Avond-zitting van Donderdag 2ff October 1§?0, geopend ten 7 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren HarteveltWttewaallStoffels, Tollens, Hu- brecht, Hoog, de Fremery, Le Poole, Verster, Scheltema, du RieuCook Dercksenvan Outeren, Driessen, Krantz, van Wensen, van Heukelom BijleveldBuys LezwijnGoudsmit en van den Brandeler. De Voorzitter stelt aan de orde de voortzetting der beraadslaging over de uitgaven van de gemeentebegrooting voor 1871. Hoofdstuk V. Kosten der openbare veiligheid en van de brandweer. De posten nos. 9197 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van de commissarissen van politie ƒ8200; Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van politie, mitsgaders van de veldwachters ƒ22200; Kleeding en wapening der politiedienaars en veldwachters 2920; Onderhoud der wachthuizen, mitsgaders licht en brandstoffen voor dezelve ƒ550; On derhoud der lantaarns en verdere kosten der verlichting ƒ10000; Onderhoud der brandspuiten ƒ800; Belooning en premiën aan de brandspuitlieden en beambten ƒ2083. No. 98. Kosten der schutterij ƒ8848.50. Omtrent de begrooting voor de dienstdoende schutterij voor 1871 wordt uitgebragt het volgende rapport van de Commissie van Financiën: 'De Commissie - van Financiën heeft onderzocht de begrooting voor de schutterij voor het dienstjaar 1871. Een enkele post in uitgaaf heeft meer bepaald hare aandacht getrokken, het bedrag namelijk van ƒ300 als tractement voor den officier belast met het toezigt over de wapenen en het magazijn. Eerst sedert 1867 komt die post voor op de begrooting. Naar aanleiding van den staat van samenstelling van officieren en onder officieren enz. bij de schutterijengevoegd bij het koninklijk besluit van 4 October 1830 (Staatsblad no. 61), luidende: //terwijl de kwartiermeesters tevens met de administratie over de kleeding en wapening zijn belast," is bij de commissie de vraag gerezenin boeverre die post op de begrooting bestendigd moet worden? en neemt zij de vrijheid u vpor te stellen om aan den schuttersraad inlichtingen te vragenof er overwegende redenen bestaan, waarom, met afwijking van bovengenoemden staat van zaraeostelling aan een ander officier het toezigt over de wapenen en het magazijn is opge dragen, en daarvoor een tractement van ƒ300 wordt uitgetrokken. Bij de voordragt in 1828 omtrent de tractementen bij de schntterij is aangegeven dat het tractement van den kwartiermeester tot dat bedrag moest worden uitgetrokken aangezien hij tevens is belast met de administratie over de kleeding en de wapening. Voor het overige heeft de commissie geen bezwaar om de begrooting voor het jaar 1871 goed te keuren, en heeft zij derhalve de eer u dienovereen komstig te adviseeren Overeenkomstig de conclusie van dit rapport wordt de begrooting voor de schutterij en daarmede bovenstaande post goedgekeurd. Nos. 99103 worden aldus goedgekeurd: Kosten van bet huis van be waring en onderhoud van politiegevangenen ƒ100; Drukwerk, schrijfbehoef- ten en andere uitgaven voor de politie ƒ250; Toelage aan den plaatselijken adjudant ƒ100; Kosten van het toezigt en de zorg voor militaire transporten en inkwartiering 50; Jaarwedde van den torenwachter en zijn adsistent 320. Het hoofdstuk wordt aangenomen met 20 tegen 2 stemmen. Tegen stemdende heeren van Heukelom en du Rieu. De heer Hartevelt komt ter vergadering. Hoofdstuk VI. Kosten der plaatselijke gezondheidspolitie. Nos. 104 en 105 worden aldus goedgekeurd: Kosten van toezigt der openbare huizen enz. ƒ25; Kosten voor het vaccineren van behoeftigen 250. Het hoofdstuk wordt met algemeene stemmen aangenomen. Hoofdstuk VII. Kosten voor het onderwijs en ter bevordering VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. No. 106. Kosten voor de latijnsche scholen«.Jaarwedde der onderwijzers ƒ11250; b. Kosten van schoolboeken en schoolbehoeften ƒ600; c. Vuur en licht in de scholen 350d. Onderhoud der gebouwen, meubelen enz. MtM; e. Diverse uitgaven tot dit artikel behoorende ƒ525. No. 107. Kosten voor de middelbare scholen: a. Jaarwedde der onder wijzers ƒ13250; b. Kosten der schoolboeken en schoolbehoeften 1830; c. Vuur en licht in de scholen ƒ800; d. Onderhoud der gebouwenmeube len enz. Nihil; e. Diverse uitgaven tot dit artikel behoorende f 1025. In het sectie-verslag komt daaromtrent voor: //In twee sectiën waren leden van oordeel, dat de kosten van schoolboeken en schoolbehoeften wel wat hoog waren geraamd en werd gevraagdwat onder schoolboeken bedoeld wordt, vermits de leerlingen die toch zelf moeten aanschaffen?" Burgemeester en Wethouders antwoorden hierop: «Uit deze som moeten worden aangekocht boeken en kaartennoodig voor de onderwijzers op de scholen zelve, jaarlijks te geven prijzen aan de leerlingen en het jaarver slag; evenzoo is het met het in art. 107 aangevraagde." De Commissie van Financiën zegt in haar verslag: »No. 106. De som onder lit. b. voor schoolboeken en schoolbehoeften uitgetrokken, vindt de commissie voor 29 a 30 leerlingen veel; zij stelt voor deze met ƒ100 te verminderen. Voor lit. c, vuur, licht wordt er niet gebrand, dan dit woord wordt om voorschriftswil behouden, is mede eene te hooge som uitgetrokken het vorig jaar moge nagenoeg gelijk bedrag zijn uitgegeven, dan dit zou, naar de meening der commissie, minder kunnen zijn, zij acht 250 vol doende om met bet vercischte beleid en overleg in de verwarming dezer lokalen te voorzien. No. 107. Bij dit art. berust de commissie in de onder litt. b uitgetrokken kosten ten behoeve van het onderwijs in de natuur- en scheikunde en voor het onderwijs in alle vakken behalve natuur- en scheikunde; zij meent evenwel dat de som onder lit. c voor vuur en licht uitgetrokken, redelijker wijze met ƒ100 kan verminderd worden. De heer Cock. Ik wenschte een paar woorden in het midden te bren gen dieik erken het gaarnestreng genomenbij de algemeene beschou wingen meer te huis hadden behoord. Met twee woorden wensch ik op te geven, waarom ik niet alleen tegen dit hoofdstuk, maar juist wegens de uitgaven in dit hoofdstuk vervat, tegen de geheele begrooting zal moeten stemmen. Mijn bezwaar ligt in de buitensporige uitbreiding, die men hier in Leiden aan het staats-onderwijs gegeven heeft, eene uitbreiding die, mijns inziens, veel verder gaat dan de geest en de letter van de wet op het onderwijs medebrengt, en die dus met die wet in strijd is. Zoo lang er bij gevolg geene wijziging zal gebragt zijn minstens in het stelsel van heffing en in het tarief der schoolgelden, dat thans Bier bestaat, blijft dit hoofdstuk van uitgaven voor mij een onoverkomelijke hinderpaal om >de geheele begrooting goed te keuren. Ik wensch evenwel den strijd over de schoolgeldenin deze vergadering nu eenige jaren geleden zoo breed voerig en hartstogtelijk gevoerd, thans niet te hernieuwen. Het zoude ge heel vruchteloos zijn, althans met het oog op de te verkrijgen resultaten. Ik wilde alleen doen uitkomen datwaar het een onderwerp als het onderha vige betreftwaarbij principes in zulk eene hooge mate gemoeid zijnik mij volkomen geregtvaardigd gevoel mijne stem uit te brengen ook tegen eene geheele begrooting, die dat, door mij afgekeurd, stelsel bestendigt. Zoo als ik reeds gezegd heb, wil ik den strijd over deze quaestie niet her nieuwen en verwijs ik daaromtrent naar het in dezen Raad over die zaak verhandelde, tijdens het bekende voorstel tot verhooging der schoolgelden, met uitzondering van die voor on- en minvermogendenaan de orde was. De heer Tollens. Ook ik zal niet herhalen waarom ik tegen dit hoofd stuk zal stemmen. De reden die ik daarvoor hebis reeds meermalen door mij ontwikkeld. Tegen de begrooting in haar geheel behoef ik mij ditmaal niet te verklaren, mijnheer de Voorzitter, daar gij thans de goedheid hebt van te willen voldoen aan mijn vroeger reeds gedaan verzoekom hoofdstuk voor hoofdstuk na de behandeling er van in stemming te brengen. De heer Verster. Ik wil mij gaarne scharen aan de zijde van de beide laatste sprekers en zal ook mijne stem tegen dit hoofdstuk uitbrengen; ik verschil intnsschen met den heer Tollens in zooverre van gevoelen als door hem daarin geene aanleiding wordt gevonden om tegen de geheele begrooting te stemmen. Ik acht mij daartoe volkomen geregtigd omdat het hier eene uit gaaf geldtdie een vierde gedeelte van het totaal bedrag der uitgaven dezer begrooting uitmaakt. Over het algemeen wordt het onderwijs hier als goed koop geroemd, ik daarentegen beweer dat het onderwijs in deze gemeente zeer duur is. Aan het gymnasium wordt wel is waar voor eiken leerling door de ouders slechts 100 betaald, doch de belastingschuldigen betalen voor eiken leer ling daarenboven ƒ330 dus ruim het driedubbele. Zoodanige regeling kan ik niet goedkeuren. Ik ben te meer tegen de aanzienlijke uitgaven voor het openbaar onderwijs, omdat het, m. i,eene morele doodverklaring der bijzondere school beoogt, en daaraan, mijnheer de Voorzitter, zal ik, zoo lang ik de eer heb lid van deze yergadering te zijnnimmer mijne mede werking verleenen. De heer Dercksen. Ik zal ook in geen herhaling van den meermalen gevoerden strijd komen, een strijd, dien ik nutteloos acht na vroegere ervaring, ofschoon ik mijn protest tegen de hoog opgevoerde kosten voor het openbaar onderwijs blijf handhaven. Ik moet er alleen nog bijvoegen dat het mijne aandacht heeft getrokken dat aan het onderwijs op de ge meente-scholen door een aantal personen buiten de gemeente wordt deelge nomenzoodat de kosten voor dat gedeelte niet eens eenigermate door het betalen van belasting worden opgewogen. Maar zoo mij dit belet voor het aan de orde zijnde hoofdstuk te stemmen, heb ik bezwaar om mij, met het oog op dit hoofdstuktegen de geheele begrooting te verklaren. Ieder raadsliddat tegen eene begrooting stemt, moet toch meenen dat zijne stem eene beslissende zijn kan, en zoo nu de een"tegenstemt omdat het eene, een ander omdat het 'andere hoofdstuk hem niet aangenaam is, dan zou dit tot de uitkomst kunnen leiden dat eene aangenomen begrooting zoude blijken tot de onmogelijkheden, althans tot -de groote onwaarschijnlijkhe- •den te moeten gerekend worden. En nu meen ik, dat het afstemmen eener begrooting altijd tot de zeer zeldzame uitzonderingen moet blijven behooren. De Voorzitter. Ik zal ook die quaestie niet nader bespreken, maar ik wil alleen met betrekking tot onze gemeente-scholen doen opmerken, dat van buiten de gemeente alleen leerlingen worden opgenomenvoor zoover er plaats is. Dus als er wel van buiten plaatsing geschiedtis dat zonder nadeel voor de gemeente. De heer Dercksen. Ik heb reeds gezegddat ik de discussie over de kosten van het onderwijs niet wilde heropenen. Daarom zal ik de beden king terughoudendie mij op de lippen zweeft ten aanzien van de repliek van den geachten Voorzitter. Ik wil echter nogmaals zeggendat ik con sequent meen te zijn door te stemmen tegen het hoofdstukzonder daarom nog te willen medewerken tot de afstemming der geheele begrooting. De heer Scheltema. Het is ook mijn plan niet om thans den strijd te hernieuwen. Ik wil alleen met een enkel woord zeggenwaarom ik mij tegen de geheele begrooting zal verklaren. Ik meendat ik in zake van het onderwijs streng moet afgescheiden houden mijne betrekking van lid der Commissie van Financiën en die van gewoon lid van den Raad; en als gewoon lid van den Raad nu kan ik mijne stem aan deze begrooting niet gevenwegens de hooge kosten voor het openbaar onderwijs. De heer Goudsmit. Ik zal van mijne rijde ook niet herhalen den strijd over de kosten van het onderwijs. Ik geloof, dat het zaak is om nu dien strijd te laten rusten. Alleen wil ik herinneren, dat Duitschland veel heeft overgehad voor het onderwijs, in vergelijking met Frankrijk, en dat b. v. alleen het physiologisch laboratorium te Berlijn een vierde heeft gekost van hetgeen voor het geheele hooger onderwijs in Frankrijk wordt besteed; maar daarentegen staan de Duitschers voor Parijs. Dat men, met dergelijke voorbeelden voor oogen zich eindelijk eens overtuigd houde dat van het onderwijs en het onderwijs alleen het heil van het vaderland afhankelijk is. De heer Cock. Na den heer Goudsmit gehoord te hebben, zou alligt het vermoeden kunnen ontstaan, dat degenen, die tegen stemmen, daarom vijanden waren van het onderwijs. Ik ben volstrekt niet tegen het onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 8