De heer Gowdsmit. Ik geloof niet dat het zwijgen over die adhaesie baten zal. Men moet toch aannemen dat onze adressen bij het ministerie wel degelijk bekend zijn. En nu wil ik juist niet dat men ons zal tegen werpen gij hebt in der tijd berust in de andere lijn; zonder dat op de rede nen der toenmalige adhaesie aan eene, schoon onvoldoende, lijn gewezen wordt. De heer Cock. Ook al geet ik de gegrondheid der gemaakte opmerking niet toe, de heer Goudsmit zal het toch wel met mij eens zijn, dat in de eerste plaats zal moeten uitgemaakt worden, ot wij inderdaad in vroegere jaren gerequestreerd hebben ten gunste van de lijn 's Gravenhage-Gouda. Mogt dit immers niet geschied zijn, dan vervalt geheel de tweede vraag, in hoeverre het raadzaam en behendig is bedenkingen vooraf te wederleggen en te voorkomen die door den minister nog niet gemaakt zijn en waar schijnlijk niet zullen gemaakt wordpndaar zij zouden moeten berusten op feiten, die, zooals heden blijkt, zelfs aan het geheugen van de oudste leden van dezen Raad ontgaan en dat nog wel in eene zaakwaarbij Leiden zeer zeker heel wat meer belang heeft dan het ministerie van binnenlandsche zaken. l)e Voorzitter. De besluiten zullen geraadpleegd worden. Inmiddels kan met de volgende zinsnede worden voortgegaan. 6. dat door Capteyn. 7. dat hij verhoogen. De Voorzitter. In deze alinea wensch ik eene kleine wijziging aan te brengen. Men leze in den aanhef, in plaats van «dat bij", «dat de Gemeenteraad." De heer Dijleveld. Eene kleine opmerking, mijnheer de Voorzitter. In deze alinea wordt gezegddat de Daad zich eene groote uitbreiding van de markten ongetwijfeld voorstelt; ik meen te mogen vragen of dat woord «ongetwijfeld" niet moet wegvallen? De Voorzitter. Het woord «ongetwijfeld" kan vervallen. Overigens blijkt thans uit de geraadpleegde besluiten dat de adhaesie betrof de concessie voor de lijn Swaan en van Heyningen. De heer Cock. Hieruit blijkt dus dat mijn twijfel gegrond was. Dat wij in der tijd aan de lijn Swaan en van Heyningen onze adhaesie hebben geschonken, herinner ik mij zeer goed. Maar dat was eene geheel andere lijn dan de lijn 's Gravenhage Gouda. Door deze laatste verstaat iedereen den spoorweg, die direct van 's Gravenhage naar Gouda gaat, en die, in dit voorjaar geopend op dit oogenblik door de Ned. liijnspoorweg-maat- schappij wordt geëxploiteewl. De geprojecteerde lijn Swaan en van Heyningen nam eene geheel andere rigting. Van uit 's Gravenhage liep zij bijna regt op Leiden aanverbond zich met onze gemeente minstens door een zijtak en rigtte zich verder van uit de onmiddellijke nabijheid van Leiden oostwaarts door de Kijnstreek naar Woerden en Utrecht. Die lijn kon iedereen, die de tegenwoordige aanvrage goedkeurt, ook ondersteunen, terwijl zulks vol strekt het geval niet is met de lijn 's Gravenhage-Gouda. De heer Bijleveld. Ook na uwe opheldering, mijnheer de Voorzitter, beschouw ik de alinea als niet noodig. Het is mogelijk dat vroegere lijnen zijn toegejuicht, maar dat doet hier niets ter zake. Ik blijf dus hij mijn zooeven gedaan voorstel om de alinea te doen vervallendan kunnen ook de mogelijk daaruit ontstaande quaestiën blijven rusten. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders nemen deze wijziging over terwijl in al. 7 wordt voorgesteld de woorden «dat hij" te veranderen in i «dat de Gemeenteraad", en het woord «ongetwijfeld" te doen vervallen. Ik stel mitsdien voor de aldus gewijzigde redactie van het adres tot en met deze goed te keuren. Aldus wordt besloten. Thans wordt voorgelezen 8 en de conclusie: dat hij zich aan te bevelen. Deze alinea's geven tot geene discussie of stemming aanleidingzij worden goedgekeurd en daarna wordt het geheele adres, gelijk het in den loop der discussie gewijzigd is, met algemeene stemmen aangenomen. II. Benoeming van een leeraar voor de wis- en natuurkunde aan de ge meente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs. De heeren de FremeryDercksen en Goudsmit worden door den Voor zitter uitgenoodigd met hem het bureau van stemopneming uit te maken. De voordragt is van den volgenden inhoud «Ten gevolge van het verleend eervol ontslag aan Dr. C. J. E. Brutel de la Bivièrelen leeraar voor de wis- en natuurkunde aan de gemeente-instel lingen voor hooger- en middelbaar onderwijs alhierhebben wij de eer u hiernevens over te leggen de stukken van hen, die zich op onze oproeping ter vervulling dier betrekking hebben aangemeld. Op deze stukken hebben wij den Inspecteur voor het middelbaar onder wijs te 's Gravenhage gehoord. Wij hebben het gevoelen ingewonnen van de Vereenigde Commissie van toezigt over genoemde scholenwier advies wij biernevens in originali overleggen. Wij nemen mitsdien de vrijheid u, in overeenstemming met die adviezen, tot l«n leeraar in de wis- en natuurkunde aan meergemelde instellingen aan te bevelen den heer Hótze Brongersma, thans als 2d® leeraar in dezelfde vakken bij die gemeente-inrigtingen werkzaam." Met 19 stemmen wordt benoemd H. Brongersma, zijnde 3 briefjes in blanco gelaten. De heer Tieleman verlaat de vergadering. III. Benoeming van een docent in de geschiedenis aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs le klasse voor meisjes. De voordragt is van den navolgenden inhoud: «Bij nevensgevoegd adres verzoekt de heer W. C. Groenevelt, candidaat in de letterenom definitief te worden aangesteld als leeraar in de geschie denis aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 1* kl. voor meisjes. Tegen dit verzoek beslaat noch bij de hoofdonderwijzeres dier school, noch bij den districts-schoolopziener eenig bezwaar, en wij nemen mitsdien de vrijheid, in overleg met hen, u voor gemelde betrekking voor te dragen: 1°. Willem Cornelis Groenevelt, thans tijdelijk als zoodanig aan die school werkzaam; terwijl wij, om aan de letterlijke bepaling der wet te voldoen, hier alleen ter aanvulling bijvoegen: 2°. Jacob Marinus Elshout, en 3°. Gerrit Jan van de Stouwebeiden hulponderwijzers aan ceu der openbare scholen alhier." Met 16 stemmen wordt benoemd W. C. Groenevelt, zijnde 1 slem uit- gebragt op J. van de Stouwe, terwijl 4 briefjes in blanco waren gelaten. IV. Benoeming van een eersten hulponderwijzer 3® klasse aan de open bare school voor meer uitgebreid lager onderwijs 1® klasse voor jongens. De voordragt bevat de volgende namen: 1°. Marinus Petrus du Croix, 2°. Cornelis Stolp, 3°. ïl end rik Willem Bosman, de beide eerste op dezelfde school, de laatste op de jongensschool 2d® klasse alhier werkzaam. Met 15 stemmen wordt benoemd M. P. du Croix, zijnde 1 stem uitge- bragt op H. W. Bosman terwijl 5 briefjes in blanco waren gelaten. V. Benoeming van een tijdelijk derden hulponderwijzer 4" klasse, aan de openbare lagere school n°. 2 voor minvermogenden. De voordragt bevat de volgende namen: 1°. Theodorus Wilhelm Belter man 2°. Gerardus van der Waals3°. Dirk Christiaan Oudshoornalle binnen deze gemeente werkzaam. Met 17 stemmen wordt benoemd T. W. Belterman, zijnde 4 briefjes in blanco gelaten. VI. Voordragt tot magtiging tot de tijdelijke w larneming van de leeraars betrekking in de aardrijkskunde en geschiedenis aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs. De voordragt is van den volgenden inhoud «Ten gevolge onzer oproeping van sollicitanten naar de betrekking van leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs alhier, opengevallen door het verleend eervol ontslag aan Dr. P. L. Muller, meenden wij u, in overleg met den Inspecteur van het middelbaar onderwijs en *de Vereenigde Commissie van toezigt op genoemde instellingen, den heer P. R. Hoorweg te moeten aanbevelen, doch deze heeft, ten gevolge eener benoeming aan eene rijks-hoogere bur gerschool, zijne sollicitatie ingetrokken. Wij hebben daarop eene tweede oproeping in de dagbladen geplaatst, waarop slechts twee candidaten zich hebben aangemeld. Hoewel beiden be voegd zijn, missen wij echter voldoende waarborgen voor hunne geschiktheid om op den duur de orde in de talrijke klassen, waarin zij zouden moeten onderwijzente handhaven en uit dien hoofde meenên wij bezwaar te moeten maken u een dezer sollicitanten aan te bevelen, terwijl eene herhaalde op roeping, naar ons oordeel, geene betere resultaten zal opleveren. Met het oog daaarop nemen wij de vrijheidna verhoor van den Inspec teur en in overleg met de Vereenigde Commissie op meergemelde instellingen u te verzoeken ons te willen magtigen om het onderwijs in genoemde vakken door daartoe bevoegden tijdelijk te doen waarnemen." De heer 1>U Kieu. Ik wenschte wel eenige inlichting te bekomen. Het komt mij vreemd voor dat, wijl uit de voordragt blijkt dat er zich twee be voegde personen hebben aangemeld men deze niet voordraagt en men tevens voorstelt tijdelijk bevoegden te benoemen. Dat is voor mij duister. De Voorzitter. De reden is dat allen die zich aangemeld hebben wel de bevoegdheid bezitten, maar dat de ondervinding meermalen geleerd heeft dat niet alle bevoegden de noodige geschiktheid hebben voor het klassikaal onderwijs. Daar zich op de advertentiën in de dagbladen niemand verder heeft aangemeld, wenschen Burgemeester en Wethouders met iemand die de bevoegdheid heeft tijdelijk een proef te nemen; bleek het dan onverhoopt dat hij de noodige geschiktheid miste, dan zou hem eene teleurstelling wor den bespaard, die bij eene definitive aanstelling onvermijdelijk zou zijn. De heer du Rieu. Ik kan ook na deze opheldering het juiste der zaak niet vatten. Mij dunkt als iemand de bevoegdheid heeft tot het geven van onderwijs, dan kan men hem ook aanstellen. De heer Goudsmit. Ik moet opmerken dat de informatiën omtrent an dere sollicitanten onvoldoende waren. En wat nu het bezwaar van den vorigen spreker betreft, de persoon in de voordragt bedoeld is werkelijk een zeer bekwaam man, maar met het oog op de.ervaring moeten wij Dns ver gewissen of hij tegelijkertijd de noodige geschiktheid bezit om voor eene klasse te staan en klassikaal onderwijs te geven. Van daar de tijdelijke aanstelling. Het is ons toch vooral te doen om deugdelijk onderwijs te heb ben. Wederom is gebleken dat het geen weelde kan genoemd worden, wanneer men f 1600 voor een geschikt docent uitgeeft. De magtiging wordt daarop in omvraag gebragt en aangenomen met 19 tegen 2 stemmendie van de heeren du Rieu en Dercksen. De heeren Goudsmit en Buys verlaten de vergadering. VII. Voordragt tot magtiging tot de tijdelijke waarneming der betrek king van leeraar in het regtlijnig teekencn aan de hocgere burgerschool. De voordragt is van den volgenden inhoud «Volgens bijgaande missive stelt de Directeur der hoogere burgerschool alhier voor om, ter vervanging van '1'. Hooiberg, leeraar in het regtlijnig teekenen aan die inrigting, tijdelijk tuet de waarneming dier betrekking G. M. Kosters te belasten. Wij hebben het noodig geoordeeld daarop het gevoelen van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs en van de Plaatselijke Commissie van toezigt op die scholen te hoorenwier adviezen wij hiernevens in originali overleg gen en waarmede wij ons volkomen kunnen vereenigen. Wij nemen mitsdien de vrijheid u voor te stellenom de werkzaamheden van den leeraar in het regtlijnig teekenen aan de hoogere burgerschool T. Hooiberg tijdelijk op te dragen aan Gerardus Martinus Kosters, die in het bezit is eener acte van bekwaamheid in het regtlijnig teekenen volgens de wet op het middelbaar onderwijs." Wordt zonder discussie met algemeene stemmen goedgekeurd. De Voorzitter. Ik meen in den geest der vergadering te handelen door de stukken van den heer Ilartevelt, betreffende het nieuw plaatselijk belastingstelsel, te doen drukken. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering ge sloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 2