ring worde gebragt als middel van gemeenschap te water tu3schen Haarlem en Leiden dan met goedvinden der beide gemeenteraden en het eene deel niet aansprakelijk zij voor de daden of beschikkingen het andere deel be treffende. Uit dien hoofde hebben wij de eer de voorgestelde regeling aan te raden en de uitvoering daarvan aan ons op te dragen tot het sluiten der over eenkomst, die noodig is om de eigendommen te doen overschrijven op naam van de daarbij belanghebbende gemeente." De Commissie van Financiën vereenigt zich met deze voordragt. De heer Bijlkveld. Naar aanleiding van deze voordragt een enkel woord. Vergis ik mij niet, zoo is deze zaak het laatst in 1864 in den Baad behandeld en heelt toen plaats gehad een splitsing of deeling, doch alleen voor zooverre betrof de administratie; het gemeenschappelijk eigendom bleef gemeen. Burgemeester en Wethouders van Leiden achten het, blij kens hun aan den Baad ingediend advies, wenschelijk alsnu ook over te gaan tot de totale splitsing van het gemeenschappelijk eigendom, welke splitsing volgens Burgemeester en Wethouders van de zijde van Haarlem zou zijn voorgesteld. Tegen zoodanige splitsing heb ik geen bedenking, maar ik meen te mogen vragen of wel van een voorstel van die wijde strekking in de missive van Burgemeester en Wethouders van Haarlem sprake is? Die missive, zoo ik haar goed begrijp, dient tot niets anders dan om magtiging te vragen tot opheffing van een tol en verkoop van de tolgaarderswoning en den daarbij behoorenden tuin en dus tot het bekomen van toestemming om te beschikken over een deel van het gemeenschappelijk eigendom. Ik neem daarom de vrijheid te vragen, of het de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is, dat dezerzijds een tegenvoorstel worde gedaan, en alsdan een voorstel tot algeheele regeling. De Voorzitter. Wij wenschen den toestand in 1864 aangenomen uit te breiden. De heer Bijleveld. Het reeds straks besproken advies gewaagt, naar ik meenvan totale splitsing van het gemeenschappelijk eigendomwelke splitsing, volgens het advies, ook door Haarlem zou zijn voorgesteld. Aan gezien zoodanig voorstel in den brief van Burgemeester en YVethouders van Haarlem door mij niet is gevonden, onderstelde ik bij Burgemeester en Wethouders de straks gemelde bedoeling. De heer Hooo. Ik wilde ook een woord in denzelfden geest spreken als de heer Bijleveid. Wij hadden in de leeskamer over de zaak te zamen gesproken. Ik geloof, dat de voorstellen van Burgemeester en Wethouders minder juist zijn. Zij geven eene resumtie, eene quintessens van hetgeen door Haarlem geschreven is; maar dat is niet te vinden in den brief van Haarlem; Burgemeester en Wethouders van Haarlem vragen, in hoever er bedenking tegen bestaan zouindien zij overgingen om de tolgaarderswo ning af te breken en die, alsmede den tuin, te verkoopen. Vroeger waren die in gezamenlijk bezit. Daaruit vloeit voort, dat wij hetzelfde zouden moeten vragen aan Haarlem ten aanzien van den tol te Warmond, indien wij soins dien ook zouden willen verkoopen. Daarom ware het beter den eigendom te splitsen. Dus, het was eigenlijk eene contra-propositie aan Haarlem, wat onze Burgemeester en YVethouders voorstellen; maar geen antwoord op de vraag, door die gemeente gedaan. Zij vragen, of er niets tegen is om de tolgaarderswoning en den tuin te verkoopen. Zij doen dat naar aanleiding van het gemeenschappelijk bezit. Daarom ware het beter de zaak te splitsenen vereenig ik mij met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Maar het is eene andere zaak dan die in den brief van Haarlem gevraagd wordt. Dit alleen wilde ik opmerken; het is een nieuw voorstel, waarmede ik mij kan vereenigen. De Voorzitter. Ons voorstel is om de splitsing van de administratie in 1864 aangenomen, thans ook tot de eigendommen uit te breiden. De heer Hoog. YVordt aan mijn denkbeeld gevolg gegeven dan is ieder heer en meester, om met zijn eigendom te doen zoo als hij verkiest, en nu in de eerste plaats Haarlem met zijn tol .pn daarbij behoorende woning en tuin. De heer de Fhemery. Volgens mijne opvatting kan het doel van het voorstel geen ander zijn dan om de scheiding definitief te regelen. Behoort aan Leiden de helft van den onverdeelden eigendom, dan zou ook aan haar de helft van de koopsom moeten worden uitgekeerd. Hiervan is echter geen sprake en daarom ligt het mijns inziens voor de hand, dat er niets anders bedoeld is dan eene finale scheiding. Ik geef echter toe, dat dit niet zoo bepaald is uitgedrukt. De heer Hartevelt. De zaakdie nu gereleveerd wordtleidt mij tot dit voorstel. Ik meen, dat de zaak niet geweest is in handen der Com missie van Fabricage; althans ik heb van haar geen rapport gezien. Mij dunkt, dat het wel raadzaam was, dat de zaak aan haar wierd gerenvoyeerd. Dan kon zij ook door die Commissie worden in overweging genomen. De Voorzitter. Het is eene zaak van financiëlen aard. De heer Hartevelt. Ik spreek dan ook niet van de Commissie van Financiën, mijnheer de Voorzitter, maar van de Commissie van Fabricage. Ik zou het wenschelijk achtendat ook zij hare raeening over deze zaak kenbaar maakte. De heer Goudsmit. Ik geloof, dat het eenvoudigst ware, indien de zaak terugging naar Burgemeester en Wethouders, opdat deze zich vergewissen omtrent de bedoeling van Haarlem. De een toch zegt: de brief van Haarlem is dubbelzinnig; de ander daarentegen vindt hem duidelijk. YVat kwaad alzoo dat wij nadere inlichting ontvangen? De Voorzitter. Ik neem gaarne het voorstel van den heer Goudsmit over, ten einde het bestuur van Haarlem nader te hooren. Kan de ver gadering zich daarmede vereenigen? Wordt besloten ten voorschreven einde deze zaak alsnog aan te houden. De heeren Goudsmit en Buys verlaten de vergadering. VI. Verzoek van den hulponderwijzer J. J. H. Bokhorst, om eene bijzon dere bezoldiging of toelage gedurende den tijd, dat hij in een exceptio- nelen toestand verkeert. Het rapport van Burgemeester en YVethouders is van den volgenden inhoud »De hulponderwijzer J. J. H. Bokhorst, werkzaam aan de openbare lagere school voor minvermogenden, u°. 2, en als zoodanig bij de overbevolking dier school tijdelijk aan het hoofd eener klasse in de Baaihal werkzaam, acht dat hij dienst als hoofdonderwijzer bewijst en verzoekt dat hem eene bijzondere bezoldiging of toelage voor den tijd dat hij in dezen exceptio- nelen toestand werkzaam isworde toegelegd. Indien het waar is dat hij als hoofdonderwijzer werkzaam is, en gedurende ruim tien maanden al3 zoodanig diensten in de Baaihal bewijst, als tijdelijk in eenen bijzonderen toestand verkeerendcdie bijzondere handelingen kan ten gevolge hebbendan zouden er alligt termen kunnen gevonden worden die zulk een verzoek zouden kunnen billijken. YVij moeten echter, het geen bier door den adressant wordt medegedeeldbetwijfelen. Alle onze openbare scholen zijn in verschillende lokalen verdeeld, in welke allen een hulponderwijzer aan het hoofd staat, die aldaar met de orde en de leiding van het onderwijs belast is. Of deze lokalen in het zelfde gebouw zijn, dan wel in nevengebouwen van elkander verwijderd, zal weinig ter zake afdoenwant hoe men de zaak ook moge beschouwen alle hulponderwijzers zijn onder denzelfden hoofdonderwijzer werkzaam, die ze allen gadeslaat, maar daardoor ook allen gelijkstelt, dat is dat zij bij afwisseling tijdelijk zijne tegenwoordigheid missen en dus de oudste tegen woordige hulponderwijzer daardoor alsdan aan het hoofd staatzonder dat dit hem als hoofdonderwijzers-dienst kan worden aangerekend of bij daar door bijzondere diensten bewijst; in dezen toestand verkeert de requestrant, geene andere diensten worden van hem gevorderd en er beslaan alzoo geene termen om hem eene bijzondere bezoldiging of toelage toe te kennen. Ook kan deze daardoor niet gewettigd worden dat de hoofdonderwijzer hem die klasse heeft toevertrouwd die het meest van de andere lokalen der school verwijderd is, want hierdoor wordt wel door den hoofdonderwij zer het meest blijk van zijn vertrouwen gegeven, als het minst zijne tegen woordigheid behoevende, hetgeen trouwens bij den leeftijd van den reques trant en in zijnen rang van eersten hulponderwijzer was te verwachten maar overigens geeft dit geen aanspraak op het vcrleenen van buitenge wone diensten. De beschouwing dat een hulponderwijzer tijdelijkhetzij voor langeren hetzij voor korteren tijd in de Baaihal geplaatstdaaraan het verleenen van buitengewone diensten verbindt, is geheel nieuw en vroeger nimmer beweerd; de overleden hulponderwijzer Valk was daar een geruimen tijd aan het hoofd, ook was daar, wat de school voor onvermogenden n". 1 betreft, meer dan 1} jaar achtereen de le hulponderwijzer P. Dikshoorn, in gelijke mate werkzaameven als meer anderenmaar het is ons nim mer voorgekomen dat hierdoor bijzondere diensten verrigt werden die eene belooning vorderdenwij beschouwen het als een bewijs van vertrouwen dat de hoofdonderwijzer iu hen stelt door het onderwijs aan de klassen die niet zoo onmiddelijk onder zijn bereik zijn, aan hen toe te vertrouwen. Zal men nu dat voor het verleenen van bijzondere hulp aan deze hulp onderwijzers aanrekenen? En toch bijaldien men raogt overgaan dit den adressant aan te rekenenhoe zal men dan met het vroegere handelen hoe dan met den hulponderwijzer die mede in de Baaihal geplaatst is en hoe met hen die zich in de andere lokalen bevinden? Ten slotte mogen wij niet onopgemerkt laten dat nu de hoofdonderwijzer in de Baaihal en in de overige lokalen diegenen der hulponderwijzers aan het hoofd plaatst, aan wie hij meent deze of gene klasse te kunnen en te moeten toevertrouwenis echter aan de eene of andere plaatsing ccnig voordeel, behalve den rang dien de hulponderwijzers bekleeden, verbonden, dan zal hij in deze keuze, die voor den goeden gang van het onderwijs noodzakelijk is, niet geheel vrij zijn; zoodat ook uit dit oogpunt de inwilliging van het verzoek van den requestrant gevaarlijk is. Het is om alle deze redenen, dat wij moeten raden des requestrants verzoek voor geene gunstige beschouwing vatbaar te achten en alzoo te wijzen van de hand." YVordt met algemeenc stemmen aangenomen. VII. Verzoek van Hopman en Kuypers, tot het plaatsen van eene kraan om zware stukken te laden cn te lossen. Het rapport van Burgemeester en YVethouders is van den volgenden inhoud: "Op het hierbij gevoegd adres van Hopman en Kuypers, destillateurs alhier, houdende verzoek om aan den kanlwal vóór hunne branderij aan het GalgewaterYVijk I. n°. 69eene kraan te mogen doen plaatsen tot het laden en lossen van groote fustenen zulks ter vervanging van de aldaar aanwezige pomp, hebben wij het advies ingewonnen der Commissie van Fabricage, hetwelk wij hiernevens in originali overleggen en waarmede wij ons wel kunnen vereenigen. YVij nemen mitsdien de vrijheid u te raden den adressanten tot wederop- zeggens te vergunnen het plaatsen van eene kraan of paal met een draaijenden spriet en liertoestel, mits die plaatsing geschiede onder aanwijzing en toe- zigt van den gemeente architectgeen hinder veroorzake aan de veiligheid der passage en alles in behoorlijken staat worde onderhouden, bij verzuim waarvan de vergunning wordt ingetrokken, en eindelijk tegen betaling van een gulden 'sjaars, bepaald bij art. 3 n°. 35 van hel tarief, dd. 5 Maart 1857, waardoor tevens vervalt de recognitie van 60 cents voor het plaatsen van eene pomp" YVordt op gelijke wijze aangenomen. De Voorzitter. Nu zouden aan de orde zijn de rekeningen van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis, en van de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Maar ik geef in overweging het eerst tc behandelen punt n®. 9, daar de heeren de Freraery en van Hen- kelom zich bij de behandeling van punt n®. 8 moeten verwijderen. Alzoo besloten zijnde, is thans aan de orde: VIII. (IX van de aan de orde gestelde punten.) Staat van af- en over schrijving op de begrooting der dienstdoende schutterij, van 1869.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 3