No. 149 in stemming gebragtwordt met 19 tegen 4 stemmen aangenomen.
Tegen: de heeren Tollens, Le Poole, Verster en Scheltema.
No. 150. Aankoop van inschrijvingen op het grootboek der Nat. Werk.
Schuld 2) pCt. f 5000,
De Voorzitter. Deze post wordt aangehouden tot later.
No. 151. Bijdrage in de kosten van den weg naar Alkemade f 700.
De heer Cock. Onlangs is door de gemeente Alkemade een adres aan
ons gerigt, waarbij zij verzoekt ontslagen te worden van de op haar rus
tende verpligting om eene brug over de ringvaart van den Haarlemmer
meerpolder, nabij de Nieuwe Wetering, te leggen. Dat adres met het afwij
zend praeadvies daarop van ons dagelijksch bestuur, heeft op de leeskamer
ter visie gelegen. Ik kan mij met "dat praeadvies volkomen vereenigen. Dat
praeadvies is intusschen nu niet aan de orde en nu rijst bij "mij de vraag,
of het wel raadzaam is die jaarlijksche bijdrage van 700 op onze begrooting
te brengen. Het schijnt toch dat de gemeente Alkemade niet geneigd is
aan hare verpligting te voldoen. Ifc laat nu de vraag eens rustenin hoe
verre er, bij onverhoopte volharding van die gemeente in hare weigering,
voor ons termen zouden bestaan om de, als bijdrage voor eens in dat
werk, geschonken 3000 terug te vorderen. Ik wil nu alleen spreken
van de jaarlijksche bijdrage van ƒ700. Deze laatste mogen en kunnen
wij zeer zeker niet uitbetalen ,- zoolang aan de gestelde voorwaarde niet
is voldaan. Ik geef dus in bedenking dezen post eenvoudig pro memorie
uit te trekken en tegelijk den post van onvoorziene uitgaven me,t hetzelfde
bedrag van 2 00 te verhoogen. Zoo doende zal de gemeente Alkemade
ziendat het ernst is met deze zaak en zal tevens het geld aanwezig zijn
zoodra die gemeente aan hare verpligting zal voldaan hebbeniets waaraan
ik nog niet wanhoop.
De Voorzitter. Het heeft ook bij ons een punt van overweging uit
gemaakt, of wij dit bedrag op de begrooting zouden uittrekken. Wij
meenden echter dat deze post piets praejudicieerde. Alkemade zal zich
aan hare verpligting niet kunnen onttrekkenenzoo zij zulks deedBur
gemeester en Wethouders zouden geene gelden uitkeerenook al zijn ze
op de begrooting gebragt. Meent de Baad dat het voorzigtiger is het
geld te brengen op den post voor onvoorziene uitgaven, mij is het wel.
De heer Hdbrecht. Ik kan aan den Raad nog mededeelen dat er eene
conferentie heeft plaats gehad tusschen het dagelijksch bestuur en dat van
Alkemade, en dat die grond heeft opgeleverd om het waarschijnlijk te achten
dat Alkemade nog op deze zaak zal terugkomen.
De heer Buys. Ik ben zeer bereid het voorstel van den heer Cock te
ondersteunen, niet uit wantrouwen tegenover Burgemeester en Wethouders,
maar in zekeren zin als eene manifestatie tegen de gemeente Alkemade. Op
de begrooting zelve heeft het voorstel geen invloedwant het geld blijft
beschikbaarmaar het gemeentebestuur van Alkemade moet nu reeds weten
dat het den Raad ernst is om aan de eenmaal getroffen overeenkomst vast
te houdenen dit doel kunnen wij alleen dan bereikenwanneer wij ons
met het denkbeeld van den heer Cock vereenigen.
De heer Tollens. Ik kan mij met het denkbeeld van den heer Cock
volkomen vereenigen. Wanneer wij dezen post van subsidie niet op onzebc-
grooting in uitgaaf brengenzal de gemeenteraad van Alkemade daaruit be
speuren dat het ons ernst is met de naleving der overeenkomst, en zal daar
tevens voor hem een prikkel in zijn gelegen om terug te komen op zijn
voorstel om de bewuste brug niet te leggen doch om in de plaats daarvan
slechts een surrogaat te leverendat noch aap de behoefte voldoetnoch bij
de conditiewaaronder onze subsidie werd toegezegdis bedoeld.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders nemen het voorstel van
den heer Cock over.
Dat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Hoofdstuk XI. (No. 152.) Onvoorziene uitgaven ƒ6000.
De Voorzitter, Naar aanleiding" >an de beslissing, zoo even genomen,
moet het bedrag van dezen post van 6000 op ƒ6700 worden gebragt.
Hoofdst.XI, in stemming gebragt, wordt mpt algemeene stemmen aangenomen.
Thans zijn aan de orde de
IKKOngTEK.
Hoofdstuk I. Ontvangsten wegens vroegere piensten.
No. 1, Batig slot der laatst vastgestelde rekeningvoor zooverre daaraan
niet reeds eene bepaalde bestemming is gegeven 6688.95).
In het sectiën-verslag komt daaromtrent voor; //In twee sectiën rezen be
denkingen op tegen het cijfer, dat als batig slot is uitgetrokken. Men
meent, dat van het saldo der laatste door den Gemeenteraad vastgestelde
rekening geen post mag worden afgetrokken, die in de begrooting van 1870
werd gebragt als post van ontvangst wegens saldo der rekening van 1868.
Daarop geantwoord zijndedat men geheel is te werk gegaan volgens de
voorschriften, die op dit punt gegeven zijn, wordt de wensch geuit, dat
alsdan maatregelen werden genomenom van het Hooger Bestuur eenige
wijzigingen op dit punt te verkrijgen."
Burgemeester en Wethouders antwoorden hierop: //Bij besluit van den
27"° April 1869, no. 5 opgenomen in het Provinciaal-Blad van Zuidholland
hebben Gedeputeerde Staten' nieuwe voorschriften vastgesteld betreffende de
inrigting der begrootingen is in het daarbij gevoegde model A de eerste
post aldus omschreven: Batig saldo der laatst vastgestelde rekening, voor
zooverre daaraan niet reeds eene bepaalde bestemming is gegeven.
Deze omschrijving bewijst dat het batig slot eener rekening niet in zijn
geheel behoeft overgebragt te worden op de eerstvolgende begrootingmaar
dat ook een deel van dat eindcijfer als vermoedelijke bate in de vorige be
grooting mag opgenomen worden. Van deze bevoegdheid is geregeld ge
bruik gemaakt en ook in de laatst vastgestelde begrooting over 1870 is door
den Raad al9 zoodanig aangewezen eene som van ƒ10805,76, welke thans
van de bate, over 1869 verkregen, moet afgetrokken worden, om het be
schikbare cijfer voor de begrooting van 1871 aan te wijzen.
De gemeenterekening over 1869, die in de zitting van den 18 Augustus 11.
door den Raad is goedgekeurd, levert een batig slot op van f 17494,71)
hierover is voor de dienst van 1870 bij de gemeentebegrooting
reeds beschikt tot een bedrag van10805,76
voor de begrooting van 1871 blijft alzoo beschikbaarf 6688,95J
1870.
Burgemeester en Wethouders vermeenen dat deze omschrijving allezins
duidelijk is, en de voorschriften door Gedeputeerde Staten gegeven alzoo
geene verbetering behoeven; zij moeten dus bezwaar maken om wijzigingen
aan het Hooger Bestuur voor te dragen en zij vertrouwen, dat na de ver
strekte toelichting ook de meerderheid van den Raad deze hunne meening
deelen zal,"
In het rapport der Commissie van Financiën wordt dienaangaande gezegd:
«Uwe Commissie heeft reeds ten vorigen jare in haar rapport over de be
grooting van het loopende dienstjaar te kennen gegevendat de wijze
waarop het batig slot der laatst vastgestelde rekening als eerste post van
ontvangst op de begrooting wordt overgebragt, naar hare bescheiden meening
eene zeer onregelmatige is. Zij bepaalde zich intusschen tot eene beknopte
uiteenzetting van de motieven waarop deze hare meening steundezonder
voor het oogenblik bepaalde voorstellen te doen tot opruiming van de ge
rezen bezwaren.
Bij het onderzoek van de nu aanhangige begrooting, \velke geheel op de
zelfde wijze is ingerigt als de vorigeheeft de bovenbedoelde opmerking
zich natuurlijk op nieuw doen gelden. Uwe Commissie had alzoo aanlei
ding om de gerezen quaestie nog eens ernstig te overwegen en de stotsora
van die overweging is geweest, niet alleen dat zij volhardde bij haar vroe
ger uitgesproken oordeelmaar ook dat zij meende nu bepaalde voorstellen
te moeten doen ten einde uwe vergadering gelegenheid te geven omtrent
het geschilte dien aanzien bestaandeuitspraak te doen.
Het zij haar daarom veroorloofd met eeti enkel woord deze twee vragen
te bespreken1°. Is de wijze waarop het batig slot hier berekend wordt
juist En zoo neen2°. Hoe kan de gebleken onregelmatigheid worden
weggenomen
Ad lum. Volgens de bestaande voorschriften moet de begrooting als eerste
post van ontvangst behelzen het batig slot yan de laatst vastgestelde pekfi-
ning (in casu de rekening van 1869) yoor zoover daaraan niet reed? eefle
bepaalde bestemming is gegeven, Dit batig sjot bedroeg, volgens de reke
ning zelve, ƒ17494.71)-, en zou dus hier als inkomst moeten worden ver
rekend. Dit gebeurt echter niet, omdat volgens de memorie van toelichting
reeds aan een groot deel van dat slot, namelijk 10805.76, eene bepaalde
bestemming is gegevendoor ze als eerste post van ontvangst op dp begroo
ting van 1870 te stellen. Burgemeester en Wethouders trekken daarom de
laatste som van eerstgenoemde af en brengen slechts als goed slot 6688.95).
Uwe vergadering weet intusschen zeer wel dat die voorstelling van feiten
onjuist is. Toen zij op de begrooting van 1870 ƒ10805 als eerste post
van ontvangst uittrokbeschikte zijzooals die begroofing uitdrukkelijk
zegt, over het saldo der rekening van 1868, toen het Jaast vastgesteld, en
hoe kan het dan te gelijk waar zijn, dat diezelfde som, zoo als ae memorie
van toelichting nu opgeeftinderdaad eene voorloopige beschikking zou zijn
geweest van het saldo van 1869? Een van beiden: óf hetgeen de Raad
ten vorigen jare saldo van 1868 noemde, droeg dien naam ten onregte, óf
dat saldo kan nu niet heëten voorloopige beschikking van het goed slot van
1869. De voorstelling in de memorie van toelichting gegeven, is dus onbe
twistbaar onjuist.
Waarom nu die onjuistheid? Het antwoord ligt voor de hand: omdat de
rekening onjuist wordt opgemaakt. Immers het is een eerste wet van goede
comptabiliteit dat rekening en begrooting elkander yolkomen moeten dekken
in dien zin namelijk, dat elke post van de rekenipg onmiddellijk moet slaan
op den betrekkelijken post van de begrooting. Dit nu gebeurt hier niet
en om zich daarvan te overtuigen heeft uwe vergadering slechts een oog te
slaan in de rekening van 1869, zooals die eenige maanden geleden werd
vastgesteld. Deze rekening moet natuurlijk harmonieeren met de begrooting
van 1869maar doet dit inderdaad niet. Immers de eerste post op de be
grooting van 1869 is het saldo der toen laatst vastgestelde rekening, name
lijk het saldo van 1867, terwijl de eerste post op de rekening van 1869,
welke natuurlijk hetzelfde saldo van 1861 moest aanwijzen, daarentegen
geheel iets anders vermeldt, namelijk het saldo van 1868. Het saldo van
het eene jaar wordt dus verantwoord met het saldo van het volgende.
Welk is het gevolg van die fout, bij het opmaken ook van de jongste
rekening begaan? Eenvoudig dit: dat het eindcijfer van die rekening,
het zoogenaamde batig slot van 1869werkelijk iets anders is dan datgene
waarvoor het zich uitgeeft. Het is niet het zuivere slot van het laatste
dienstjaar, maar dat slot vermengd met zekere som, welke als batig saldo
van 1868 niet in de rekening van 1869 te huis behoorde, maar voor die
van 1870 moest worden bewaard. Immers ook over dat saldo heeft men
reeds in artikel 1 der laatste rekening beschikt. Ging men nu dat zooge
naamde slot van de jongste rekening geheel uittrekken op de begrooting
van 1871, dan is het klaar dat men beschikken zou niet enkel over het
saldo van 1868, maar ook over dat van 1869, ten onregte in de jongste
rekening begrepen, en dat er alzoo voor de begrooting van 1872 geen
saldo van 1869 meer zou overblijven. Van daar die ongewone aftrekking,
In de memorie van toelichting vermeld.
Moet die onregelmatigheid blijven voortduren? Uwe Commissie betwij
felt dit ten sterkste, al ware het slechts om deze reden dat zij, in strijd
met de duidelijke bedoeling van de wet, op eene vermenging van dienst
jaren neerkomt. Elke rekening van deze gemeente zondigt toch werkelijk
tegen den regel, dat de inkomsten en uitgaven van twee jaren niet mogen
worden dooreengemengd. 't Is waar wat hier gebeurt, gebeurt ook elders
in Zuid-Holland, en Gedeputeerde Staten schijnen in die wijze van handelen
te berusten; maar nog daargelaten dat deze omstandigheid geen reden zijn
mag om voort te gaan op een weg, welke men weet dat een verkeerde
weg ismoet uwe Commissie toch opmerken dat niet alle aan Gedeputeerde
Staten rekenpligtige besturen in deze provincie op dezelfde wijze te werk
gaan. Bij het Hoogheemraadschap van Rijnland bijv. geschiedt de verre
kening van het batig saldo niet anders dan door uwe Commissie wordt
aanbevolende Rentmeester van dat waterschap zal bijv. op zijne rekening
van 1869 als eerste post van ontvangst enkel gesteld hebben het saldo van
1867, ook in de begrooting aangewezen, en het saldo van 1868 of
schoon reeds beschikbaar op het oogenblik dat die rekening gesloten
werd eenvoudig hebben terug gehouden om dit als eerste post van ont
vangst op de begrooting van 1871 over te brengen. Deze wijze van
handelennaar haar oordeel alleen met de eischen van eene goede com-
25