Koog Jen IS11"0 April 1866 deze jaarwedde van den toen te benoemenc
personeel op ƒ1600 te stellen, waarna er zich meerderen aanmeldden en
tot eene aanbeveling en benoeming kon worden overgegaan.
De mindere bezoldiging had dus invloed op het aantal opgekoraenen en
wel bepaaldelijk op het gehalte van deze.
Bij de bestaande vacature in den stand der zaak moet eene nienwe op
roeping door ons op /"1200 worden uitgeschreven.
Wat nu aanbelangt de benoeming van den heer Muller, deze had plaats
tegen ƒ1200; die heer was de eenige uit de sollicitanten die kon aanbe
volen worden. Ook voor dezen moet, zoo als de zaken thans staan, eene
oproeping ad 1200 door ons worden gedaan.
Wanneer wij nu nagaan dat voor deze beide betrekkingen het bewijs in
deze geleverd is dat, bij hoogere jaarwedden aan de meeste andere middel
bare scholen geene geschikte aspiranten zijn te verwachtendat hierop bij
herhaling door den Inspecteur van het middelbaar onderwijs is gewezen en
door hem steeds op eene jaarwedde is aangedrongen van f 1600 voor elk
dat ook de Plaatselijke Commissie voor het middelbaar onderwijs deze ziens
wijze deelt, zoo gelooven wij dat de verkregen resultaten de juistheid dezer
zienswijze hebben aangetoond en het is dientengevolge dat wij de vrijheid
nemen u voor te stellen voor deze beide betrekkingen de jaarwedden op
1600 te stellen, dat meerdere voor den laatste voor dit jaar te vinden op
het art. onvoorziene uitgaven, na de vervulling als zoodanig te regulariseren
en ons voorts te magligen van deze verhooging van jaarwedden bij de op
roeping van aspiranten mededeeling te doen."
Het rapport der Commissie van Financiën luidt als volgt:
«De Commissie van Financiën heelt de eer u te berigten op de voordragt
van Burgemeester en Wethouders om de jaarwedden van de leeraren aan de
instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs voor de Fransche taal- en
letterkunde en voor de geschiedenis en aardrijkskunde elk tot op ƒ1600 te
brengen, dat, hoezeer een barer leden van oordeel was dat deze betrekkin
gen genoegzaam bezoldigd worden, en het eerst, dan noodig zou zijn tot
deze verhooging over te gaan, wanneer het mogt blijken dat of geene of
geen geschikte personen zich mogten aanmelden, zij echter bij meerderheid
van steramen besloten heeft zich met de voordragt te vereenigen, omdat bij
de meeste middelbare scholen die betrekkingen tot dat of een hooger bedrag
worden bezoldigd en de geschiktste-personen alzoo bij een tractement van
ƒ1260 terugblijven, waardoor men of met minder geschikte moet tevreden
zijn of later de bepaalde jaarwedde bij eene nadere oproeping moet verhoo-
genwelk een en ander niet dan nadeelig werken kan. Zij raadt u alzoo
overeenkomstig de voordragt te besluiten."
De heer Cock. Als ik het woord vraagis dat volstrekt niet om op dit
oogenblik in deze vergadering den strijd te heropenen tegen de zoo aanzien
lijke en, ook blijkens deze voordragt, steeds klimmende uitgaven voor het
openbaar onderwijs hier te Leiden. Ik voor mij zoude de heropening van
dat debat althans voor het oogenblik ontijdig achten. Ik heb het woord
dan ook alleen gevraagd om eene kleine inlichting te geven. Blijkens de
stukken, die over dit onderwerp ter visie zijn gelegd, is over deze voordragt
ook ingewonnen het advies van de Vereenigde Commissie voor de instellingen
van hooger en middelbaar onderwijs dezer gemeente, welk advies strekt om
deze voordragt aan te bevelen. Als Curator van het gymnasium heb ook
ik de eer lid van die commissie te zijn, en nu zoude het vreemd kunnen
schijnendat ik niettegenstaande dat gunstig advies tegen deze voordragt
zal stemmen. Pc zaak is echter eenvoudig deze, dat ook in de Vereenigde
Commissie ik tot de minderheid behoorde, en wel tot de overgroote minder
heid, want, als ik mij wel herinner, was ik daar de eenige die tegengestemd
heeft, even als ik ook hier weder zal doen.
De heer Eigf.man. Ik zal tegen deze voordragt moeten stemmen om
dezelfde redenen door mij aangegeven bij eene vorige gelegenheidtoen
liet ook gold verhooging van tractementen. Die redenen komen voort uit
een bezwaar, dat ik heb tegen de te hooge opvoering van de kosten voor het
openbaar onderwijs. De argumenten, destijds daartegen aangevoerd, hebben
mij niet kunnen overtuigen en sedert ben ik nog niet tot andere gedach
ten gekomen. Doch buiten deze, nog iets. In deze voordragt vind ik het
argument, hetwelk aangevoerd is om te betoogen dat het tractement van
1200 tot 1600 verhoogd moet worden, zeer zonderling en vreemd; want
daarin wordt gesproken van eene mindere of meerdere gehalte van eenen
leeraar. Stelt men bij de oproeping het tractement op ƒ1200, dan is men
bevreesd, dat er niemand zal opkomen, of, zoo er al een opkomt, dat zijn
zal een van mindere gehalte dan wanneer men het tractement stelt op 1600.
Die redenering begrijp ik niet goed! Een leeraar is toch geen koopwaar,
noch daarmede gelijk te stellen. Ik weet dit: dat wanneer men éénmaal
examen gedaan en het diploma van toelating ontvangen heeft, de prijs van
ƒ1200 en ƒ1600, die een ander denkt te kunnen geven, de bekwaamheden
niet bepaalt, noch naar die maat vermindert of vermeerdert. Waarom zijn
deze tractementen vroeger bepaald op ƒ1200? En waarom kan er nu niet
nogmaals beproefd worden eene oproeping op een tractement van gelijke som?
De Voorzitter. De ervaring heeft geleerddat men op een tractement
van 1200 niet die uitstekende onderwijzers kan krijgen als voor ƒ1600.
Dat is niet eene ervaring, die wij eerst nu hebben opgedaan, maar zoolang
de hoogere buigerschool bestaat. Wil men meer dan middelmatige docenten
hebbendan dient men eene ruimere betaling te geven. En wij hebben
geziendat wij bekwamere leeraren kregenzoodra de tractementen werden
verhoogd.
De heer Tollens. Ook ik ben, om in geene herhalingen te vervallen,
geen voorstander van dat stelselmatig opdrijven van de kosten voor het on
derwijs. Het argument, dat men voor deze vakken geene leeraren kan krij
gen voor 1200, is minstens praematuur, want het is nog niet eens be
proefd. Men heeft m. i. voor deze gemeente, bij oproepingen, de leeraren
de les gegeven, om zich aanvankelijk niet beschikbaar te stellen, wel we
tende dat daarna de tractementen worden verhoogd. Is de verhoogde som
eenmaal uitgeloofddan houdt het gebrek dadelijk op en de heeren die wel
wisten, dat zij, door een weinig te vertragen, 1600 in plaats van ƒ1200
kunnen krijgen, bieden zich volgaarne aan in voldoenden getale om daaruit
te kunnen kiezen.
De Voorzitter, 't Is eene waarheid dat in andere gemeenten, zelfs
kleinere dan hier, leeraren hooger worden bezoldigd, en dan ook ons, zoo
dra zich eene betere gelegenheid voor hen voordoet, verlaten.
De heer Tollens. Dat ook andere gemeentebesturen zich telkens laten
verlokken om de uitgaven voor het onderwijs te overdrijven, bewijst niets
tegen mijn argument. Wordt de les ook elders gegeven, dan is het nog
te minder te verwonderen dat de heeren docenten zich telkens hooger en
hooger gaan schatten en achter de schermen blijven tot dat een, hun vol
doend tractement uitgeloofd wordt.
De heer van Outeren. Ik zal mij ten deze scharen bij de minderheid
van de Commissie van Financiën. Ook ik wensch dat men beproeven zal leeraren
in het Fransch en in de aardrijkskunde en geschiedenis te benoemen tegen
de daarvoor vastgestelde bezoldiging van ƒ1200; de heer Muller heeft nooit
hooger tractement bij onze gemeente instellingen van hooger en middelbaar
onderwijs genoten; het is mij onbekend oi die leeraar, om het bedrag
van dat tractement, voor zijne betrekking heeft bedankt, dan wel om andere
redenendoch ik meenin elk gevaldat het althans behoort beproefd te
worden of niet wederom allezins bekwame docenten op eene bezoldiging van
ƒ1200 kunnen worden verkregen.
De heer Bijleveld. Mijn voornemen was te spreken in denzelfden geest
als de heer van Outeren. Uit het rapport van Burgemeester en Wethouders
blijkt, dat geen enkele poging is gedaan om op het vastgestelde tractement
van 1200 leeraars in de aangeduide vakken te verkrijgen. Door niets wordt
dus gestaafd de gegrondheid van het motief van Burgemeester en Wethouders,
dat namelijk wegens te lage bezoldiging zich geen geschikte sollicitanten
zullen aanmelden. In dezen stand der zaak acht ik mij niet geregtigd voor
deze voordragt te stemmen.
De heer Hartevelt. Een voor mij alles afdoend argument is dit. Als
in alle andere gemeenten, waar eene hoogere burgerschool en een gymna
sium bestaanhooger tractement wordt toegekend dan in Leidendan zal
daarvan het gevolg zijn, dat of zich geen enkel docent zal aanmelden of
dat zich alleen brekebeenen zullen opdoendie men elders niet hebben wil.
Ik geloof dus, dat men voor Leiden waardiger handelt, door dadelijk het
tractement te bepalen op ƒ1600, liever dan eerst eene oproeping te doen
tegen ƒ1200, om weinigen tijd daarna 1600 aan te bieden.
De heer Le Poole. Na hetgeen door u, Mijnheer de Voorzitter, en
door den heer Hartevelt is gezegd, zal de docent in het Engelsch, die
maar een tractement van ƒ1350 geniet, als hij deze discussiën leest tot de
conclusie moeten komen, dat hij een brekebeen en geen erainent man is,
en we behoeven er dan ook niet aan te twijfelen of een verzoek om ƒ1600
zal spoedig worden ingediend. Hij heeft toch maar twee lessen minder in
de week dan de docent in het Fransch en bovendien is voor het onderwijs
een Engelschman nog minder gemakkelijk te krijgen dan een Franschman.
De Voorzitter. Ik wil dat problema bier niet oplossen of de leeraar in
het Engelsch te gelegener tijd gelijke aanvraag kan en mag doen. Ik
herhaal, de ervaring heeft geleerd, dat men niet zoodanige geschikte docen
ten voor het Fransch, als men wel wenscht, krijgen kan op een tractement
van ƒ1200. De heer Hartevelt heeft dat zeer juist gezegd.
De heer Dercksen. Ik heb alleen het woord gevraagd om het argument
van den heer Harteveltzoo straks uitgesprokente bestrijden. Dat geachte
lid meent de quaestie der tractementen als eene alles afdoende te moeten
beschouwen. Ik geloof het niet. Ik acht het juist voor een wetenschap
pelijk gevormd man niet onverschillig om in Leiden onderwijzer te zijn,
liever dan in menige andere stad. Het is toch meermalen geblekendat
docenten hier in de gelegenheid zijn, al docerende, hunne studiën eeniger-
mate voort te zetten. Ik geloof dus, dat althans het argument van den
heer Hartevelt er niet toe leiden mag om de voordragt van het dagelijksch
bestuur aan te nemen.
De heer Hartevelt. Het is zeker dat wij ontzaggelijk veel voor de eer
over moeten hebbenmaar het is ook zeker dat men van de eer niet leeft.
Ik begrijp niethoe in Leiden een leeraarzooals die verlangd wordtvan
een tractement van ƒ1200 in den tegenwoordigen tijd ordentelijk kan leven;
noemt men eene bezoldiging van 1600 hoog, ik meen te mogen beweren
dat er ook veel geëischt wordt van den leeraar.
De heer Dercksen. Zoo iemand ben ikevenzeer als de heer Hartevelt
overtuigddat menvooral in dezen tijd en in deze stadvan eer niet
leven kan. Ik heb dat dan ook niet beweerd, maar alleen gezegd, dat te
Leiden voor heeren docenten meer gelegenheid bestaat dan op vele andere
plaatsen om hunne studiën voort te zetten of voor het minst zich te blijven
bewegen in een wetenschappelijken kring, die hun èn voor hun genoegen
èn voor hunne verdere vorming, mijns inziens, niet onverschillig kan zijn.
In hoofdelijke oravrage gebragt zijnde, wordt de voordragt aangenomen
met 9 tegen 7 stemmen.
Tegen stemden de heeren: van Outeren, Cock, Dercksen, Eigeman,
BijleveldTollens en Le Poole.
VI. Onderbandsehe verhuring van:
a. de huizing buiten de voormalige Wittepoort;
b. het huis op de gedempte Marendorps-Achtergracht, VI, 867.
De voordragt deswege wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
VII. Adres van G. J. Boelen tot bekoming van gemeentegrond.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud
«Bij nevensgevoegd adres verzoekt Gerrit Jan Boelendistillateur 1»'®
klasse alhier, den eigendom van een stukje gemeentegronds gelegen tusschen
de hem afgestane gronden en eene bergplaats van oude straatkeijen achter
de Boomsch-C'atholijke begraafplaats.
Wij hebben daarop ingewonnen het advies der Commissie van Fabricage,
hetwelk wij hiernevens overleggen en waarmede wij ons wel kunnen ver
eenigen weshalve wij de vrijheid nemen u te raden op de daarbij aange
geven grondenbezwaar te maken des adressants verzoek in te willigen en
het mitsdien te wijzen van de hand."
Wordt op gelijke wijze aangenomen.
VIII. Staat van af- en overschrijving op de begrooting van het Evan-
gelisch-Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis voor 1869.
Het rapport der Commissie van Financiën strekt om dien staat goed te keuren.
Wordt op gelijke wijze aangenomen.
IX. Rekening van de stads-bank van leening over 1869.
De Commissie van Financiën heeft daarop geene aanmerkingen en raadt
die rekening goed te keuren: in ontvang ad ƒ261750.945, in uitgaaf ad
244978.99', alzoo opleverende een batig saldo van 16771.95, hetgeen
bij de eerstvolgende rekening in ontvang zal moeten worden verantwoord.
Wordt op gelijke wijze aangenomen; hebbende de heeren StoffelsDriessen
en van Outeren zich, als Commissarissen van de Bank van Leening, ge
durende de behandeling dezer zaak uit de vergaderzaal verwijderd, terwijl
de Wethouder de Fremery inmiddels het voorzitterschap heeft waargenomen.
Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.