BAHDllDfilN VAN OEN GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 16, Zitting van Donderdag 29 September 1870, geopend des namiddags ten 2 ure. Vooizitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. legenwoordig de heeren Yerster, Hartevelt, de Fremery, Tieleman, Eige- mandu llieu, Dercksen, Cock, Bij Ie veldLe Poole, Lezwijn, Hoog, Hubrecbt, lollens, Stoflels, van Wensen, Krantz, van Outeren, van Heu- kelom, Goudsmit, Buys en van den Brandeler. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 22 September worden gelezen en goedgekeurd, waarbij aan den heer Hoog, op zijn verzoek het woord wordt verleend, niet met betrekking tot de notulen der vorigemaar tot de agenda van deze vergadering. De heer Hoog. Ik heb met eenige verwondering de agenda voor de vergadering van heden ingezienomdat daarop onder de punten van be handeling niet voorkomt de zaak der Spanjaardsbrug, eene zaak die reeds lang bij Burgemeester en Wethouders is aangebragt en waaromtrent haij in eene andere betrekking inlichting is gevraagd. Ik ben dus zoo vrij aan Burgemeester en Wethouders de vraag te rigtenoi er ook eene bijzondere reden kan bestaan dat deze zaak dievoor zoo ver het bestuur van Rijnland daarbij betrokken was, reeds in Julij is afgedaan, nog niet op de agenda onzer vergadering gebragt is. De Voorzitter. Ik kan den heer Hoog antwoorden, dat zoodra de stuk ken, welke hij bedoelt, waren ingekomenBurgemeester en Wethouders zich met de zaak hebben onledig gehouden en die daarop in handen der Commissie van Financiën zijn gesteld. Deze heeft eenige bezwaren geopperd, welke aanleiding hebben gegeven dat de stukken andermaal aan de Com missie van Einanciën zijn gezonden. Burgemeester en Wethouders vermeen den dan ook dat zij tegenover den Raad beter deden het voorstel omtrent de Spanjaardsbrug niet eerder aan de orde te stelleneden nadat zij den Raad volledig op de hoogte konden stellen van de gewisselde stukken. De heer Hooo. Ik dank den Voorzitter voor de gegeven inlichting. De behandeling der zaak wacht dus, als ik het wel begrepen heb, op de Com missie van Einanciën. Dit is dan ook voor mij voldoende, omdat, gelijk ik zeide, mij meermalen gevraagd is, wat toch de reden kon zijn van het niet aan de orde komen dezer zaak. Ik constateer nu met genoegen dat wij dus eerlang de behandeling er van te wachten hebben. De Voorzitter. Er is ingekomen een adres van Mr. J. van Heukelom waarbij deze het ontslag verzoekt als secretaris der Plaatselijke Commissie van toezigt op de scholen van middelbaar onderwijs. Ik stel voor dat stuk in handen te stellen van genoemde Commissie, ten fine van berigt en raad. De heer Goudsmit. Zou die verzending wel noodig zijn? De heer van Heukelom is reeds naar elders vertrokken en er kan wel geen twijfel bestaan ol het verzoek om ontslag zal worden ingewilligd. De Voorzitter. Ik wenschte het adres te verzenden aan de Commissie, vooreerst om den gewonen weg te volgencn ten anderen om de Commissie in de gelegenheid te stellen den aftredende den welverdienden lof te brengen voor de ijverige waarneming zijner betrekking. De heer Goudsmit. Daarvan zal waarlijk ook wel geen quaestie zijn; er is niemand die eenige klagtc over den heer van Heukelom heeft. Ik stel dus voor het gevraagde ontslag dadelijk en eervol te verleenen. De heer Stoffels. Gaarne ondersteun ik dat voorstelen ben tevens zoo vrij, ook namens de Commissie de verzekering te geven dat zij tot een eervol ontslag zal adviseren, en er wel zal bijvoegen dat de heer van Heu kelom van het openen der hoogere burgerschool af tot op hedenmet dèn meesten ijver en lof zijne betrekking als secretaris aan die inrigting heeft vervuld en hem daarvoor hulde en dank toekomt. De Voorzitter. Dan zal ik in omvraag brengen het voorstel van den heer Goudsmit, om reeds in deze zitting den heer van Heukelom eervol ont slag te verleenen. Dat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomenterwijl het raads lid van Heukelom zich buiten stemming hield. De Voorzitter. Er is dus aan den heer van Heukelom eervol ontslag verleend, onder dankbetuiging voor de in zijne betrekking bewezen diensten. De Voorzitter deelt nog mede dat ter lezing is gelegd eene briefwisseling met den heer Inspecteur voor het middelbaar onderwijs betrekkelijk de paral lel klassen bij de hoogere burgerschoolwelke gedurende acht dagen ter visie ligt. Voorts deelt hij nog mede dat zijn ingekomen de volgende missives van de heeren Mr. C. W. llubrecht en J. Scheltema. Deze missives zijn van den volgenden inhoud: »Leiden, 26 September 1870. Onder dankzegging voor de eerdie door de voordragt en de benoeming tot Regent van het Heilige Geest of arme wees- en kinderhuis mij werd bewezen, gevoel ik mij verpligt, gelijk ik reeds in de raadszitting van den 22»t<« dezer maand verklaardevoor die benoeming te bedanken. Ik verzoek u, mijnheer de Burgemeester, daarvan mededeeling te doen aan den Gemeenteraad en -de Mre" Regenten van genoemd godshuis en heb de eer mij met gevoelens van hoogachting te noemen Uw Dienstw. Dienaar, C. W. Hubrecht." "Leiden, 27 September 1870. Blijkens een door mij ontvangen Extract uit het Register der deliberatiën van den Gemeenteraad, ben ik in uwe vergadering 22 Sept. II. benoemd tot Regent van het Heilige Geest of arme wees- en kinderhuis. Hoe vereerend die benoeming ook voor mij is, zoo moet ik toch bezwaar maken ze aan te nemen. Ik heb mitsdien de eer u kennis te geven dat ik voor die benoeming moet bedanken. Hoogachtend heb ik de eer te zijn Uw Dienstw. Dienaar, J. Scheltema." Deze missives worden voor kennisgeving aangenomen. 1870. Aan de orde is 'I. Het ontwerp adres van den gemeenteraad aan den Minister van Binnen- landsche Zaken tot ondersteuning van de aanvrage om concessie voor een spoorweg Leiden-Utrecht. Van dat ontwerp-adres wordt voorlezing gedaan. Het luidt als volgt: "Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken. De Gemeenteraad van Leidengaarne iedere geschikte gelegenheid aan grijpende om de belangen .zijner gemeente te bevorderen, neemt de vrijheid zich tot Uwe Excellentie te wenden en onder hare aandacht te brengen; dat hij reeds lang den wensch heeft gekoesterd dat voor deze gemeente, die tot nu toe, slechts aan den Hollandschen IJzeren spoorweg gelegen, van ëene regtstreeksche verbinding aan het spoorwegnet hier te lande, zoo wel als in het buitenland, verstoken bleef, het uitzigt op dat voorregt mogt geopend worden dat toch hierin voor de in hare gemeente bestaande fabrieken groot be lang gelegen is, omdat daardoor uitbreidiftg van vertier en alzoo vermeer dering van de welvaart harer ingezetenen krachtig bevorderd wordt; dat hij zich daarom destijds te regt verheugde toen door de Administratie der Hollandsche IJzeren-spoorwegmaatschappij concessie was aangevraagd voor eene lijn Leiden-VVoerdenwaardoor die gewenschte regtstreeksche verbinding zou worden verkregendoch zich grootelijks zag teleurgesteld door de be slissing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op die aanvrage genomen dat hij, na deze beslissing, bij de onzekerheid of, en zoo ja wanneer, later hierop zou worden teruggekomen, alle aanvragen om concessie, die strekken tot den aanleg eener lijn op Utrecht, Woerden of Gouda uit 's Gravenhage, heeft ondersteund, niet omdat hij daardoor eene genoegzame voldoening zag aan ,dc behoefte tot eene regtstreeksche verbinding van Leiden met het algemeen spoorwegnetmaar alleenomdat alle uitbreiding van middelen van communicatie vermeerdering van welvaart aanbrengt; dat door eene lijn Leiden Utrecht voor deze gemeente in die lang ge wenschte behoelte zou worden voorzienwaartoe thans concessie wordt aange vraagd door de heeren KnijlF en ('apteyn dat hij zoo deze mogt tot stand komen meerdere welvaart door den bloei van handel en fabriekwezen binnen deze gemeente verwacht, en zich onge twijfeld eene grootere uitbreiding van de markten voorstelt, zoodat deze verbinding alzoo den voorspoed van eene der grootste gemeenten onzes va derlands met een getal van ongeveer 40000 ingezetenenzou verhoogen dat hij zich veroorlooft hierbij tevens de aandacht van Uwe Excellentie te vestigen op de zoo belangrijke Rijnstreek met bare welvarende gemeen ten, wier ingezetenen door hun veelvuldig bezoek van Leidens markten op haren voorspoed den meesten invloed uitoefenenen alzoo door zulk eene verbinding met het algemeene binnen- en buitenlandsch spoorwegnet mede niet weinig zouden worden gebaat. Het is om alle deze redenen dat de gemeenteraad voornoemd zich veroor looft deze lijn Leiden-Utrecht met den meesten aandrang bij Uwe Excellentie voor te staan en de bevordering dier concessie met gepasten ernst aan te bevelen." De Voorzitter. Heeft een van de leden ook bezwaar tegen de alge meene strekking van het adres? De heer Bijleveld. Is mijne opvatting juist dat wij nu allégn handelen over de algemeene strekking, en dat daarna de onderdeelen aan de orde komen? De Voorzitter. Uwe opvatting is juist. De heer Tollens. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om Burge meester en Wethouders dank te zeggen voor de moeitewelke zij hebben willen nemen met het concipiëeren van dit adres. De Voorzitter. Ik breng alsnu in behandeling het adres, dat para- graafsgewijze voorgelezen zal worden. 1. De Gemeenteraad brengen. 2. dat hij reeds lang worden. 3. dat toch hierin wordt. De Voorzitter. TI et hier voorkomende woord «hare", moet veranderd worden in »zijne". 4. dat hij zich daarom genomen. 5. dat hijna aanbrengt. De heer Bijleveld. Ik wenschte, mijnheer de Voorzitter, deze geheele alinea te laten vervallen, en wel omdat ik ben een vriend van kortheid. Het doet m. i. bij het geven van de adhaesiewaarvan in het adres sprake is, niets af, of wij ons welligt hebben verheugd over andere vroeger gedane aanvragen om concessie. Bovendien zou de vraag kunnen rijzenof onze vreugde wel zoo groot kon zijn over eene lijn 's Hage-Gouda. De Voorzitter. Wat dit laatste betreft moet ik opmerken, dat die zin snede er juist in is gebragt om den Minister te toonen dat, zoo wij vroe ger adhaesie hebben verleend aan andere geprojecteerde lijnen, het tot stand komen daarvan nog niet geacht knn worden aan de behoelte dezer ge meente te voldoen. Er staat dan ook uitdrukkelijk dat die vroegere con- cessiën geene genoegzame voldoening opleverden voor de behoefte aan eene regtstreeksche verbinding. Ik geef gaarne toe dat onze vreugde niet zoo groot was over de lijn Haag Gouda, maar dit straalt dan ook in het adres niet door. En wat nu het argument der kortheid betreftdit kandunkt mijniet zwaar wegenhet geldt het motiveren van onze adhaesie. De heer Cock. Ik ben nog te jong lid dezer vergadering om volledig op de hoogte te zijn van alle vroegere besluiten. Maar mij staat het toch ook niet voor dat wij immer adhaesie hebben geschonken aan de lijn 's Gravenhage-Gouda. Die lijn was voor Leiden waarlijk niet zoo voordeelig om op de verleening der concessie bij den minister aan te dringen. In tegendeel is die lijn door mij steeds beschouwd als de natuurlijke vijandin van Leiden. Doch al mogt ook de Raad, wat ik betwijfel, in vroegeren tijd, mijns inziens ter kwader ure, zijne adhaesie aan die lijn geschonken hebben dan vind ik het nog geen zaak de toenmaals begane fout aan den Minister in herinnering te brengen. Ook op dien grond ondersteun ik het voorstel van den heer Bijleveld. 18

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 1