missie de verantwoordelijkheid niet kunnen op zich nemen van eene be hoorlijke zorg voor al den omvang der bestrating, die zulk eene aanne ming vereischt." Hieruit heb ik begrependat als de commissie de verant woordelijkheid niet op zich kan nemen voor eene behoorlijke zorg van ge meentewerken zij dan plan had af te treden. En wat nu het woord »kit- teloorigheid" betreftik kan daarin niets onbeleefds zienik wilde er alleen mede zeggen dat de commissie wat al te susceptible is. Als zij immers 7/8 van haar stelsel prijs geeft om het slechts voor 1/8 te handha ven en daarvan eene kabinets-quaestie maakt, is zij naar mijn oordeel niet van kitteloorigheid vrij te pleiten. Maar in deze qualificatie ligt volstrekt geen onheuschheidintegendeel eene kitteloorige commissie kan zijn eene commissie die zeer veel eergevoel heeft. De heer Scheltema. Ik wensch, naar aanleiding van het gesprokene door den heer Hubrechtnog iets in het midden te brengendoch zal mij bepalen bij de quaestie zelve, namelijk die van het eigen beheer. Ik zeide straks reeds dat het antwoord van de Commissie van Fabricage mij niet bevredigd heelt. Ik wil gaarne erkennen dat ik eenigzins huiverig was met het doen van ons voorstelomdat de voorgestelde maatregelafschaf fing van het eigen beheer, van zoo ingrijpenden aard is. Ik had dan ook van de Commissie van Fabricage eene krachtige wederlegging verwacht, en een bondig betoog dat eigen beheer in "het belang der gemeente is. Dat betoog is niet geleverd. Theoretisch laat het werken in eigen beheer zich goed verdedigen, maar ik geloof juist uit een piaktisch oogpunt niet. Al was het alleen maar dit: dat voor een bepaald aantal werklieden niet altijd genoeg en noodig werk is, en daarin ligt voornamelijk het voor deel van eigen beheer. Op het eene oogenblik heeft men werklieden te weinig, op het andere te veel. Door den heer de Fremery is ge sproken van eigen ervaring. Ik zou dat ook kunnen doen. Ik zelf heb vroeger in mijne zaak een eigen timmerwinkel gehad en heb toen juist ondervonden dat het mij niet voordeelig uitkwam, zoodat ik er van terug gekomen ben. Dit is nu in het kleinlaat staan wat het dan zal zijn in het groot. Dat vele fabriekanten het hebben en behoudenisomdat het ge makkelijker is en op kleine schaal het voor- of nadeel zoo groot niet kan zijn. Ik kan ook niet toegeven dat bij aanbesteding meer toezigt noodig zou zijn. Integendeel, ik geloof dat er minder zal noodig zijn, omdat men alleen zal te controleren hebben de goede oplevering vau het werk, terwijl bij eigen beheer het toezigt zich ook moet uitstrekken daarover, dat er goed gewerkt wordt. De heer Hubbecht. Nog een enkel woord. Heeds meer dan eens heb ik hooren aanvoeren: de Commissie van Fabricage besteedt voor 7/8 aan, en in eigen beheer is maar 1/8 overig. Ik heb dit beweren met geen bewijzen zien stavenen ik moet zulks ook tegensprekenwant juist de opsomming in de gedrukte stukken van de materialendie in eigen beheer verwerkt worden, geeft aan dat die bewering onjuist is, en de zoo straks reeds aangehaalde staten van het werkvolk kunnen dit ten duidelijkste be wijzen, Wat nu overigens de vox publica betreft, ik kan ook op het ge tuigenis van hen, die het werkvolk dagelijks van nabij gadeslaanverklaren dat in den regel over ons werkvolk niet valt te klagenen zij hetgeen hun wordt opgedragen met zorg en overleg behandelen. En wat aangaat het reizen naar buitenslands om de keijen te onderzoekende heer van Outeren heeft hierop reeds zoo juist geantwoordhet is waar, de com missie doet dat niet, maar ik herinner toch aan het naauwgezet on derzoek dat korte jaren geleden bij de keuze van straatkeijen heeft plaats gehaden waarvan aan den Raad verslag is gedaan. De onder vinding bij andere besturen opgedaanheeft ons ook als leiddraad gediend. Monsters van keijen, in 's GravenhageAmsterdam, Utrecht en Nijmegen in gebruikzijn overgelegden ten slotte heeft de keuze zich bepaald tot de straatkeijen thans hier gebezigd en die allezins voldoenwaardoor naar mijn inziende keuze op beter grond is kunnen geschiedendan in dien de Commissie van Fabricage de soort keijen aan de steengroeve zelf was gaan zien. Eindelijk verwondert het mijjlat, waar ik aanbesteding voor alle zaken bestrijdik in den geachten Voorzitter der Commissie van Financiën een tegenstander ontmoet; ik had veeleer verwacht in hem een bondgenoot te vindenimmers als lid der Gemeente-commissie over de kerken had bij zitting in de commissie van fabricage en beheerde toen de kerken geheel in eigen beheerzonder dat iets werd aanbesteeden ging dus veel verder met eigen beheer dan de Commissi van Fabricagewaar van ik de eer heb voorzitter te zijn. De heer Scheltema. Ik erken dit, maar men verlieze daarbij niet uit het oog, dat destijds de Gemeente-commissie in een strijd was gewikkeld die jaren heeft geduurden waardoor het toen de geschikte tijd niet was om tot ingrijpende veranderingen over te gaan; maar zoodra zich eene gunstige gelegenheid voordeed, is door mij een voorstel gedaan dat ook de strekking had om bij de Gemeente-commissie het werken in eigen beheer af te schaffen. Het komt mij intusschen voor dat de Commissie van Fabricage eigenlijk op den weg tot afschaffing van eigen beheer is, omdat zij hoe langer hoe minder in eigen beheer laat werken en dan vooral acht ik het beter het geheel op te heften. Wordt er veel in eigen beheer gewerkt, dan zuü het welligt voordeelig kunnen zijn, maar als het zich tot zoo weinig bepaalt, dan vooral is het nadeelig. De heer de Fremery. De heer Goudsmit neemt als axioma aan dat het stelsel van aanbesteding winst oplevert; maar dat is juist het betwiste punt en de voorbeeldendoor mij aangehaaldbewijzen integendeel dat het eigen beheer voordeel aanbrengt. Nu heeft de heer Lezwijn nog aange voerd dat in de sectiën te Amsterdam gesproken is over de afschaffing van de timmerwerf aldaar. Ik weet niet wat hiervan ismaar ik kan er dit tegenover stellendat na den laatsten brand aldaar er ernstig over gedacht wordt om het onderhoud en de bediening der brandbluschmiddelen niet meer aan te besteden. De heer Tieleman. Ik zal niet treden in het verschil der berekening van de beide commissiën hoeveel pCt. der uitgaven al of niet bij aanbesteding worden gedaan. Ik acht dit onnoodig omdat het mijne vaste overtuiging is, en die overtuiging is, na al hetgeen ik geüoord heb, niet aan het wankelen gebragtdat als men verder gaat met dc aanbestedingen dan alleen van geheel nieuwe werkenmen het loffelijk doel van bezuiniging niet zal bereiken, maar integendeel de uitgaven er te grooter door zullen worden. Ik, zou mij dus nog het best kunnen vereenigen met het rapport van de Commissie van Fabricage, hoewel het mij leed doet dat zij zoo ver van den goeden weg is afgegaan. De beraadslaging wórdt alsnu gesloten. De Voorzitter. Ik breng alsnu in omvraag het eerste punt der conclusie van het rapport der Commissie van Financiën. Dat punt wordt verworpen met 18 tegen 7 stemmen. Voor: de heeren van Heukelom, Buys, Lezwijn, Goudsmit, Eigeman Scheltema en Cock. Hierdoor komt de stemming over het tweede punt te vervallen. Vervolgens komt in stemming het voorstel der Commissie van Fabricage 1°. om te besluiten tot de openbare aanbesteding van: het onderhoud der houten brugdekken het diepen der grachten langs de wallen. Dit voorstel wordt aangenomen met 17 tegen 8 stemmen. Tegen: de heeren Bijleveld, TielemanHartevelt, Wttewaallde Fremery Verster, Scheltema en du Rieu. 2°. Om het aantal werklieden met zes te verminderen, waardoor ƒ1790 op de som van dagloonen wordt verminderden daarmede de posten van onderhoud der bruggen en van kaaimuren te verhoogen. De Voorzitter doet opmerken dat die som van ƒ1790 eerst van toepas sing is op de begrooting van 1872, en stelt voor om door aanneming van n°. 1 ook n°. 2, dat er een uitvloeisel van isals aangenomen te beschouwen. De heer Bijleveld. Begrijp ik het goed, mijnheer de Voorzitter, zoo wordt, na de aanneming van het eerste gedeelte van het voorstel van de Commissie van Fabricage, eene stemming over het tweede gedeelte door u voor onnoodig gehoudenen dat gedeelte beschouwd als van zelf te zijn aangenomen. Ik wenschte op te merken, dat ik niet geacht wil worden mijne stem aan dat tweede gedeelte te hebben gegeven. De heer Dercksen. Ik ben dezelfde meening toegedaan, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Ik zal dan no. 2 ook in stemming brengen. Het wordt aangenomen met 13 tegen 12 stemmen. Tegen: de heeren Dercksen, Bijleveld, Tieleman, Hartevelt, Wttewaall, Stoffels, Tollens, de Fremery, Le Poole, Verster, Scheltema en du Rieu. III. De gemeentebegrooting voor 1871. De Voorzitter. Ik zal beginnen te vragen, of de heeren daarover ook algemeene beschouwingen wenschen te voeren. Door geen der leden wordt daartoe het verlangen te kennen gegeven; waarna de Voorzitter in de eerste plaats in beraadslaging brengt de VITG4VEK. Hoofdstuk T. Huishoudelijk bestuur. Afdeeling I. Bezoldigingsckrijjloonenpresentiegelden en reis- en ver blijfkosten te genieten door de personen in het dagelijksc/t bestuur der gemeente werkzaam. Nos. 4449 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van den Burgemees ter 3000; Idem van de Wethouders f 2700; Idem van den Secretaris 3000; Idem van den Ontvanger 3000; Idem van de bouwkundigen en van de opzigters der gebouwen, der wegen en dergelijke f 5150; Idem van de ambtenaren en bedienden der gemeente-secretarie 10200. No. 50. Jaarwedde van den concierge en van de boden 3450. In het sectiën-verslag komt omtrent dezen post voor: »In al de sectiën had men bezwaar tegen de verhooging van dezen post met ƒ150, omdat in onzen tijd het wegvallen van voordeelen geen aanspraak geven kan op schadevergoe ding. Men vroeg of het beginsel grond heeft, om bij verlies van buiten gewone inkomsten de jaarwedde te verhoogenterwijl toch de bezoldiging voldoende werd geacht en later ook bezoldigd moest worden de concierge van de Lakenhal, waar de schilderijen bewaard en bezigtigd zouden worden. Men vond de jaarwedde van den stadhuisbewaarder hoog in evenredigheid met die van de beambten ter secretarie, terwijl men meent, dat er geene termen zijnom vergoeding te geven voor het gemis van fooijendie voor het laten bezigtigen der schilderijen werden ontvangen, omdat zulks buiten de bemoeijingen van het gemeentebestuur omgaat. Tot toelichting dezer verhooging werd medegedeeld, dat het voornemen bestond om de schilderijen uit het raadhuis naar een afzonderlijk lokaal over te brengen, wanneer de emolumenten, voortkomende nit het bezoek van de vele vreemdelingen die ze komen bezigtigenzouden vervallendat men meende de bezoldiging van den stadhuisbewaarder, die niet gedeeld had in de tractements-verhooging, vroeger aan de overige gemeente-boden toegekend, met ƒ100 en die van den bediende met f 50 te moeten verhoogen. In eene der sectiën kon men zich eenparig met de voorgestelde ver hooging vereenigen; in eene andere sectie wenschte men die als personele toelage te hebben aangemerkt." In hun antwoord zeggen Burgemeester en Wethouders: «Wij meenen dat de voorgedragene tractementsverhooging van den oudsten bode billijk is, om reden hij, als stadhuisbewaarder genietende ƒ300als bode 100 minder heeft dan de overigen, 't geen in der tijd bepaald is, omdat hij ongeveer gelijke som aan fooijen ontving; nu die komen te vervallen, moet hij o. i. gelijkelijk gesalarieerd worden." De Commissie van Financiën zegt in baar rapport: "Zijn de bij dit art. voorgedragene verhoogingen voor schadeloosstelling van genotene emolumen ten noodig, dan zou de commissie wel wenschen dat deze alleen worden verleend aan de tegenwoordige titularissenzonder op hunne opvolgers over te gaan." De heer de Fremery. Ik zou aan de Commissie van Financiën willen vragennu het werkelijk blijkt dat de eerste bode geene verhooging van tractement te gelijk met de andere boden genoten heeft, of hem nu niet eene vaste toelage zou dienen te worden uitgekeerd voor het gemis van de genotene emolumenten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 4