De heer Bijleveld. Ik wilde in de eerste plaats de aandacht vestigen op eene quaestie van vorm. De commissie voor de strafverordeningen stelt van hare zijde voor om, met intrekking der verordening van 13 Julij 1868, art. 95 der algemeene policie-verordening te wijzigen. Het komt mij voor, dat door de verordening van 1868 aan dat art. 95 totaal het leven is ont nomen, al moge dan ook in het eenig artikel van de verordening van 1868 slechts van wijziging van art. 95 worden gesproken. Enkele voorschriften toch van art. 95 zijn door de verordening van 1868 veranderd, de overige zijn op nieuw in die verordening opgenomen. Is deze beschouwing juist, dan geloof ik, dat eer. voorstel tot wijziging van art. 95 zondigt tegen aen vorm. Een dood artikel toch kan m. i. moeijelijk worden gewijzigd. Ik geloofdat het voorstelgeformuleerd als het iseene intrekking van art. 82 medebrengt. De voornaamste voorschriften van dat art. zijn in het voorgestelde art. opgenomenzijndeomdat daartegen bij de leden voorstel lers bezwaar bestond, niet opgenomen de in art. 82 voorkomende bepalingen omtrent de wijze, waarop de wegruiming van de sneeuw moet plaats hebben,^ den zoo korten termijn binnen welken aan den last tot wegruiming moet worden voldaan, en het verbod om de losse sneeuw vóór bekomen aanzegging van de straat te verwijderen. De Voorzitter. De bedoeling was juist artikel 82 te behouden. De ondervinding heeft er de noodzakelijkheid van aangetoond en doen zien, dat, als men aan ieder vrijlaat naar welgevallen de sneeuw weg te ruimen, er vooral in de kleine stegen eene opeenhooping ontstaan kandie zich tot een rug vormt en daardoor niet weinig gevaar veroorzaakt. Daartoe nu strekt het voorstel. Als bij dooiweder de sneeuw kan opgeruimd worden, dan zal zich het hoofd der policie in verband stellen met den wethouder van fabricage en deze het werkvolk doen gelasten de sneeuw van het mid den der straat weg te halen. Daarom is het beter de sneeuw niet weg te ruimen, tot tijd en wijle de omstandigheden dat medebrengen. Dat is de reden geweest, waarom het behoud der bepaling wenschelijk voorkwam. De heer du Bieu. Ik heb nog eene reden, waarom ik wenschte, dat die bepaling weggenomen wierd. Ik vind het niet goed dat het publiek telkens in aanraking wordt gebragt met de policie. Het bevel tot opruiming kan voor den een te vroeg, voor den ander te laat zijn. Ik heb de ondervin ding daarvan gehad voor mijn huis. Men had een grooten last van de sneeuwmaar moest met de opruiming wachtenomdat men geen permissie haden zoo moest van Zaturdag tot Dingsdag worden gewacht. Men maakt zich schrikbeelden van de ophooping der sneeuwals de ingezeteneu zonder aanzegging gaan opruimenen ik vind den tegenwoordigen toestand alleronaangenaamst. Nog gisteren heb ik dat vooral weder kunnen waar nemen. Aan de eene zijde van de gracht was dc sneeuw verdwenen, terwijl aan de andere zijde van de gracht de sneeuw nog was blijven liggenen niemand mogt daar iets aan doen. De Voorzitter. Ik zal dus thans in stemming brengen, of men zal verbieden het wegruimen der sneeuw. De heer du Bieu. Dus dan betreft het het behoud van art. 82? De Voorzitter. Het voorstel der commissie strekt om het artikel te behouden, terwijl de voorstellers daarentegen wenschen het te doen vervallen. Ik geloof, dat het voorstel der commissie, als het meest afwijkende, de prioriteit heeft. De heer Tieleman. Het eenige bezwaar, dat ik tegen het artikel heb, is, dat de daarin toegestane tijd van drie uren te kort is. De Voorzitter. Ik geef den heer Tieleman dan in overweging daarop een amendement voor te stellen. De heer Tieleman. Niet iedereen heeft de gelegenheid terstond aan het werk te gaan, of bedienden gereed om het werk te doen verrigten. Het dunkt mij dat er ten minste wel zes uren voor verleend mogen worden. De Voorzitter. Wij zullen eerst de zaak zelve beslissen. Het voorstel der commissie tot behoud van art. 82 alsnu in stemming gebragt zijnde, verklaren II leden zich daarvoor, en II ertegen, weshalve do stemmen staken en het nemen van een besluit tot eene volgende ver gadering wordt uitgesteld. Voor stemden de heeren Tieleman, Krantz, van Heukelom, de Fre- mery, Hubrecht, van Outeren, van Wensen, Eigeman, Tollens, Stoffels en de Voorzitter. Tegen stemden de heeren Hartevelt, du Bieu, Bijleveld, Dercksen, Cock, Scheltema, Le Poole, Lezwijn, Goudsmit, Verster en Wttewaall. V. Bekening van Begenten der Armbakkerij over den jare 1869. De Commissie van Financiën raadt die rekening goed te keuren in ont vang ad 44143.85, in uitgaaf ad /"33t82.90, alzoo sluitende met een batig saldo van ƒ10660.95 waarvan ƒ3868.96j als overwinst aan de daarbij belanghebbende besturen en de resterende som van ƒ679l.98J aan het opvolgend bestuur moet worden afgegeven. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Niets meer aan de orde van den dag zijndewordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DBABBE. 4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 4