De heer Lezwijn. In 1856 is bet traetement van de boden bepaald op ƒ600, dat van den stadhuisbewaarder op ƒ300, In 1861 is het traetement voor de drie jongste boden met ƒ100 verhoogduithoofde van de vermeerde ring hunner werkzaamheden. Dat van den oudsten bode is gebleven op ƒ600, hij was toen tevens stadhuisbewaarder op een traetement van ƒ300 met vrije woning en ƒ300 als schadeloosstelling voor het schoonhouden der lokalen. In het antwoord van Burgemeester en Wethouders op het verslag van het verhandelde in de sectiën woTdt gezegddat bij het ver- hoogen van de tractementen der drie jongste bodener met betrekking tot den oudsten bode, tevens stadhuisbewaarder, op is gelet, dat hij voor het laten bezigtigen van de schilderijen op het stadhuis focrijen ontving, welke hij nu zal missen, ten gevolge van de overbrenging van de schilderijen naar het gebouw der Lakenhal. Gaarne wil ik dit gelooven, doch tot mijn leedwezen vond ik daaromtrent niets in de vorige verslagen. De werkzaam heden van den oudsten bode zijn uit den aard van zijne betrekking als stadhuisbewaarder van minder omvang dan die van de andere boden. De Commissie van Financiën is er tegen dat het traetement van den oudsten bode met ƒ100 wordt verhoogd, en daardoor zijn traetement op ƒ1000 gebragt, met genot van vrije woning. Liever zag zij den tegenwoordigen titularis eene gratificatie van gelijk bedrag toegekend, wanneer schadeloos stelling voor genoten emolumenten noodig iszonder dat die verhooging op zijn opvolger zoude overgaan. De heer Stoffels. Wat de vergoeding betreft voor den bode-stadhuis bewaarder gevraagd, ter vergoeding van verlies, dat hij lijden zal als de schilderijen van het stadhuis worden verplaatst, dient, dat hij honderd gul den minder salaris heeft in tegenstelling der fooijen die hij geniet buiten de andere bodendat hij ja wel die honderd gulden geniet als stadhuis- bewaarder met het genot van vrije woning, vuur en licht, doch dat hij voor genoemde som verpligt is het raadhuis geheel schoon te maken en schoon te houden, hetgeen hem jaarlijks eene uitgave van ongeveer ƒ584 kost; dat tekort nu werd goedgemaakt door fooijen ontvangen voor het laten bezigtigen van het stadhuisen als hij dat nu moet verliezenis het dunkt mij billijk dat hij daarvoor vergoeding krijgt en in traetement met de andere boden worde gelijk gesteld. De heer Büïs. Als ik de discussie goed gevolgd heb dan loopt de strijd niet zoozeer hierover, of men de verhooging van ƒ150 nu zal toe kennen, dan wel over de vraag, of eene blijvende dan wel eene tijdelijke verhooging van het traetement noodig is. Door te stemmen over den post, zooals die daar ligt, kan deze quaestie niet worden uitgemaakt. Ik neem daarom de vrijheid het voorstel te doen om den post met ƒ150 te ver minderen en dat bedrag elders uit te trekkenonder het hoofd//tijdelijke schadeloosstelling aan den stadhuisbewaarder en zijn bediende voor het ge mis van emolumenten." Men zal op deze wijze kunnen stemmen voor eene schadeloosstelling van de tegenwoordige titularissenzonder tot duurzame verhooging van de tractementen mede te werken. De Voorzitter. Onder welk artikel zou dit dan motten voorkomen? De heer Buys. Ik zou meenen in hoofdstuk X, onder een nieuw nommer. Het voorstel van den heer Buys wordt voldoende ondersteund. De heer van Outeren. Ik wenschte alleen deze vraag te doenof het niet goed ware eerst te stemmen over de tijdelijke toelage. Immers niet wetende wat het lot zal zijn van het artikel, zou ik er voor moeten stem men, indien niet vooraf over de toelage toestemmend beslist wierd, aan welke tijdelijke toelage ik echter de voorkeur geef; de heer Buys zal zich welligt daarmede kunnen vereenigen. De heer Hartevelt. Daaraan zou ik gaarne iets willen hebben toege voegd. Ik zie dat die 150 zouden worden toegekend als eene schadeloos stelling voor het gemis van fooijen bij het laten- bezigtigen der schilderijen. Ik meen, dat de grootste opbrengst van fooijen uit anderen hoofde voort komt, daar die voornamelijk gegeven worden bij het voltrekken van huwelij ken; dit zal wel op het stadhuis blijven geschieden. Maar aangenomen dat door het verplaatsen der schilderijen naar de Lakenhal gemis aan fooijen zal ontstaan, dan zal dit zeker nog niet in 1871 wezen; eer de Lakenhal geheel in orde is, en de muren dus ook geheel droog zullen zijn, om de schil derijen te ontvangen, zal het wel 1872 worden; er kan dus van die toelage voor 1871 geen sprake zijn, of misschien voor een zeer klein deel. De heer Buys. Uit den aard van den post -blijkt reeds, dat, zoolang de schilderijen bier blijven, de toelage niet wordt uitgekeerd. Immers in dat geval wordt er geen schade geleden en kan er dus ook niet van scha deloosstelling sprake zijn. De Voorzitter. Wij zouden dus eerst den nieuwen post moeten be handelen die dan zou worden n°. 147 a. De heer Cock. Eene kleine aanmerking slechts, die eenvoudig den vorm betreft. Ik wilde namelijk in bedenking geven of het niet rationeler zoude zijn deze uitgave in dit hoofdstuk als een nieuw volgnommer op te nemen. Het geldt hier toch eene persoonlijke toelage voor één der boden. De heer de Fremery. Ik geef in overweging om het artikel zelf te splitsen in eene vaste jaarwedde en eene tijdelijke toelage. Wij hebben toch onderscheiden artikelen a en b. De heer Buys. Ik heb daar niets tegen. De Voorzitter. Dan zullen wij over het tweede het eerst stemmen, namelijk over de schadeloosstelling. De heer Bijleveld. Ik moet vragen, of die post wel onder de l,te af- deeling van Hoofdstuk I kan gebragt wordenwant het opschrift daarvan luidt: «Bezoldiging, schrijfloonenpresentiegelden en reis- en verblijfkosten te genieten door de personen in het dagelijksch bestuur der gemeente werk zaam." Ik geloof niet, dat men die toelage onder eene der genoemde uit gaven kan brengen, bepaaldelijk niet, dat men haar kan noemen eene be zoldiging. Het komt mij voor dat die post moet worden geplaatst onder Hoofdstuk X. De Voorzitter. Het is toch eene tijdelijke bezoldiging. Ik geloof niet, dat dit zulk een bezwaar behoeft op te leveren. 1870. De heer Goudsmit. De moeijelijkheid om er een vorm of formule voor te vinden, bewijst dat de zaak niet deugt. Eene schadeloosstelling wegens het niet meer verwerven van fooijen kan ik niet anders dan eene ongerijmd heid noemen. Ik kan toestemmen dat het traetement van een ambtenaar te laag ismaar om te zeggenwij zullen voor die paar kwartjesdie de man nu en dan ontving buiten zijn traetement en nu missen moet, hem eene schadevergoeding verleenen, dat acht ik ongerijmd. Ik geloof dat daarvoor geen post is te vinden. De Voorzitter. Ik geloof, dat als men de zaak brengt onder een ander hoofdstukzoo als bet oorspronkelijk plan van den heer Buys was die zwarigheid komt te vervallen. De heer Cock. Bij slot van rekening kom ik -op mijn gevoelen terug en geloof ook. dat het maar het beste zal zijn deze uitgave op hoofdstuk X te brengen, al was het maar om bedenkingen, zoo als daar even zijn gemaakt, geheel te voorkomen. Met 24 stemmen tegen 1, die van den heer Goudsmit, wordt besloten de bedoelde ƒ150 over te brengen onder hoofdstuk X. De post wordt hierop goedgekeurdbehoudens die som. De heer Buys. Het staat nu immers vast, dat no. 50 met 150 ver minderd wordt? De Voorzitter. Ja, dat is de bedoeling. Nos. 5155 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van den klokkenist en klokluider ƒ250; Idem van de keurders, wegers, meters, rooimeesters en dergelijke ƒ900; Idem van den archivaris ƒ600; Schrijfloonen ƒ350; Beis- en verblijfkosten 25. Afdeeling H. Andere hosten van dagelijksch bestuur niet behoorende tot de voorgaande afdeeling. Nos. 5659 worden aldus goedgekeurd: Kosten van licht en brand stoffen ƒ900; Schrijf- en bureaubehoeften ƒ300; Druk-en bindwerk 1400; Briefporten, vrachtloonen en andere kleine uitgaven ƒ200. No. 60. Kosten van het onderhouden en schoonhouden van het gebouw of vertrek, bestemd voor de vergadering van den Baad en van Burgemees ter en Wethouders, mitsgaders voor de Secretarie der gemeente ƒ1100. Hieromtrent zegt het rapport van de Commissie van Financiën: «Bjj dit art. wenschte de commissie op te merken dat, bijaldien later mogt bepaald worden dat de groote schilderij in de raadzaal zal worden overgebragt naar het museum in de Lakenhal en het verwen en behangen van die zaal uit gaven zal vereischen, waarvan eene afzonderlijke voordragt zal worden ge daan, zij gaarne zal zien dat deze voordragt tijdig, vóór dat tot de over brenging eenige bepalingen worden gemaakt, worde overgelegd." De Voorzitter. Daaraan zal gevolg worden gegeven; De post wordt daarop goedgekeurd. No. 61. Onderhoud en aankoop van meubelen voor die gebouwen of vertrekken ƒ400. Omtrent dezen post zegt het sectie-verslag «In eene sectie werd door een lid de som wel wat hoog gevondenwaarop werd opgemerkt dat onder dien post ook begrepen ia de huur van 27 kagehels, terwijl ook bovendien de andere benoodigdheden niet zoo gering zijn." Het antwoord van Burgemeester en Wethouders luidt: //De kosten van onderhoud van 't meubilair, waaronder ook de stookgereedschappen voor al de boven- en beneden-lokalen van het Raadhuis zijn begrepen beliepen vol gens de rekening van 1869 eene som van ƒ531.14£. Voor 1870 is daar voor niet meer dan ƒ400 toegestaan, en ofschoon nog niet zeker is of daardoor in al de behoeften naar den eisch kan worden voorzien, Wordt voor 1871 dezelfde som van ƒ400 uitgetrokken." De post wordt goedgekeurd. Nos. 6264 worden aldus goedgekeurd: Kosten voor verteringen ten behoeve van het huishoudelijk bestuur, bureau van stemopneming en van commissiën ƒ250; Idem van het aanleggen en bijhouden der registers van den burgerlijken stand 900Idem van het aanleggen en bijhouden van de dubbelen der leggers en plans van het kadaster ƒ150. No. 65. Kosten van de bevolkings registers 350. Het sectie-verslag zegt hieromtrent: «In eene sectie werd medegedeeld, dat het vernieuwen der bevolkingsregistersna ^e laatste tienjarige volks telling noodzakelijk geworden, eene verhooging der uitgaven zal vereischen." Het antwoord van Burgemeester en Wethouders luidt: //Naar aanleiding der in het vorige jaar gedane volkstelling, zal waarschijnlijk eene buitenge wone uitgave, tot géheele vernieuwing en inschrijving der bevolkingsregis ters noodig zijnBurgemeester en Wethouders hebben gemeend zulks alsdan bij af- en overschrijving te kunnen vinden." De post wordt goedgekeurd. Nos. 6669 worden aldus goedgekeurd: Kosten van de kiezerslijsten en van het uitoefenen der kiesverrigtingen 350 Idem van abonnement op het Saatsblad, Provinciaalblad en dagbladen 125; Idem van uitgifte van het gemeente-, nieuws- of dagblad ƒ700; Idem van zegels van registers, re keningen, enz. ƒ350. No. 70. Kosten van zetters der directe belastingen, nihil. Het sectie-verslag zegt hieromtrent het volgende: «In al de sectiën wordt door de Voorzitters in overweging gegevenom op dezen post nog 100 uit te trekken voor den persoon die het collegie van zetters bijstaat, omdat diens bezoldiging vanwege het rijk te gering wordt geacht in ver houding tot zijne werkzaamheden. Meri is van oordeel dat, terwijl bij de wet van 5 April 1870 (Stb. n°. 63) die verpligting niet op de gemeente wordt gelegd, dit een rijksbelang betreft, waarin de gemeente niet behoeft te voorzien." Het antwoord van Burgemeester en Wethouders luidt: «Men meent, na het gevoelen der leden in de sectiën te hebben vernomenop geene uit gaaf op dit nommer te moeten aandringen." De post wordt goedgekeurdeven als n". 71. Vergoeding van schrijfloonen knechtsloonen en andere kleine uitgaven aan de heeren der gebuurten 101)0. 23

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 5