch weer over die zaak gesproken is. Men moet toch niet vergetendat Leiden in ons vaderland bekend staat als de plaats waar het beste onder wijs wordt gegeven. Het is de bronwaar vele ouders zich vestigen om hunne kinderen dat onderwijs te doen deelachtig worden. En nu kan het niet anders, of het betere drukt altijd het minder goede. Als wij daarbij onze stad met andere steden vergelijken, geven wij dat onderwijs niet voor niet. Het gymnasium, zoo onontbeerlijk voor hooger onderwijs, de hoogere burgerschool, kunnen wij er niet op roemen? hebben beide inrigtingen niet reeds veel nut gesticht? Ik ken ook niets beters tot ontwikkeling van het opkomend geslacht. Nog kortelings heb ik dienaangaande in een der nieuwspapieren een betoog gelezen, dat allezins overweging verdient. En nu zal ik niet zeggen, dat men het openbaar onderwijs minacht, maar wel betreur ikdat het minder op prijs wordt gesteld dan het verdient. Dat openbaar onderwijs moet geld kosten; en beter kunnen wij de belangen der ingezetenen niet behartigenal zou het ook nog meer geld moeten kosten dan door dat onderwijs. De heer Tollens. Het zij mij vergunD-in antwoord op het door den heer Stoffels gesprokene, op te merken, dat het (ik vraag verlof voor het woord) een onwaar lokmiddel is, wanneer men ons, bij het bespreken onsmakelijk maken der ongehoorde uitgavendie hier voor het onderwijs worden ge- eischt, telkens voorhoudt dat ons onvolprezen onderwijs zoo vele familiën naar deze gemeente roept, waardoor dan ook onze financiën bloeijen en be voordeeld worden; alleen is dit waar, dat vele elders wonende ouders hunne kinderen hier ter stede bij de burgers besteden, ten einde hun kroost, op eene voor hen zeer goedkoope wijze, te doen gebruik maken vari wat onze belastingschuldigen zoo belangrijk veel kost. Ik vergis mij zeer zeker niet, wanneer ik beweer, dat een daarnaar ingesteld onderzoek de waarheid van betgeen ik zeg bevestigen zou. De heer Krantz. Gaarne zal ik mijne stem geven aan de posten bet onderwijs betreffende, niet om redenen van financieel vóór- of nadeel, maar omdat ik bet bijzonder onderwijs onvoldoende acht. De ondervinding heeft geleerd dat het staatsonderwijs alléén goede resultaten geeft, wat ook be vestigd is door ons akademiseh onderwijs, en het zoude er treurig uitzien, indien het anders ware geweest. Overal nu waar men prijs op ontwikkeling stelt, wordt door den staat bet middelbaar en lager onderwijs ingcrigt, hetgeen voor ons land om verschillende redenen ook zeer gewenscht is, aan gezien het bijzonder onderwijs niet aan de verwachting beeft voldaan. De heer Dehcksen. Ik veroorloof mij met een enkel woord den heer Stoffels te beantwoordendie het deed voorkomenalsof zij die tegen de hooge kosten, aan het onderwijs hier ter stede verbonden, dat onderwijs minder zouden op prijs stellen. Zoo iemand goed onderwijs op prijs stelt, dan ben ik het. Daarover loopt dan ook de strijd niet, wèl over de vraag, wie dien prijs zal betalen. En dan antwoord ik dat dit moet geschieden door den verbruiker, door hem die er van geniet, ten ware hij bepaald onvermogend is. Ook den heer Goudsmit meen ik een antwoord schnldig te zijn. Spreker heeft uitgeroepen: Pruissen deed véél, Frankrijk weinig voor het onderwijs; de Pruissen staan voor de poorten van Parijs. Ik zou bijna lust hebben te vragen of het inderdaad zooveel voor de verstan delijke ontwikkeling van een volk getuigt, als zijne legers staan voor de hoofdstad van een ander volken welligt bij het beantwoorden dier vraag tot resultaten komen, die de lieer Goudsmit even onjuist zou achten, als ik zijne in deze gevoerde redenering vind maar ik zou daarvoor het poli tiek terrein moeten betreden iets dat in deze vergadering dient vermeden te worden en waarop ik althans mij niet wenscb te begeven. Ik moet er bovendien, in alle nederigheid, bijvoegen, dat het verband tusschen bescha ving en oorlog mij niet steeds helder isen dat ik mij ganscb onbevoegd moet verklaren tot medespreken, wanneer er sprake is van de wijsbegeerte van het achterlaadgeweer en de poëzie van het Krupp-kanon. De Voorzitter. Ik geloof dat eene verdere discussie over dit punt thans als onvruchtbaar mag worden beschouwd. Gaan wij dus voort met de behan deling van den post no. 106. Op de bedenking van de Commissie van Financiën moet ik opmerken, dat het op dit oogenblik moeijelijk is daaraan gevolg te geven. Indien men meent, dat de post in het vervolg dient te worden verminderd, zou het m. i. beter zijn vooraf Curatoren van het gymnasium in de gelegenheid te stellen daaromtrent hunne meening te liooren. Het betreft naar ik meen de prijzenovereenkomstig de verordening in ver schillende vakken uitgeloofd. De verordening geeft ons aanleiding, dat prij zen voor verschillende vakken worden uitgereikt. Overweging zou dus ver dienen of men dit bestendigen wil dan wel het getal verminderen; in welk geval de verordening eene wijziging zou moeten ondergaan. De heer Lezwijn. Bestaat die verordening niet reeds drie jaren, mijn heer de Voorzitter? Sedert dien tijd is de som steeds vermeerderd, terwijl het getal leerlingen verminderd is. Ik weet niet, welke som men zou aan vragen als het getal leerlingen vermeerderde. De werkelijke uitgaaf over 1869 is niet in deze begrooting opgegeven. De Voorzitter. Het getal leerlingen is in casu niet van invloed op de uitreiking der prijzen. De heer Lezwijn. Ik geloof tochdat er geene prijzen kunnen worden gegeven, als er geene leerlingen zijn. De Voorzitter. Ik geloof dat het beter is, indien de Baad die vermin dering verlangtdat Curatoren vooraf daarop worden gehoord. 1870 De lieer Buys. Ik heb mij als lid van de Commissie van Financiën niet vereenigd met het voorstel van de meerderheid, om litt. 6 van dit artikel met 1 100 te verminderen; maar dit neemt niet weg, mijnheer de Voorzitter, dat ik mij niet wel kan vereenigen met hetgeen door u is aangevoerd ter verdediging van de voordragt. Als wij toch eenvoudig moeten goedkeuren wat heeren Curatoren of anderen ons voordragen dan beteekent onze dis cussie al zeer weinig. Heeft de vermindering der voorgestelde som ten ge volge, dat deze of gene bepaling van eene onzer schoolverordeningen niet kan worden uitgevoerd, welnu, dan zal men die verordening moeten wijzi gen, maar het regt van den Baad moet vast staan om bet cijfer zoo te be palen als bij zal meenen te behoeven. De Voorzitter. Ik heb alleen gezegd, dat Curatoren er op dienen ge boord te worden. Het is slechts een praeadvies. De heer Buys. Het is niet een vasthouden aan het cijfer van verleden jaar; het blijft altijd eene raming. Maar de Baad is steeds bevoegd zooda nige wijziging daarin te brengen als hij dienstig oordeelt. De heer Cock. Ik zal tot mijn leedwezen genoodzaakt zijn tegen de ver- liooging te stemmen. Het zij mij overigens geoorloofd nog eene aanmerking in het midden te brengen. Ik boor bier spreken even als of de begrooting van het gymnasium door het collegie van Curatoren wérd opgemaakt of min stens dat collegie daarover werd gehoord. Ik heb de eer lid van dat col legie te zijn en kan dus uit goede bron verzekeren dat geen van beiden plaats heelt. Het eerste zoude dan ook volgens de bestaande verordeningen volstrekt niet cp den weg van dat collegie liggen. En nu de verhooging. Als ik mijne persoonlijke sympathiën mogt raadplegen, ik zoude er voor stemmen, doch ik ma» dit niet. Uit de tot nu toe genoten 500 moeten bekostigd worden: 1° liet drukken van het jaarlijksch verslag met de daarbij behoorende verhandeling, 2°. de aankoop vau eenige wandkaarten, atlassen enz., 3°. de prijzen die jaarlijks aan de leerlingen worden uitgedeeld, met inbegrip van liet bindwerk enz. Zeer zeker is f 500 niet te veel voor dat alles en wij hebben dan ook somtijds wel eens moeite om rond te komen maar rond gekomen zijn wij tot nu toe altoos en dat zal ook voor het vervolg wel weer het geval zijn. Met die verhooging moeten wij maar wachten tot dat er eens voor Leiden betere financiële tijden zullen zijn aan gebroken. De Voorzitter. De begrooting wordt niet door Curatoren opgemaakt, maar wij krijgen eene raming van den reetor, en daarin is de verhooging te zoeken. De beer Cock. Is de rector, zooals ik verneem, over de zaak geraad pleegd, dan kan eene aanvrage om verhooging volstrekt geene verwondering baren, evenmin als het verschil van gevoelen, dat thans tusschen hem en mij ter dezer zake blijkt te bestaan. De achtenswaardige man die aan het hoofd van het gymnasium staat, strijdt natuurlijk met hand en tand voor de belangen van die inrigting en is vol hart voor zijne leerlingen. Niet dat ik zoude beweren, dat bij overvraagt. Verre van daar; immers zoo even heb ik reeds gezegddat wij moeite hebben om rond te komen. Maar de rector weet zeer goed, dat eene verhooging hem in de eerste plaats in staat zal stellen wat kostbaarder en fraaijer prijzen voor zijne leerlingen uit te kiezen, dan tot nog toe het geval was, en daarom verlangt hij eenige meerdere ruimte van geld. Mijn standpunt hier in den Baad is niet het zelfde en ik moet niet vragen of eene verhooging niet wenschelijk zoude zijn, maar alleen of het bestaande voldoende is, en dat geloof ik. De heer Bijleveld. Ik zou willen vragenof er ook inlichting kan ge geven worden omtrent de reden van die verhooging. Ik heb die uit de stukken niet kunnen opmaken. De Voorzitter. Dat staat in verband met het verslag van den rector. De heer Bijleveld. Dit antwoord, mijnheer de Voorzitter, maakt mij de zaak niet duidelijker. Kan daaromtrent geen nadere inlichting worden ge geven De Voorzitter. Er zijn geene andere redenen. De beer Cock. Ik veronderstel dat de reetor, bij zijne verhoogde aan vrage, onder anderen als reden daarvoor zal aangevoerd hebben de niet onbeduidende onkosten van het drukken der verhandeling, die jaarlijks door een der docenten geleverd wordt en alsdan in het verslag wordt opge nomen. De rector heeft zich teregt daarop beroepen. Toen ik toch zoo even er van sprakdat wij somtijds moeite hadden om rond te komen sloeg dit niet alleen op bet aankoopen van prijzen, maar ook op het druk loon van bet verslag met daarbij behoorende verhandeling. Beiden moeten uit eene en dezelfde som van 500 gevonden worden. Het is dan ook in 1866 en 1867 gebeurd, dat er om die reden geene verhandeling bij het verslag is gevoegd. Indien ik mij niet vergiswas de reden daarvan dat een of twee vorige verhandelingen eenen grooteren omvang hadden ge nomen dan men had voorzien, zoodat men om, wat het drukloon betreft, niet geheel ten achteren te gerakentoen wel genoodzaakt was een paar jaren die verhandelingen achterwege te laten. Dit zal echter, hoop ik voortaan niet meer behoeven te geschieden. Wat nu mij zelvcn betreft, hoe gaarne ik ook voor die verhoogde som zoude willen stemmenmag ik, die mij steeds tegen elke verdere, niet streng noodzakelijke, vermeer dering van uitgaven voor het onderwijs verzet, daarin vooral niet toestem men, waar het eene inrigting betreft, die mij uit den aard der zaak zoo ter harte gaat als het gymnasium. De Voorzitter. Het aankoopen van prijzen zal ook wel van invloed zijn. De heer Cock. De som die voor de prijzen wordt besteed verschilt bet eene jaar niet veel van het andere. Ik heb hier voor mij liggen eene opgave van hetgeen de vijf laatste jaren voor prijzen is uitgegeven.^ Daaruit blijkt dat van die ƒ500 gemiddeld 260 jaarlijks aan de prijzen wordt besteed. Bekent men dat gemiddeld jaarlijks eene kleine vijftig prijzen worden uitgedeeld, aangezien dit in vijf klassen voor vijl vakken dient te geschieden, dan komt elke prijs, met bindwerk er bij, zoo wat op een groote vijf gulden neêr. Zeker niet veel. Maar welnu, indien dan een enkel jaar het verslag eens meer mogt kosten dan gemiddeld, dan moet men dat jaar maar wat goedkooper boeken voor prijzen aankoopen. 24

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 9