dit voorstel zou doendut mij in het begin nog al toegclagchen heeft. Ik kan er mij echter nu niet mede vereenigen, evenmin als met de door den heer du Rieu geuite opinie. Er blijkt nu wel uit de verklaring van onzen geachten Voorzitter, dat er geen gevreesd misbruik van het aange voerde duinwater wordt gemaakt, maar er bestond bij mij, toen ik vroeger voor eene kleine betaling stemde, nog eene tweede aanleiding daartoe. Ik wensehte namelijk door de betaling eener kleinigheid eenen maatstaf te vinden voor de hoeveelheid waters, die wij voortaan zouden behoeven, ten einde daarnaar den aanvoer te kunnen regelen. Ik gun onze arme ingeze tenen van harte gratis water, maar zag destijds gaarne en nu nog, alleen ter wille eener noodzakelijke controle op het gebruik, de betaling van een halve cent per emmer bepaald, en geloof niet dat zulk eene geringe betaling een enkel mensch zwaar zou vallennu er zoo vele halve centen doelloos ja zelfs tot schade aan andere zaken uitgegeven worden. De heer HüBBECHT. Ik ondersteun zeer het voorstel van den heer Bij- leveld om de proefneming nog voort te zetten. De meerderheid in deze vergadering, al meende die ook dat iets zoude moeten betaald worden, was toch van meening dat het water zooveel mogelijk aan de lagere standen gratis moest verstrekt wordendie waarlijk hieraan in groote mate behoefte heb ben. De korte tijd dat het water nu gratis verkrijgbaar was heeft doen zien dat het met graagte werd weggehaald. Door de welwillende aanbieding van den heer directeur der grofsmederij alhier zijn ons ijzeren waterketels en een waterschuit in gebruik gegevenwaardoor wij al zeer spoedigna uw gevallen besluit, op tien plaatsen water verkrijgbaar konden stellen. De cementbakken zijn inmiddels aanbesteed, en op drie plaatsen reeds gesteld; deze laatste bakken houden veel meer water in dan de ijzeren bakken, zoodat nu de proef nog maar in het klein geschiedde; van daar dan ook dat nu, indien het water des morgens konde gehaald wordendikwijls in het midden van den dag de voorraad op was. Door eenige ingezetenen is zelfs verzocht om nog op meer plaatsen water verkrijgbaar te stellen. Ik steun zeer het voorstel om de proef van gratis aflevering nog voort te zettenen te zien of bij veel meerderen aanvoer, ongeveer vijf maal de inhoud der nu geplaatste ijzeren watervatende mindere klassen het duinwater met even veel graagte zullen weghalen. De heer Cock. Ik heb behoord tot de meerderheiddoch dat zoude voor mij volstrekt geene reden zijn om bij de eens uitgebragte stem te volharden, indien ik merkte dat ik gedwaald had. In zoo verre deel ik de bezwaren niet, die den heer Bijleveld er toe hebben geleid om, in stede van ronduit op het genomen besluit terug te komeneen voorstel tot uitstel te doen, een uitstel, dat m. i. gelijk staat met een totaal afstel. Heeft uwe vergadering een verkeerd besluit genomen, dan kan zij in mijne oogen niets beters doen dan zoo spoedig mogelijk op dat besluit terugkomen. Dit is hier echter het geval niet. De gronden voor en tegen het gratis afgeven van duinwater zijn in de vergadering van 23 April uitvoerig uiteengezet. Ik kom daar niet op terug. Eene opmerking slechts. De heer Bijleveld heeft, alvorens zijn voorstel te doen, aan onzen geachten Voorzitter de vraag gerigt, of de ondervinding, nu opgedaan, had geleerd, dat het gratis afgeven ook tot verspilling van het water aanleiding gaf. Het zeer voldoende ont kennend antwoordop die vraag ontvangenwas voor hem genoeg om tot het gratis afgeven te besluiten. Ik wil alleen herinneren, dat er tegen het gratis afgeven, behalve de vrees voor verspillingnog een veel meer afdoende grond in die vorige vergadering is aangevoerd en welindien ik mij niet vergisdoor het nu afwezig lid der Commissie van Financiënden heer Buys. Van dat argument wordt nu niet gesproken, waarschijnlijk omdat het voor geene wederlegging vatbaar is. Het is dit: dat het in strijd is met alle gezonde beginselen van staathuishoudkunde om huiten den uitersten nood van regeringswege iets gratis te geven met andere woorden de lagere klassen te bedeelen. Ik blijf van dit gevoelen en acht het verkeerd die klassen aan dat idee van bedeeling te gewenneniets dat ook in strijd is met het gezond eergevoel van den geringen man. De heer Bijleveld. De meeste der gemaakte bedenkingen zijn reeds beantwoord door den heer Hubrecht. Een enkel woord naar aanleiding van hetgeen door den heer Cock is in het midden gebragt. Die spreker zag er geen bezwaar in op een pas genomen besluit terug te komenindien het bleek verkeerd te zijn. Eene verdere discussie over deze quaestie acht ik doelloos, ieder heeft daaromtrent zijne meening; de heer Cock zal dan ook wel niet verlangendat wij dit punt breedvoeriger bespreken. Het geacht lid had een bezwaar, dat hem onomstootelijk voorkwam: het was namelijk 'niet in overeenstemming met de beginselen eener goede staat huishoudkunde te bedeelen, wanueer daartoe geen noodzakelijkheid bestaat. Die thesis acht ik volkomen juist, maar mij dunkt de heer Cock is in gebreke gebleven te bewijzen, dat zoo men al het gratis verstrekken van het drinkwater bedeeling kan noemen, de noodzakelijkheid daartoe dan niet bestaat. Ik geloof dat juist die noodzakelijkheid genoegzaam bewezen is. Men heeft aangenomen dat hier bestond slecht drinkwater, dat er alzoo was behoefte aan verbetering. Men heeft dit aangenomen op de rapporten van deskundigen. Men heeft op grond dier rapporten tevens aangenomen dat het gebruik van dat water nadeelig was voor de openbare gezondheid, en daarom beslotendat goed drinkwater zou worden verstrekt. Maar nu be vinden zich hier ter stede een aantal menschendie naauwelijks met hun weekloon kunnen rondkomen en ter naauwernood zich het noodige voedsel kunnen verschaffen, voor wie dus zelfs een uiterst geringe prijs voor het water te hoog zal wezen. Ten aanzien van hen acht ik het gratis verstrekken daar van eene noodzakelijkheid, en daarom een voor het algemeen om niet ver krijgbaar stellen noodig. De heer Goudsmit. Ik wensehte een enkel woord hierbij te voegen. Wij willen het water verstrekken niet alleen voor die het drinkenmaar in het algemeen belang. Wij willen dat duinwater doen drinken door de min dere klassen, om tevens aller gezondheid te bewaren. Hier is dus van geene eigenlijke bedeeling sprake. Geldt het alzoo een algemeen belang, dan moeten wij niet een voorwendsel geven om het zuiver water niet te gebruiken. De Voorzitter. Na al het gesprokene wensch ik de discussie niet'te rekken. Alleen moet ik antwoorden op de bedenking van den heer Cock dat het water niet zou zijn gevraagd. Ik beschouw de zaak zoo, dat men niet moet wachten tot er om gevraagd wordt, maar dat het veeleer ligt op den weg van het gemeentebestuur, dat er goed drinkwater in de gemeente zij. En bij de omstandigheiddat er dat in deze stad niet overal aanwe zig is, moet het gemeentebestuur, naar mijn gevoelen, zorgen, dat het gratis kunne worden geleverd. Dat was zeker het denkbeeld der minderheid, waardoor dan ook op de meest voldoende wijze aan de bezwaren door de Commissie voor de volksgezondheid in der tijd ontwikkeld wordt te gemoet gekomen. En dat het hier eene bedeeling zou wezen, ik zou bijna durven beweren dat de burgerij er aanspraak op heeft, zoo het er is, goed water om niet te hebhen. De heer Cock. Een woord slechtsmijnheer de Voorzitter. Ik geloof dat er een misverstand tusschen ons plaats heeft. Ik heb volstrekt niet aangeroerd de quaestie, of dat verkrijgen van water al dan niet door de burgerij gevraagd was. Ik herinner mij dat althans niet. Indien door mij het woord «vragen" gebruikt isdan sloeg dat op de vraag door den heer Bijleveld aan u gerigt omtrent het al of niet verspillen van het duinwater, eene vraag waarvan, de beantwoording dien heer tot het gedane voorstel leidde. De Voorzitter. Ik meende dat gij gezegd had dat dat water niet ge vraagd was. De heer Goudsmit. Het kosteloos verstrekken van water staat gelijk met het kosteloos verschaffen van baden, gelijk zulks, vergis ik mij niet, in sommige gemeenten van ons vaderland geschiedt. Niemand nu heeft daarin ooit gezien eene bedeelingmaar alleen een maatregel in het belang der algemeene gezondheid. De heer de Fremery. Als inderdaad het kosteloos verschaffen van water als bedeeling moet worden aangemerkt, dan kunnen volgens dit beginsel ook allenaan wie om niet het lichtde bestrating en het kosteloos ge bruik van openbare werken wordt verstrekt, armlastig worden geachten zou hun aantal niet minder dan twintig duizend bedragendat is de helft van de bevolking. Was deze opvatting juist, Leiden zou even als voor vele jaren ook nu nog de stad der armen kunnen genoemd wordendoch gelilkkig is de werkelijkheid anders, en heerscht er onder de burgerklasse welvaart en betrekkelijke voorspoed, die echter geen aanleiding mag zijn om geld te vorderen van waterdat in het belang van de algemeene gezondheidstoestand wordt verstrekt. De heer Tieleman. Ik behoorde ook tot de meerderheid. De maatregel om iets voor het duinwater te doen betalenheeft ten doel gehad om voor te komen dat het niet vermorst zou wordenalsookom er een juisteren maatstaf doQr te verkrijgen van de behoefte die er aan goed drinkwater bestaat. Vermits er nu al eenigen tijd duinwater kosteloos is afgegeven, en gij, mijnheer de Voorzitterl reeds daardoor, gelijk gij zoo even zeidet de verzekering verkregen hebt, dat er geen misbruik van wordt gemaakt (hetgeen ik niet beoordeelen kan, doch niet te min gaarne gclooven wil), zoo acht ik dien maatregel daarom thans niet meer noodig, en heb ik er niets tegen dien te doen vervallen of niet in werking te brengen. De Voorzitter. Ook eene der beweegredenen der meerderheid was, dat men welligt het water minder waarderen zou, wanneer het om niet werd verstrekt. De heer Krantz. Ik heb het zeer doelmatig gevonden, dat aanvankelijk het water voor niet is gegeven. Maar ik blijf voor het principe om daar voor een weinig te doen betalen, en geloof dat er slechts weinige gezinnen zijn, die geen halve pent voor een emmer kunnen missen. Wat nu het misbruik aangaatdaarover kan nog niet geoordeeld wordenaangezien vol gens de verklaring van den president der Commissie van Fabricage de voor raad onvoldoende was, en slechts voor een gedeelte van den dag aan de aanvraag is kunnen worden voldaan. De heer Hubrecht. Of de heer Krantz heeft mij verkeerd verstaan of ik heb mij welligt minder juist uitgedrukt. Ik heb althans niet gemeend dat het water nu maar een klein deel van den dag werd verstrekt, maar wel dat gebleken is dat het duinwater zoo gretig werd gehaald, dat als des morgens met uitreiking -werd begonnen, soms op het midden van den dag de voorraad op was, en het dus wenschelijk is meer duinwater te kunnen verstrekkenwaartoe de gelegenheid zal zijn, indien de cementbakken, van ongeveer vijfmaal meer inhoud, alle zullen zijn geplaatst. De heer van Heukelom. Ik vraag alleen of het gratis verstrekken van duinwater niet is eene voortzetting van wat wij hier altijd gehad hebben. Wij hadden altijd publieke pompendie ter beschikking van een ieder waren. Het water dier pompen was goed en werd altijd zeer gezocht; het is echter slecht geworden door omstandighedendie wij niet in onze hand hadden. Door nu het duinwater gratis te geven doen wij niets dan eene daad van billijkheid; wij herstellen slechts eenen vroeger bestaan hebbenden goeden toe stand. Wat het verspillen van duinwatér betreft, dat is, zoover ik vreet, niet gebeurd. Ik geloof niet dat van de pompen vroeger ooit misbruik is gemaakt, en ik zou niet vreezen dat men het van het duinwater zal doen. Integendeel ik heb gehoord van zekere buurt, die juist niet tot de aanzien lij ksten behoort, dat men daar onderling eene soort van politie georganiseerd heeft om te waken, dat er bij den natuurlijk thans nog vrij 'beperkten aan voer van duinwater niet meer aan elk der geburen worde verstrekt dan naar behoefte. Het voorstel van den heer Bijleveld,alsnu in hoofdelijke omvraag gebragt zijnde, wordt aangenomen met 12 tegen 7 stemmen. Tegen stemden de heeren KrantzTollensCockdu RieuDercksen Scheltema en Le Foole. V. .Adres van J. Bijleveld, houdende verzoek om pensioen. Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud: «Onder overlegging van een adres door Jan Bijleveld ingediend, waarbij hij verschillende feiten vermeldt, die, als zoovele aan het gemeentebestuur bewezen dienstenhem grond geven tot het verzoek om uit de gemeentekas eene toelage van ƒ200 'sjaars te erlangen, hebben wij de eer te berigten dat het ons niet mogelijk is over de waarheid der aangehaalde feiten te oordeelenmaar toch van meening zijn dat, zoo daaraan al geen twijfel bestaan mogt, er wel geen redenen daarin te vinden zijn om voor onge vraagde adviezen uit de kas der gemeente eene belooning toe te kennen, 't zij voor eens't zij voor het leven. Op dien grond meenen wij het nemen van eene afwijzende beschikking te moeten aanraden. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 2