ven, Maar ik vraag slechts of wij aldus wel handelen mogen en dan genoegzaam verantwoord zijn. Ik begrijp nog dat men aan het hoofd der policie de magt delegeert om van sommige vastgestelde regelen in bijzondere gevallen vrijstelling te geven. Maar aan hem de magt te delegeerenniet om van den regel af te wijkenmaar om dien regel vast te stellen, gaat dat niet wat ver? Doch ik herhaal het, mijne bedenkingen gelden niet de hoofdstrekking van het voorstelniet het weder invoeren der vrijheid van schrobben. Daar ben ik zeer voor. Ik hoop dan ook en daar bestaat wel kans voor, dat de loop der discussiën gelegenheid zal geven de twee voorstellen te splitsenom zoodoende niet genoodzaakt te zijn, wegens bezwaren tegen een gedeelte, mijne stem tegen het geheel uit te brengen. De heer Goüdsmit. Ik kan het gevoelen van den geacbten vorigen spreker niet deelenen vind er geen het minste bezwaar indergelijken last den ingezetenen op te leggen. Naar mijne meening heeft men hier onder onderhoud niet te verstaan het schoonhoudenmaar wel herstellingen (réparations). En ik wijs den geachten vorigen spreker juist op art. 205, door hem aangehaald. Immers onder letter e is daarin juist het ^onderhouden" gesteld nevens het //schoonhouden." Wel een bewijs, dat onder het onder houden niet het schoonhouden is begrepen. Ook wat het taalgebruik betreft is de zaak niet, zoo als de heer Cock haar heeft voorgesteld. Als toch iemand een huis wil koopen wordt hem er op gewezen dat het huis goed onderhouden is, en zal door een ieder er onder verstaan worden dat het huis, waar het noodig was, goed gerepareerd wierdniet dat het schoonge- houden is. Ik zie alzoo geenerlei bezwaar om zoodanigen last op te leggen, evenmin als de Hooge Raad bij zijn aangehaald arrest. Ik ben het even wel eens, dat de oud-Hollandsehe zindelijkheid medebrengt om het verbod tot het schrobben op te heffen en in de uitoefening dier nationale deugd zag ik dan ook gaarne geene belemmering meer gebragt. Daarom kan ik mij wel met het voorstel verecnigenmaar niet om redenenontleend aan de gemeentewet. Evenzeer geloof ik, dat de Burgemeester allezins bevoegd is uitvoering te geven aan de verordeningendoor den Raad genomen door middel van aanzeggingen, die niet anders zijn dan waarschuwingen, door het hoofd der policie gegeven. De heer Cock. Ik geloof niet, dat het hier de plaats is om regtsquaes- tiën breedvoerig te behandelen. Het geachte lidde heer Goudsmit, vergeve mij dan ookdat ik hem op dien grond zeer kort zal beantwoorden. Ik beschouw het gebruiken van de woorden onderhouden en schoonhouden ne vens elkaar in art. 205 litt. e als eene zeer gewone abundantie, zoo als er in onze vrij woordenrijke wetten zoo vele gevonden worden. Ik durf er geen argument uit puttenvooral hier waar het geldt de verklaring van eene staatsregtelijke bepaling, waar men, mijns inziens, nog minder dan bij interpretatie van civiel regt gewigt mag hechten aan argumenten aan de letter der wet ontleend, wanneer de geest, mij althans, zoo duidelijk schijnt. Eindelijk nog dit. Zoo dan ook al in art. 205 litt. e de twee woordenbij toepassing op het gemeente-huis, te zamen worden gebruikt, daar waar het de straten betreft gebruikt de wet in art. 179 litt. h eene veel algemeener uitdrukkingnamelijk zorg voor instandhouding en bruikbaarheiden daarin zal toch wel niet alleen begrepen zijn b. v. het digten van gaten maar ook het wegruimen van vuilnis, modder enz. Doch genoeg hiervan. Ik kan intusschen niet nalaten eenen geuiten wensch nog even te herhalenof het niet mogelijk zoude zijn het voorstel op zuiverder wijze te behandelen. Men zoude b. v. afzonderlijk het vraagpunt moeten uitmaken, of de Raad de ver- pligting tot reinhouden aan de ingezetenen wil opleggenen wederom af zonderlijk het andere hoofdpunt, of de Raad de vrijheid van schrobben weer wil invoeren. Zoo zoude menmeen ikop meer zuiver terrein staan. De heer du Rieu. Na hetgeen door den heer Cock is in het midden gebragt, moet ik vragen, of hij dan niet een amendement zou willen voor stellen in den door hem aangegeven zin. De voorstellers kunnen nu niet terstond overleggen, om hun voorstel in dien zin te wijzigen. De heer Cock gelieve dan zoodanig amendement aan te geven als hij wenschelijk acht, om het te kunnen beoordeelen. Men is dan zooveel verder. De heer Cock. Ik zou dan moeten voorstellen art. 82 geheel te schrap pen en van art. 95 slechts de allerlaatste zinsnede te behouden. Wij stel len zoodoende het schrobben weder geheel vrij en leggen aan de ingezetenen geen band op wegens onderhoud. De heer Bijleveld. Ook ik wenschte, mijnheer de Voorzitter, aan uw oordeel te onderwerpen of het niet nuttig zoude zijn in de eerste plaats twee vragen door de vergadering te doen beantwoorden: 1°. zal worden geband- haald het verbod om te schrobben2®. zal worden gehandhaafd de verorde ning waarbij aan de ingezetenen wordt opgelegd de verpligting tot reiniging der straat in dc bij de verordening bedoelde gevallen? Vervolgens zoude dan kunnen worden uitgemaakt, in welken vorm moet worden zamengevat wat door de vergadering is beslist. De heer Tollens. Het komt mij voor dat eenige leden er bezwaar in zien om het hoofd der policie een mandaat te verleenen tot het geven van buitengewone bevelen om te doen schrobbenzoo als in het gewijzigd artikel 95 alinea 2 vermeld staat. Konden mijne beide medeleden der commissie voor de strafverordeningen er genoegen mede nemen die tweede alinea te doen vervallendan was aan dat bezwaar te gemoet gekomen. Indien toch eenmaal het schrobben weer wordt vrijgelatenzal daarvan wel zoo gretig en dikwerf gebruik worden gemaakt, dat er geen extra^bevelen tot reini ging van den Burgemeester zullen behoeven uit te gaan. De Voorzitter. Maar dan blijft altijd uog over de bepaling van art. 82, betreffende het wegruimen der sneeuw. De heer Tollens. Ik meende, dat er bezwaar bestond tegen de delegatie van magt van den Raad op den Burgemeester, in zake het extra-schrob ben. Van daar mijn voorstel betrekkelijk alinea 2 van het gewijzigde artikel 95. De Voorzitter. Dat lag niet in de bedoeling van den heer Bijleveld. Dat geachte lid wenschte het beginsel te hebben uitgemaakt, of het verbod tot het schrobben zou worden gehandhaafd of opgeheven. De heer van Outeren. Zal dan dit punt worden beslist, afgescheiden van de vraag, of men tot het schoonhouden der straat al of niet verpligt kan worden De Voorzitter. Ik geef thans in overweging het beginsel uit te ma ken, of men het verbod tot schrobben zal handhaven, ja of neen; dus of men het bestaande al" of niet wil behouden. Met 19 tegen 3 stemmen wordt besloten het verbod tot schrobben in te trekken. Voor het behoud dier bepaling stemden de heeren van Heukelomde Fremery en de Voorzitter. De Voorzitter. Alsnu zou in de tweede plaats in aanmerking komen de vraag, of men in sommige gevallen aan de ingezetenen de verpligting zal opleggen tot het reinigen der straat en die reiniging alsdan bevelen kan. Het is dus nu de vraag, of men zal aannemen wat door de heeren is voor gesteld, of wel de redactie, door de Commissie voorgesteld. De heer van Outeren. Ik meen, dat het volstrekt niet in strijd is met de gemeentewet aan de ingezetenen den last tot reiniging der straat op te leggen en ben het geheel met den heer Goudsmit eens, dat het reinigen niet gelijk staat met het onderhoud der straat. Stelt u voor, bet gebeurde dat hier of daardoor deze of gene omstandigheidde straat zoo verontrei nigd werd en verontreinigd bleef, dat zij niet meer bruikbaar was, zou dan de policie, wanneer zij, krachtens eene bestaande verordening, tusschen beide kwam, om aan die onreinheid een einde te doen maken, daardoor van de ingezetenen onderhoud der straat verlangenof zou die verordening een last aan de ingezetenen opleggen, welken men niet bevoegd was voor te schrij ven, omdat zij het onderhouden der straat betrof? Waarlijk, ik zie er hoe genaamd geen bezwaar inaan de ingezetenen de reiniging der straat op te dragen. Als reinheid dan zulk eene algemeene goede hoedanigheid van ons volk is, iets wat ik met den heer Tollens volkomen erken, dan zal het geen last genoemd wordenwanneer een enkele gedwongen wordt op die hoeda nigheid geene uitzondering te maken. De heer Cock. Het zij mij geoorloofd het geachte lid der Commissie den heer van Outeren, nog even te beantwoorden. En juist, omdat ik het niet goed vind mij hier te lang in regtsquaestiën te verdiepenlaat ik de vraag rustenwat men door onderhoud moet verstaan. Maar, zegt men als dan geeue verpligting mag opgelegd wordenzal het kunnen gebeuren dat de straat door modder én vuilnis geheel onbruikbaar wordt, en wat dan? Ik antwoord: als men dan die reiniging niet van gemeentewege wil doen plaats hebben en de Raad bij meerderheid beslist, dat zulks door de ingezetenen na aanzegging van het hoofd der policie moet geschiedenik zal er mij bij neerleggen maar dan zal mendunkt mij hoe ongaarne ookden weg moeten inslaan van art. 239 Gemeenteweten nimmer den vorm eener strafverordening daarvoor mogen gebruiken. Dit art. zegt duidelijk: »Ook op belasting in natura, of verpligting tot arbeid of levering ten behoeve van gemeente-werken zijn, zooveel de aard der zaak het toe laat, de artt. 232—237 van toepassing." De bedoelde artt. 232—237 nu betreffen alleen verordeningen op het heffen en invorderen van plaatselijke belastingen en geenszius policie-verordeningenwaarvoor weder geheel andere vormen worden vereischt. Neemt men dus als beginsel aandat men die bevoegdheid heeft, dan zal het ook in dien vorm moeten zijn. Maar ik wensch dit punt niet verder te ontwikkelen. De heer de Fremery, Ik stel mij voor, dat, zoo dikwijls het hoofd der policie laat aanzeggen dat de straat moet gereinigd wordendit wel overal in de stad zal noodig zijn; en daar nu volgens het voorstel van den beer du Rieu het bevel tot het reinigen van de straat of het wegruimen van daarop liggende sneeuw slechts op een bepaald punt wordt toegelaten geloof ik dat het beter is de woorden «op een bepaald punt" te laten weg vallen dan zal de bevoegdheiddie men wil toekennenniet onnoodig worden beperkt, en de reinheid, zoo dit noodig is, ook meer algemeen kunnen bevorderd worden. De heer du Rieu. Als die woorden er uitvallenzou het geheele doel der bepaling komen te vervallen. En die noorden hebben juist het oog op bijzondere omstandigheden. Het is dan ook eene soort van overgang. Maar als de woorden //op bepaalde punten" er uitvallenzijn wij op den ver keerden weg. Dat aanzeggen is zeer ondoelmatig; wanneer zal men het doen? Ja, als er reeds veel sneeuw ligt. Ik geloof daarom, dat het veel beter is nu maar voor goed het beginsel uit te makenof men die verplig ting tot wegruiming der sneeuw aan de ingezetenen al of niet kan opleggen. De Voorzitter. Ik stel alzoo de vraag, of de Raad de verpligting tot het reinigen der straat in sommige gevallen aan de burgerij kan opleggen zooals zij in het ontwerp der vijf heeren is vervat en zooals zij ook door de commissie in haar ontwerp is opgenomen. De heer Goudsmit. Tegen de vraag zoo geformuleerd zou ik bezwaar hebben. Het is niet de roeping van den Raad een regtspunt bij wege van dispuut-these te beslissen. De Raad heeft alleen te bevelen, wat hij tot den kring zijner attributen meent te behoorenniet abstracte regtsbeginselen vast te stellen. De heer Krantz. Ik ben het eens met de commissie, dat Burgemeester en Wethouders in sommige gevallen dat bevel tot opruiming moeten kun nen geven. Wordt die bevoegdheid niet gehandhaafddan zullen de moei- jelijkheden niet gering zijn. De heer Dercksen. Het argument van den heer Krantz heeft mij niet overtuigd. Het is toch, naar mijn oordeel, niet de vraag, of het wensche- lijker zij reine, dan wel onreine straten te bezitten, maar of wij in het algemeen de verpligting tot het reinhouden der straat aan de burgerij mo genen zoo ja, of wij die ook zullen opleggen. De Voorzitter. Ik zal nu in omvraag brengen de vraag of die last zal opgelegd worden. Met 13 tegen 9 stemmen wordt die vraag toestemmend beantwoord. Tegen stemden de heeren Stoffels, Harteveltdu Rieu, Bijleveld, Dercksen, Cock, Goudsmit, Verster en Wttewaall. De Voorzitter. Thans zijn er nog twee redactiën overgebleven, als 1°. van de voorstellers en 2°. van de commissie. Die van de commissie is het meest afwijkende, omdat deze art. 82 wilde behouden, zoo als het luidt. Het geldt dus nu de vraag: het al of niet behouden der bepaling betreffende het wegruimen der sneeuw alleen op last van den Burgemeester.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 3