had, dat zij gemiddeld niet langer dan acht of negen jaren voldoen. Dit I was dus ook geene buitengewone uitgave, maar eene, waarvan men kon voorzien, dat zij binnen weinge jaren zoude terugkomen, vooral wanneer men bedenkt, dat de stad behalve de bewaarscholen acht andere groote scholen bezit. Bij beide gelegenheden heb ik echter gezegddat ik er niet tegen zoude zijn kapitaal te verkoopen, zoo er zich waarlijk geheel buiten gewone omstandigheden voordeden en er b. v. sprake was van leniging van deze of gene groote ramp of van het ondernemen en uitvoeren van een of ander groot werk van algemeen nut. Tot deze laatste rubriek nu schijnt mij de onderhavige voordragt het best te kuunen gebragt worden en daarom zal ik er voor stemmen. Eindelijk zij het mij nog geoorloofd even het woord te rigten tot de tegenstanders van deze voordragt, die hunne gronden ontleenen aan den slechten toestand onzer financiën en aan de wenschelijk- heid van zuinigheid. Ik behoef niet te zeggen hoezeer ik sympathie voor die argumenten gevoeldaar ook ik immer op spaarzaamheid heb aange drongen en wel eens te kennen gegeven, dat er altijd natuurlijk in mijne opinie soms wel eens wat ligtvaardig met het geld der contribuabelen werd omgesprongen. Ik wenseh die heeren op twee zaken te wijzen. Ten eerste dat het hier een stelsel betreft, dat waarschijnlijk, de drie eerste jaren te zamen genomenniet meer dan eene groote twintig duizend gulden over die drie jaren zal kostendatzoo het geluktslechts trapsgewijze en lang zamerhand zal ingevoerd worden, terwijl het toch niet onmogelijk is, dat de exploitatiekosten, ja zelfs misschien een gedeelte der renten, door de opbrengst zullen gedekt worden. Ik heb hier natuurlijk het oog op de steeds zeer hooge prijzen der mestspeciën op het plattelandook in de om streken van Leiden. In de tweede plaats vergete men niet, dat tegenover dat, betrekkelijk goedkoope, stelsel een ander rioolstelsel staat, dat in eens zes of zeven ton zoude kosten. Op het oogenblik is er zeker niemand onzer, die er over denkt zulk een duur plan aan te nemen. Maar bij het steeds aanhouden van de klagten over ons tegenwoordig rioolstelselben ik niet zeker, dat de raad op den duur tegenstand zal bieden tegen de pressie, die in deze zaak op hem wordt uitgeoefend. Zoude het ook uit dit oog punt niet zaak zijn, ten einde het grootere financiële kwaad te weren, het kleinere maar aan te nemen? De heer de Fremery. Het komt mij voor dat de voorstelling van de financiële belangen der gemeente, door den heer Dercksen gegevenniet ge heel juist is. Niettegenstaande de vele en bijzondere uitgaven waartoe de gemeente gehouden was en niettegenstaande al de verbeteringen hier aan- gebragt, is het kapitaal dezer stad sedert 1851, toen de nieuwe gemeentewet is ingevoerdmet meer dan een halve tonne gouds vermeerderd. Men kan dus. volstrekt niet zeggen, dat onze kapitaal-rekening jaarlijks is achter uitgegaan. De Voorzitter. Ook ik meen met den heer Goudsmit dat de senaat reeds lang genoeg heeft beraadslaagd en wil dus hieraan niet veel meer toe voegen. Alleen wensch ik den heer du Rieu te doen opmerken, op zijne bedenkingenals zoude deze proef onvoldoende zijnen niet het gebeele blok woningen in het plan van riolering zijn opgenomen, dat de huizen aan de zijde van de Koepoortsgracht daarin niet zijn betrokken, daar deze allen uitloozen op het daar vóór eenige jaren aangelegd riooldat in het plan onder anderen is opgenomen het R. C. weeshuis en die buurten, die in 1866 zoozeer door cholera werden geteisterd. De door den heer Dercksen aan gevoerde bezwaren van financiëlen aard zijn reeds voldoende weerlegd. Den financiëlen toestand zoo slecht en den last aan de ingezetenen opgelegd zoo zwaar te noemen, acht ik onjuist. Maar ook al ware zulks het geval, dan vraag ik u: letten wij in de allereerste plaats op den gezondheidstoestand der gemeente? En hoewel ik meen dat in de beschouwingen te dien opzigte ook overdrijving plaats heeft, dan ligt het naar mijn inzien op onzen weg hier te Leiden eene proef te nemen meteen stelsel, dat zooveel aanbeveling ver dient. Dat hier eene onbillijkheid zou begaan worden, door de bedoelde wijk in het bezit te stellen van het rioolstelsel van Liernur, terwijl de overige er nog van verstoken blijven, kan wel niet gemeend zijn. Integen deel zou ik het onverantwoordelijk achten, bij de droeve ervaring die wij in die wijk hebben opgedaan, die ingezetenen zooveel in ons is niet te be hoeden voor nieuwe rampen. Dat de heer Cock in dit geval over de finan ciële bezwaren wil heenstappen verheugt mij en met niet minder genoegen vernam ik dat hij van deze proeve goede resultaten verwacht ook voor den landbouw. De heer Goudsmit. Nog slechts een enkel woord Een der vorige spre kers heeft gezegddat hij gaarne zou gewenscht hebbendat eene andere gemeente de eer zou hebben genotenten deze eene proeve te nemenhij althans zou die eer gaarne aan eene andere gemeente gunnen. Ik vraag: als alle gemeenten zoo zouden redenerenen elkander deze eer toekaatsen wat en waar zou iets tot stand komen? Neen! zeg ik veeleer. Zoo dikwerf hoort men, en niet altoos ten onregteluide verkondigen dat wij in menig op- zigt bij andere steden van ons vaderland ten achteren zijn. Laat nu eens Leiden den palm wegdragen en den moed betoonen van de eerste gemeente in Nederland te willen zijn, die met ijver en energie, al zij het dan met eenige geldelijke opoffering, eene zoo nuttige en wenschelijke zaak tot stand brengt. De heer Dercksen. Ik had gehoopt dat men bij deze discussie de quaestie van mogelijke epidemiën buiten rekening had kunnen latenen men dus alleenlijk had gesproken over de voorgestelde proefneming, die naar mijne bijzondere overtuiging eene zoodanige epidemie niet zal terughouden of afweren. Nu echter dat woord is uitgesprokennu men zelfs gewezen heeft op het feit dat de buurten, voor de toepassing van het stelsel Liernur aangewezen, en een daarin gelegen liefdadigheids gesticht vroeger bijzonder heeft geleden, toen eene vreeselijke ziekte onze stad teisterde; nu meen ik tot den Voorzitter, op wiens gevoelen ik hoogen prijs stel, de vraag te mogen rigtenof ook hij van oordeel is dat de volksgezondheid in bedoelde buurten door het thans bestaande rioolstelsel meer bijzonder wordt bedreigd, en door het nieuwe betere verwachting voor de toekomst kan geboren worden. De Voorzitter. Ik geloof dat er wel degelijk een zeer naauw ver band bestaat tusschen riolering ën gezondheids-toestand. Laten wij het ons toch niet ontveinzende proef zal worden genomen juist in dat gedeelte der stad waar vroeger de epidemie het meest heeft gewoed. Mogt dus onverhoopt eene nieuwe epidemie onze stad treffen, dan zullen wij verantwoord zijn dat wij deze poging hebben aangewend, om den vijand te keeren. De heer Dercksen. Die verklaring van den Voorzitter brengt, voor mijde zaak op een gansch ander terrein over. Waar ik mij geplaatst zie tusschen een mogelijk geldelijk nadeel voor de gemeente en tusschen de zij het ook zwakke hoop dat het plan van Burgemeester en Wethouders er toe zoude kunnen leiden de herhaling van een treurigen toestand, op welken zoo straks gewezen is, bij eventuele epidemie, voor de toekomst, minder waarschijnlijk te maken daar mag ik mijn geweten niet bezwaren met een tegenstemmendat slechts op financiële redenen zou gegrond wezenen dan wil ik het zwaarste achten wat het zwaarste behoort te wegen. Ik zal dus, op het gevaar af van inconsequentie te kunnen beschuldigd wor den, vóór het voorstel stemmen. De Voorzitter. Zoo niemand meer het woord verlangtdan zal ik het voorstel van de Commissie van Financiën in omvraag brengen. De heer Eigeman. Vóórdat wij tot de stemming overgaan, wensch ik, mijnheer de Voorzitter, eenige inlichting. Het komt mij voor, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders verder gaat dan dat van de Com missie van Financiënwant het maakt gewag van de wijze van daarstelling en uitvoering. Stemmen wij dus gelijkelijk én over het aannemen van het voorstel tot de proefneming, én over de wijze van daarstelling en uitvoe ring? Dit laatste zal toch wel een onderwerp van nadere overweging moe ten uitmaken. De heer Cock. Het schijnt mij toe dat het rapport van Burgemeester en Wethouders het officiële stuk is waarop wij moeten afgaan. Op bladz. 13 van dat rapport is het voorstel van Burgemeester en Wethouders duidelijk ontwikkeld, en daarover moeten wij eene beslissing nemen. De Voorzitter, Ik zal het tweede gedeelte van ons voorstel in om vraag brengen. Hel luidt aldus: -/De uitgewerkte plannen tot den aanleg eener nieuwe duinwaterleiding, en van het door de drie deskundigen uitgewerkt rioolstelsel, uit hoofde van de ontwikkelde bezwaren buiten nadere overweging te houdende deskun digen voor de betoonde diensten dank te zeggen en de voorstellen der Commissie van Fabricage voorloopig aan te houdenten einde bij de toe passing van het stelsel van Liernur daarvan zooveel noodig gebruik te maken." De heer Eigeman. Ik heb die vraag gedaanomdat ik in het voorstel van Burgemeester en Wethouders gelezen heb eene raming van twee ver schillende vereenigingen van personendie bewerendat zij het bewuste stelsel voor de door haar aangegeven sommen kunnen daarstellen. Omdat ik hiertegen bezwaar heb, zou ik niet gaarne zien, dat de wijze van uit voering door deze stemming stilzwijgend beslist werd. De Voorzitter. De bedoelde stukken zijn alleen ter lezing nederge- legd tot toelichting van de ledenmaar daarover wordt geen beslissing gevraagd. Nu wordt het tweede punt, zoo even medegedeeld, in omvraag gebragt en aangenomen met 19 tegen 2 stemmen. Tegen: de heeren Tollens en du Rieu. De Voorzitter. Thans open ik de beraadslagingen over het derde puntaldus luidende -Op een nader in te dienen planbetreffende de toepassing van het stelsel van Liernur op de demping der Binnenvestgrachtvan de Zijdgracht tot de gedempte Koepoortsgrachtwaarvan de kosten zijn geraamd op ƒ22,000, maar daarentegen de reeds op de begrooting van 1870 daarvoor toegestane som met een niet onbeduidend bedrag verminderipg zal kunnen lijden eene proef te nemen, ten aanzien der wenschelijkheid om dat stelsel meer algemeen toe te passen." De heer Scheltema. Naar aanleiding van de diseussiënstraks gehou den en van de opgave van den heer Hubrecht zou ik willen vragen of de woorden -een niet onbeduidend bedrag" niet veranderd zouden kunnen worden in -een bedrag van 4000." De Voorzitter. Ik zou die verandering nog al gevaarlijk achtëri; want dit is straks wel verklaard, maar het juiste bedrag der vermindering kan toch nog niet worden opgegeven. In allen gevalle kunnen de gebezigde woorden toch niet schaden. In omvraag gebragt wordt het derde punt aangenomen met 19 tegen 2 stemmen. Tegende heeren Tollens en du Rieu. De Voorzitter. Alsnu open ik de beraadslagingen over het vierde puntluidende -Met het hoogheemraadschap van Rijnland te onderhandelen over het inlaten van water aan de sluis te Gouda, en het spui jen aan de ..sluis te Katwijk. De heer CocK. Dit vierde punt is zeker niet een van de onbelangrijkste. Integendeel ik beschouw het als een zeer gewigtig punt. Ik zou echter wenschendat niet alleen met het hoogheemraadschap van Rijnland, zooals wordt voorgesteldmaar ook met dat van Delfland onderhandelingen werden gevoerd. Het komt mij voor, dat hoeveel spoed men ook met de zaak make, de proef met het stelsel van den heer Liernur te nemen gedurende den aanstaanden zomer zeker nog geene vruchten zal opleveren en zelfs bij welslagen dat pas na jaren zal doenwanneer het in de geheele stad zal zijn toegepast. Daarom is het wensehelijk ook spoedig met de beide hoog heemraadschappen te onderhandelen. De ondervinding heeft geleerddat bij hoogen waterstand de .grachten in deze gemeente weinig of niet onaan gename reuk verspreiden. Ik merk daarbij op, dat Leiden vroeger ook water van Leidschendam heeft gekregendat tot zuivering der grachten strekte en tot verhooging van den waterspiegel. Gewoonlijk wordt door het volk gezegddatzoolang de monden der riolen onder het water staan er zoolang ook geen gevaar bestaat. Ik laat nu daarof dat gezegde ge grond is, maar het gebeurt meer, dat zulke volksovertuigingen toch veel waarheid bevatten. Hoe het zijik wensch dit punt aan de bijzondere aan dacht van Burgemeester en Wethouders aan te bevelen en hoop, dat er ook met Delfland te dezer zake onderhandelingeu zullen worden gevoerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 6