zoo als üoor de Commissie is voorgesteld. Niet dat ik daarom liet voor beeld van den beer Krantz zal volgenmaar ik zal er ook niet op aandrin gen om de recognitie op 'i\ cent te stellen. Ik laat liet geheel aar. de vergadering over. De heer Lezwijn. Wat mij betreft, moet ik bezwaar maken om het verzoek der adressanten toe te staan. Ik zou niet gaarne willen medewer ken om dat Plantsoen aan de wandeling te onttrekken. Het terreindat gevraagd is, is het breedste van het Plantsoen en juist datgene, waar zich het meeste lommer bevindt, terwijl zoowel het gedeelte aan de Hoogewoerds- poort als dat aan den molen tot het schoolgebouw zeer zonnig is en voor wandeling ongeschikt. Vóór eenigen tijd was nog de laan bij de voormalige Koepoort als het ware vereenzelvigd met dat Plantsoenmaar sedert de boomen zijn omgehakt, is ook dat gedeelte aan de wandeling onttrokken. Juist omdat de adressanten in hun oog slechts een klein gedeelte vragen vrees ik, dat zij spoedig vergrooting van terrein zullen vragen. Bij ver meerdering van het aantal leden zal al zeer spoedig het terrein te klein worden en men dus genoodzaakt zijn, of het singelwater aan te plempen of nog een gedeelte van het Plantsoen aan het publiek te onttrekken. Ik zal dus gaarne zien dat het verzoek niet worde toegestaan, en het terrein ge heel blijve ten gebruike van het publiek. De heer Tieleman. Ik kan mij geheel vereenigen met hetgeen door den vorigen geachten spreker is in het midden gebragt. Het Plantsoen tusschen de voormalige Rijnsburger- en Marepoorten is geheel en al aan het publiek onttrokken. Ik heb het altijd als eene groote onbillijkheid beschouwd om hetgeen tot gebruik en genot van het algemeen was daargesteld weder aan het algemeen te onttrekken en het aan eenigen te geven. Dat is nu hier wel niet geheel het geval; maar toch is het te vreezen, dat men allengs verder zal komen. Ik blijf dus mede tegen het toestaan van het verzoek gestemd. De heer IIartevelt. De heer Lezwijn spreekt van lommer, en zegt, dat het lommerrijkste gedeelte aan het publiek zou worden onttrokken. Intusschen vragen de adressanten juist dat gedeelte waar geen lommer is, waar geen enkele boom staat. Het is veelal eene speelplaats voor kinderen en wanneer werd aangevoerd, dat het voor de jeugd eene opoffering zijn zaldan zoude ik dit moeten toegeven een dergelijk plein vindt men niet zoo gemakkelijk terug. Wat nu het groote publiek betreft, als ik naga, dat 170 ingezetenen aan de zaak hebben deelgenomen (gezwegen van het getal leden, dat veel grooter zal zijn) dan beteekent dat nog al iets en kan men gerust van groote sympathie gewagenwas het kapitaal b. v. door een tiental personen bijeengebragt, dan had de zaak weinig beteekenis; boven dien zal de contributie zoo gering zijn dat zeer velen tot het lidmaatschap kunnen toetreden, en blijft de passage om het gebouw zóó ruim, dat ieder van de muziekuitvoeringen kan genieten. De heer Lezwijn. Ik moet den heer Hartevelt antwoordendat ik onder publiek niet bedoel de 300 of meer leden der aanstaande vereeniging, maar het publiek of diegenen die geen leden zijn of kunnen zijn van de Vereeniging, in het algemeen de burgerij, arbeidende klasse of onder wel ken titel men de ingezetenen wil noemen. De heer Hubrecht. Ik heb ook het woord ^publiek" gebruikt en even als de vorige spreker daaronder verstaan niet de leden van de Vereeniging, maar zij die daar niet- zullen komen, en op de gangpaden daar rondom naar de muziek komen luisteren. Overigens blijf ik bij mijn ge voelen omtrent de wenschelijkheid van inwilliging van het verzoek. Er blijft eene groote ruimte rondom de tent over, en het plan bestaat 22 muziek uitvoeringen in het saizoen te geven. De Commissie van Fabricage heeft op de teekening eene wijziging aangebragt, met welke Burgemeester en Wet houders zich hebben vereenigd, bestaande hierin, dat nog een tweede pad, meer langs de Binnenvestgracht, zal worden aangelegd, waardoor aan hen, die niet vlak langs de muziektent willen wandelengelegenheid wordt ge geven zich geheel buiten de drukte te houden. De Voorzitter. Ook ik geloof, dat als wij spreken van het groote pu bliek, dit allezins gebaat is door eene inrigting, als die welke het hier geldt. Als wij nagaan hoe dergelijke muziek-uitvoeringen elders de menigte uitlokken om van de openbare wandelplaatsen gebruik te makendan meen. ik ook dat zoodanige muziekale bijeenkomsten op het Plantsoen het bezoek van het groote publiek zeer bevorderlijk zullen zijn en dat van de wandelwegen, die aan beide zijden van het af te staan terrein behouden blijven veel ge bruik zal gemaakt worden. Buitendien komt het mij voor dat het oprigten eener sociëteit aldaar het bezoek zeer bevorderen zal en alzoo het Plantsoen meer aan zijne bestemming zal doen beantwoorden. In dat opzigt heb ik het plan zeer toegejuicht. De heer Goudsmit. De heer Lezwijn heeft gesproken als ware hij nu een vreemdeling in Jeruzalem. Hij sprak toch over het wandelende publiekalsof het Plantsoen steeds zich in een legio van wandelaars verheugde. Ik ga nog al dikwijls er door heenmaar moet bekennen er zelden iemand anders te ontmoeten dan een invalide, een breister of een man uit het Oude Man nenhuis. Er wordt daar inderdaad weinig gewandeld en ik meen juist dat dit plan het middel zal zijn om het Plantsoen veor het publiek meer aanlokkelijk te maken. De heer Tieleman. Misschien is er geen der leden van den Raad, die zoo veel gebruik maakt van het Plantsoen als ik. Ik vind het er echter nimmer gelijk als Prof. Goudsmit daar gezegd heeft, die er slechts ziet een invalide en eene breister. Ik ontmoet er veelal voor mij een genoegzaam getal wandelaars; want ik kan niet zeggen dat het mij aangenaam is, als ik op eene wandeling door gedrang moet gaan. De Voorzitter. Verlangt nog een der leden het woord? Zoo niet, dan zal ik het eerst in rondvraag brengen of het terrein zal worden afgestaan tenzij het voorstel van den heer Lezwijn genoegzaam ondersteund worde. Daar het voorstel van den heer Lezwijn niet wordt ondersteund, wordt dat van den Voorzitter, om het terrein af te staan, aangenomen met 19 2 tegen stemmen. Tegen: de heeren Tieleman en Lezwijn. De Voorzitter. Thans zou aan de orde zijn het voorstel van de Com missie van Financiënmaar daar de leden dier Commissie zeiven hebben te kennen gegeven zich niet te zullen verzetten tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders en de beslissing deswege aan den Raad overlaten, zal ik dus nu in omvraag brengen het voorstel van Burgemeester en Wet houders om den grond tegen lj cent per meter af te staan. Dat voorstel wordt aangenomen met 18 tegen 3 stemmen. Tegen: de heeren Lezwijn, Scheltema en Coek. IV. Voordragt tot het verleenen eener personecle toelage aan den leeraar in de Engelsche taal- en letterkunde aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs. Die voordragt luidt als volgt: 'Burgemeester en Wethouders maken geen bezwaar om het verzoek van de Commissie van toezigt op de gemeente-instellingen van hooger en middelbaar onderwijs, bij nevensgaande voordragt gedaan te ondersteunen, en dientenge volge den Gemeenteraad voor te stellen om aan den heer C. van Tiel, als leeraar in de Engelsche taal aan het gymnasium en de hoogere burgerschool, te verleenen eene personeelo toelage van /25U 'sjaars, in te gaan I"Octo ber a. s." Het rapport van de Commissie van Financiën luidt aldus: irDe Commissie van Financiën meent bezwaar te moeten maken ~om zoo lang de belanghebbende leeraar aan de hoogere burgerschool en het gym nasium voor de Engelsche taal, C. van Tiel, niet uit zich zelf en 'teerst aanzoek doet tot verhooging van zijne bezoldiging, de gemeentekas daar mede te bezwarenen bovendien daartoe geen regtstreeksche aanleiding be staat door de aanbieding eener hooger bezoldigde betrekking elders, terwijl toch bij het vaststellen der begrooting voor 1871 eene meer geschikte aan leiding bestaat omzoo noodigdie bezoldiging in nadere overweging te nemen. De Commissie acht zich derhalve verpligt op het voorstel tot het verleenen van eene personeele toelage van ƒ250 'sjaars aan den leeraar ongnnstig te adviseren." De heer Stoffels. Bij mij is het juist in omgekeerden zin als bij het rapport der Commissie. De heer van Tiel, een der uitmuntendste docen ten heeft de bescheidenheid gehad niet te vragen. De Commissie voor het hooger en middelbaar onderwijs heeft aan die bescheidenheid hulde ge bragt en de kunde en ervaring van dezen docent op regten prijs weten te stellen. Daarop en dan nog op zijne groote geschiktheid tot het geven van onderwijs beroep ik mij, want wij hebben het bij ervaring gezien dat het niet zoo gemakkelijk is een docent in de Engelsche taal te krijgen; van Tiel heeft zelf niet gevraagd, daartoe is hij te bescheiden, maar de Com missie voor het middelbaar en hooger onderwijs kent hem in zijn dagelijksch doen en laten. De groote tevredenheid over zijn werk heeft haar juist doen besluiten en het haar als eene verpligting doen beschouwen verhooging te vragen in het belang der inrigting. Wat zal toch anders het gevolg z]jn? Dat de heer van Tiel, ergens anders meerder tractement kunnende krijgen, ons verlaat. Bij ervaring weten wij dat wij verlegen zijn aan docenten in de talen en de geschiedenis en willen wij dan knappe lui hebben en die hier houdendan vrees ik toch dat wij nog hooger zullen moeten gaan dan f 1600. Dat is echter eene zaak van later zorg. Maar ik herhaal het, mijn gevoelen is juist in omgekeerden zin als van de Commissie van Financiën. De heer Tollens. De eminente wijze, waarop de leeraar in de Engelsche taal en letterkunde schijnt onderwijs te gevendoet der Commissie voor hare keuze allezins eer san, maar is, mijns inziens, geen reden om onge vraagd over te gaan tot verhooging van het tractement van dien docent. Ieder knap docent, hoeveel aanleg hij ook hebben moge, wordt aangenomen op de som, die daarvoor is aangewezen en die hij heeft goedgekeurd en voldoende geacht voor zijne bekwaamheid toen hij de betrekking vroeg. Als nu zoodanig docent zijne verpligtingen vervult, ja, die zelfs te boven gaat, dan geeft zulks teregt reden om tevreden te zijn over de gedane keuze en den man hoog te achten, die zoo wel zijn pligt betracht en aan ons in hem gesteld vertrouwen, meer dan op gewone wijze, beantwoordt, maar niet om verhooging van tractement toe te staan, zelfs zonder dat hij dat schijnt te verlangenalthans het vraagt. De heer Goudsmit. De heer van Tiel heeft niet officiëel verhooging aangevraagd, maar aan meer dan een lid der Commissie te kennen gegeven dat hij op dit tractement op den duur niet blijven kon. Dat hij de aan vraag niet officiëel bij den Raad gedaan heeft is zeer natuurlijk. Aan de mogelijkheid van een openbaar échec stelt men zich niet ligtvaardig bloot. Hiermede vervalt het bezwaar van den vorigen spreker, die met deze om standigheid waarschijnlijk niet bekend was. De heer Stoffels. Elk ander leeraar heeft f 1600 tractement. Hij alleen niet. Dat is niet aangenaam voor hem. Daarom ook is verhooging aan te bevelen. De Voorzitter. De heer Tollens zegt dat wij ons te verheugen heb ben in de goede keuze, die met dezen docent is gedaan. Welnu, ik acht het dan wenschelijk dat wij ons in het voortdurend bezit van dien leeraar mogen blijven verheugenen daartoe strekt de voordragt. De heer Tollens vreest dat wij dan altijd kunnen doorgaan met te verhoogen. Die vrees deel ik niet. Eenmaal het tractement naar billijkheid verhoogd, bestaat daar minder vrees voor. Men vergete toch niet dat deze stad voor een docent aan het hooger en middelbaar onderwijs eigenaardige voordeelen aan biedt, die elders ontbreken. De heer Tollens. Mijns inziens worden de bezoldigingen hier en elders op zoo kunstmatige wijze opgedreven, dat ik het er voor houd dat de gevraagde verhooging van 250 dien heer docent niet zal beletten zich toch naar elders te verplaatsen, wanneer men hem daar eene verhooging van b. v. f 500 aanbiedt. In zake van bezoldigingen voor het onderwijs bederven, mijns inziens, de gemeentebesturen hunne wederzijd-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 3