HAMMEN TAN DEN 6E1EENTEBAAI TAN LEIDEN.
14.
Zitting van Donderdag 1 September 18 70,
geopend des namiddags ten 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Verster, Le Poole, EigemanStoffels, Hoog,
Hubrecht, Tollens, de Fremery, Hartevelt, Goudsmit, Lezwijn, Buys, du
Rieu, van Heukelom, van Wensen, van Outeren, Bijleveld, Dercksen en
van den Brandeler.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag den
18"n Augustus jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
Missive van Mr. P. G. Hubrecht.
Deze missive is van den volgenden inhoud:
'Leiden 30 Augustus 1870.
Uit het gedrukt verslag van het verhandelde in uwe vergadering verne
mende, dat ik door uwe vergadering ben voorgesteld aan den Commissaris
des Konings, ter vervulling van de betrekking van zetter voor de directe
belastingenacht ik mij verpligt u bij deze mede te deelendat ik den heer
Commissaris des Konings voornoemd heb verzocht mij bij zijne benoeming
buiten aanmerking te latendaar het mij niet mogelijk zou zijn die betrek
king te aanvaarden. Met alle achting
UEd. A. Dienaar,
Aan den Gemeenteraad te Leiden. P. G. Hubkeciit."
Deze wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter. Ik heb voorts de eer over te leggen de Gemeente-
begrooting voor 1871. Ik stel voor die begrooting wederom in afdee-
lingen te behandeleneven als dat in de twee laatste jaren is geschieden
straks over te gaan tot het trekken der nommers tot zamenstelling dier
afdeelingen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Adres van D. Koudijs, tot het in erfpacht bekomen van een gedeelte
gronds aan het Haarlemmertrekpad.
Overeenkomstig de voordragt wordt beslotendit te stellen in handen van
Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad.
2°. Adres van den leeraar in het Hebreeuwsch aan het Gymnasium
I. van den Bergh Jr., om ontslag uit die betrekking.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit te stellen in handen van
Curatoren van het Gymnasium, ten fine van berigt en raad.
De Voorzitter. In de vorige vergadering is besloten de aanvrage van
de heeren Knijff en Kaptein, tot aanleg en exploitatie eener spoorweglijn
van Leiden op Utrecht, bij den Minister van Binnenlandsche Zaken te ap-
puyeren. Ik geef diensvolgeus in overweging tot dat einde in eene eerst
volgende vergadering eene commissie te benoemen tot het ontwerpen van
een adres.
De heer Hoos. Het is zeker volgens een bepaald voorschrift, mijnheer
de Voorzitter, dat dat voorstel door u gedaan wprdt. Maar is dat zoo, dan
is daarvan toch meermalen afgeweken, en heeft de Raad in dergelijke ge
vallen heeren Burgemeester en Wethouders verzocht een zoodanig adres te
ontwerpen. Ik- zou in het tegenwoordig geval wel een dergelijk verzoek
willen doen, omdat het zeker de zaak zou bespoedigen en er anders meer
tijd wordt gevorderd om die commissie te benoemen. Ik doe dat voorstel
alzoo op grond van antecedenten en mogten Burgemeester en Wethouders
bereid zijn die taak op zich te nemen, dan kunnen wij dat adres spoediger
behandelen.
Het vcorstel van den heer Hoogvoldoende ondersteund zijndewordt
in hoofdelijke omvrage gebragt en met algemecnc stemmen aangenomen.
De Voorzitter. Ik heb eindelijk de eer over te leggen'een adres van
het bestuur der Zangvereeniging Caecilia, houdende verzoek tot het kosteloos
gebruik van de stads-gehoorzaal voor eene op 31 Augustus te houden repe
titie en voor eene uitvoering te geven op 2 Septemberwaarvan de op
brengst zal strekken ten voordeele van de Vereeniging »het Roode Kruis."
Ik stel voor, even als dit meermalen voor dergelijke aanvragen is geschied,
het verzoek toe te staan.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Aan de orde is:
I. Benoeming van twee personen ter aanvulling der voordragt van zetters
voor 's rijks directe belastingen.
Burgemeester en Wethouders rapporteren daaromtrent het volgende:
»Bij nevensgevoegde adressen verzoeken J. van Lith en J. C. Rijk ver
schoond te worden van de voordragt om tot zetters der rijks directe belas
tingen te worden benoemd, daarbij opgevende dat, bijaldien eventueel de
keuze op hen mogt vallen, zij die betrekking niet zouden"kunnen vervullen;
dientengevolge stellen wij voor tot eene nieuwe voordragt voor deze beiden
over te gaan."
De Voorzitter. Daar ook de heer Bijleveld verzocht heeft voor deze
betrekking niet in aanmerking te komenzoo zullen er thans drie personen
moeten benoemd worden.
1870.
De heeren Eigeman, Goudsmit en Buys worden door den Voorzitter
aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken.
Ter benoeming overgegaan zijndewordt in de eerste plaats met 11 stem
men benoemd de heer J. P Rietbergen, zijnde verder uitgebragt op de
heeren Mr. S. Le Poole 3 en C. Wijnnobel 2 stemmen, terwijl 3 briefjes
in blanco waren gelaten.
In de tweede plaats wordt met 11 steramen benoemd de heer M. Loeber
zijnde verder uitgebragt op de heeren Mr. S. Le Poole 3, C. Wijnnobel 2
en D. Hartevelt 1 stem, terwijl 2 briefjes in blanco waren.
Voor een derden voor te dragen persoon worden bij de eerste stemming
uitgebragt op de heeren Mr. S. Le Poole 5, W. L. van Kaathoven 4, J.
P. J. van Ewijk en C. Wijnnobel ieder 2 en D. Hartevelt 1 stem,
terwijl 5 briefjes in blanco waren gelaten.
De heer le Poole. Mag ik de vergadering verzoeken bij gelegenheid
van de nu volgende vrije stemming niet verder in aanmerking te komen.
Bij eene tweede vrije stemming erlangen de heeren van Kaathoven 7
van Ewijk 4, Wijnnobel 3 en Hartevelt 2 steramen, terwijl er 3 briefjes
in blanco zijn gelaten.
De heer Verster. Uithoofde van familie-betrekking zal ik aan de
herstemming geen deel nemen.
Bij de herstemming tusschen de heeren van Kaathoven en van Ewijk,
erlangt eerstgenoemde 8 en laatstgemelde 10 stemmen.
Zoodat de heer J. P. J. van Ewijk tot derde lid wordt benoemd.
II. Verzoek van Mr. P. G. Hubrecht, om ontslag als regent van het
Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis.
Burgemeester en Wethouders raden den adressant het gevraagd ontslag
eervol te verleenenonder dankbetuiging voor de belangrijke en langdurige
diensten door hem in die betrekking bewezen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
III. Voordragt betreffende eene geldleeningnaar aanleiding der begroo
ting voor de loopende dienst.
Die voordragt luidt als volgt:
»Op den 29en October 1869 werd, bij het vaststellen van de begrooting
voor de loopende dienst, onder n°. 42, aangenomen dat er eene geldleening
zoude worden gesloten tot een bedrog van 17000, waarin volgens de de-
liberatiën de stads-bank van leening voor 10000 zoude deelen, zonder dat
van die som van eenige interest-rekening sprake kan zijn vermits de stad
en debiteur en crediteur zijnde, het jaarlijksch overschot van de rekening
der bank geniet als rente van het bij die instelling aanwezig kapitaal. Op
die begrooting kan gerekend worden dat onder de uitgaven eene som van
p. m. ƒ7000 vrij valt sub n°. 125, plaatsing en verzorgingskosten in de
gestichten te Ommerscbans en Veenhuizen ten gevolge van art. 7 der wet
van den len Junij 1870 (Stbl. n°. 85), welke uit kracht van Koninklijk besluit
van den 16<Kn Junij daaraanvolgende (Stbl.93) op den 15d«i ulij 11.
in werking is getredenzoodat van dien datum alle kosten van plaatsing
en verzorging van bedelaars in de Ommerscbans niet meer ten koste der
gemeente worden gebragtmaar door het Kijk worden gedragen.
Hoezeer die som vooralsnog niet juist kan aangegeven worden en
hierdoor eene af- en overschrijving wordt vertraagd lijdt het evenwel geen
twijfel dat door het bezigen dezer som de geprojecteerde geldleening tot
10000 kan teruggebragt worden, te verkrijgen uit stads-bank van leening,
in jaarlijksche termijnen van f2000 in vijf jaren af te lossen.
Het is dientengevolge dat wij de vrijheid nemen u het daartoe strekkend
besluit voor te dragen."
Het rapport der Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud:
«■De Commissie van Financiën heeft de voordragt van Burgemeester en
Wethouders, wat betreft de geldleening op de begrooting voor het loopende
jaar voorkomende, onderzocht.
De Commissie moet bezwaar maken zich met de voordragt te vercenigen
en wel om de volgende redenen
1°. Is in de raadsvergadering van 24 October 1869, met 13 tegen 6
stemmen, de uitgaaf van f 17000 voor de nieuwe brug aan de Haven ver
klaard te zijn eene buitengewone uitgaaf, en daarbij tevens dat die buiten
gewone uitgaaf door geldleening, derhalve niet uit de gewone inkomsten
zoude worden gedekt;
2°. dat bij het nemen van dat besluit het de bedoeling is geweest om
de op te nemen gelden in termijnen terug te betalen, derhalve om de uit
gaven voor de nieuwe brug over een zeker aantal jaren te verdeelengeens
zins om daarmede het dienstjaar 1870 te bezwaren;
3®. dat ofschoon door de wijziging der armenwet, een beduidend bedrag
voor verpleging in de koloniën, waarop bij de begrooting voor 1870 was
gerekend, niet zal behoeven te worden uitgekeerd, het evenwel op dit gogen-
blik waarop slechts gedeelte van het dienstjaar verstreken isonraadzaam
moet worden geacht over het vrijkomende gedeelte ad ƒ7000 ten behoeve
van de brug aan de Haven te beschikkenonzeker als men op dit oogenblik
nog is of niet andere posten in uitgaaf verhoogd zullen moeten worden,
waardoor dan de ƒ7000 in de eerste plaats zoude kunnen worden aangewezen;
4°. dat de aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
het gevolg zoude hebbendat een gedeelte der kosten van de Havenbrug
voor een gedeelte uit de gewone en voor een ander gedeelte uit de buiten-
16