gelaten voor verhuurde kamersdeze echter voor winkeliers is aangenomen in art. 5. Op de tweede opmerking vereenigt zich de Commissie geheel met het voorstel van Burgemeester en Wethouders; wat aangaat de derde bemerking eerbiedigt de Commissie wat vroeger door dezen Baad omtrent den voorrang is beslotenwaarom zij dan ook in het voorgestelde berust." De heer Eigeman. Toen de beide bekende voorstellen over de plaatse lijke directe belasting in behandeling werden genomenkon ik niet ter ver gadering tegenwoordig zijn. Had ik de beraadslaging kunnen bijwonen dan zou ik tegen het ontwerp van Burgemeester en Wethouders gestemd en mij stellig verklaard hebben voor het voorstel van de Commissie van Finan ciën omdat, naar mijn inzien, dat het meest der waarheid en betere regeling voor het heften der belasting nabij komt. Ik acht het thans niet noodig nader daarover uit te weiden, daar genoeg over dat voorstel gesproken is; dat alles trekt mij aan, daarmede kan ik mij vereenigen. Met genoegen las ik nu de aanmerking van Gep. Staten met de aanwijzing tot splitsing, juist in den geest van de Commissie van Financiën, en het is om de door mij gezegde redendat ik de voordragt van Gedep. Staten ondersteunen daarvoor stemmen zal. De heer de Fremery. Door Gedep. Staten worden eenige bemerkingen tegen het ontwerp nopens de plaatselijke directe belasting gemaakt, o. a. datals de splitsing niet wordt toegestaan er altijd zijn zal eene dubbele heffing. Wat bepaalt intusschen de verordening? In art. 2 lees ik: 'in deze belasting worden aangeslagen in evenredigheid van hun belastbaar inkomen a. de hoofden van huisgezinnen enz." Daaruit blijkt dus dat de aanslag voor deze belasting plaats vindt in evenredigheid van het belastbaar inko men; en dit belastbaar inkomen wordt bepaald naar gelang van den, door den belastingschuldige, gevoerden staat, blijkbaar onder meerder uit de huurwaarde van het door hem bewoonde en ter zijner beschikking zijnde huis. De belasting wordt dus niet geheven van het pand zelf, daar de huurwaarde slechts strekt ter bepaling van een deel van het belastbaar inko men zoodat wanneer ook meerderen naar dienzelfden maatstaf worden aan geslagen men toch niet zeggen kan dat er daarom eene dubbele betaling gevorderd wordt. Wanneer iemand met Mei zijn huis verlaat en een ander die zich in de gemeente vestigt, dit zelfde huis betrekt, zullen beiden in verhouding van dezelfde huurwaarde worden aangeslagenen toch zal nie mand willen beweren dat daardoor eene dubbele betaling zal worden gevor derd. Ik verwacht dus dat, als in dezen zin eene verklaring wordt afgelegd, het aangevoerde bezwaar wel zal wegvallen. De bemerking van de Commissie van Financiëndat in art. 5 de splitsing voor winkeliers zou toegelaten zijn, heeft mij en zeker ook velen uwer bevreemdomdat nog nimmer in dien zin over dit artikel is gesproken, en de verschillende kohieren in dit en het vorige jaar ingebragt ook nimmer aanleiding hebben gegeven tot eene der gelijke opmerking. Intusschen is het verschil van opvatting geconstateerd en blijkt het dat de woorden in de tweede alinea, waarvan nu sprake is, ook eene andere uitlegging toelaten. Ik geloof dus nu regt te hebben den zin en de bedoeling van de gebezigde woorden zooveel mogelijk te verduide lijken uit de beraadslagingen van den Baad en uit de overgelegde stukken. Uit de Handelingen van 1 Febr. 1868 blijkt dan dat de redactie door ons geacht medelid den heer Goudsmit is voorgesteldnadat het beginsel was uit gemaakt dat er geen splitsing zoude plaats hebben. De woorden zelve zijn overgenomen uit de Amsterdamsche verordening van 10 Oct. 1866, waarin gemengd gebruik als bewoning wordt beschouwd, lot aanbeveling zeide de voorsteller nog: 'de zaak is dan zoo duidelijk en klaar als mogelijk is, waarna het aïzoo verbeterde artikel met algemeene stemmen is aangenomen. Zeker wel een bewijs dat er toen geen twijfel bestond zooals nu. Ook in de memorie van toelichting, op 20 Mei 11. door ons ingebragt, vind ik dit zelfde beginsel gehandhaafd. Ik lees aldaar op pag. 3 in de derde alinea: *Het regt om splitsing te vorderen moet alzoo worden toegekend aan ieder die het bewijs kan leverendat in dezelfde woning twee of meer gezinnen verblijven, welke in eigen behoeften, zonder wederkeerig dienstbetoon, voorzien." Ook deze omschrijving is niet weersproken. Ik geloof dus inder daad dat, zoo de letter nog twijfel overlaat, het beginsel zelf, door al wat is aangevoerd, gehandhaafd wordt, en de uitvoering ook verder geen bezwaar zal ontmoeten. Wordt echter het voorstel van de Commissie van Financiën aangenomen en beslist dat de splitsing voor winkeliers moet worden toege laten dan, dunkt mij, kan en mag dit voorregt niet eenzijdig aan enkelen worden toegekendomdat er dan inderdaad eene bevoorregting plaats zal hebben in strijd met de wet, maar zal de toepassing algemeen moeten zijn. Eene uitbreiding als dan volgen zal kan ik echter niet aanbevelenomdat door de ontlasting van velen die betalen kunnen een last op den minder vermogende zal worden gelegd, die welligt niet te dragen zal zijn. Ons voorstel strekt niet verder dan om de bestaande verordeningen te verbete ren en de oninbare posterr te verminderen. Ik geloof inderdaad dat bij het ver schil dat nog altijd in deze vergadering omtrent de heffing bestaat, het raadzamer is te verbeteren wat voor de hand ligtdan nieuwe proeven te nemen, die weer andere welligt meerdere bezwaren zullen aanbrengen. De heer Bdys. De vorige spreker gewaagt van een voorstel door de Com missie van Financiën gedaan tot wijziging van art. 5 dezer verordening.^ A ergun mij, mijnheer de Voorzitter, hiertegen op te merken, dat er van die Com missie geen zoodanig voorstel bestaat; alleen heeft zij in haar rapport gewezen op den zin van dat artikel en als haar gevoelen te kennen gegevendat die zin met het plan om geenerlei splitsing toe te laten moeijelijk kan worden overeengebragt. De vorige spreker betwist dit echter; maar hoe? Door als een behendig advocaat, die gevoelt dat de woorden van de wet tegen hem pleiten, om het artikel heen te praten en ons velerlei bijzonderheden roede te deelen omtrent de wijzewaarop het tot stand kwam. Ik zal hem op dien weg niet volgen, maar, alle historische bijzonderheden ter zijde latende, enkel herinneren, dat artikel 5 alinea 2 dus luidt: »Als niet tot de be woonde gedeelten van perceelen behoorende worden geacht de zoodanige die uitsluitend strekken tot uitoefening van beroepen of bedrijven.' Deze woorden zijn, dunkt mij, duidelijk genoeg, en ik geloof dat de Baad met gemakkelijk een regter zal vindendie deze woorden anders interpreteert dan de Commissie gedaan heelt. Nu willen wij intusschen niet andeis dan den Baad oplettend maken op dat voorschriften hem in de gelegenheid stellen dit te wijzigen, wanneer zijns inziens geenerlei splitsing moet worden toegelaten. Wat betreft het eerste punt, zoo ben ik het geheel met den heer de FYemery eensdat de aanmerking van Gedep. Statendat nu twee maal een zelfde huis of een deel daarvan wordt aangeslagen, niets afdoet; want wij heften hier geen belasting op de huizenmaar zoeken in de huren een maatstaf voor de verteringen. Niets belet nu dat de huur van hetzelfde huis als maatstaf diene voor de verteringen van twee of meer familiën. Toch is de Commissie van Financiën het eens met de conclusie van Gedep. Staten, waar deze op splitsing aandringen, want gelijk den Baad bekend is, verlangt die Commissie juist hetzelfde. Zij kon dus wel niet anders doen dan voor te stellen aan de eerste bedenking toe te geven. Bij dit eer ste voorstel voegt de Commissie subsidiair een tweedevoor het geval de Baad blijft bij zijn besluit om geene splitsing toe te laten. In dit geval toch meent zijdat de Baad zich tegenover Gedep. Staten enkel moet be roepen op het bestaande precedent, op het feit dat de regering vroeger de nu bestreden bepaling heeft toegelaten. Gaat men er echter bijvoegen, zoo als Burgemeester en Wethouders willendat het aanslaan van winkels en verhuurde kamers ook daarom billijk is, omdat de hoofdbewoners van die winkels en kamers inkomsten trekken, dan stelt men zich noodzakelijk bloot aan het wederantwoord, dat men hier niet te doen heeft met een eigenlijke raming van het inkomenmaar met eene belasting die het inkomen wil be rekenen naar een uitgaaf, namelijk naar hetgeen elk voor huishuur uitgeeft. Dat billijke wederantwoord wil de Commissie van Financiën afsnijden door u voor te stellen het tweede argument van Burgemeester en Wethouders eenvoudig ter zijde te laten. De Voorzitter. Zoo niemand meer het woord verlangt, sluit ik de debatten en zal thans het rapport van de Commissie van Financiën in om vraag brengendat daartoe strektom overeenkomstig het verlangen van Gedep. Staten de splitsing toe te passen en de verordening in dien geest te wijzigen. Dat voorstel wordt met 15 tegen 8 steramen aangenomen. Tegen: de heeren du Bieu, Hubrecht, Stoffels, de Fremery, van Oute- ren, van Wensen, van Heukelom en de Voorzitter. De heer de Fremery. Na dezen uitslag meen ik te moeten vragen welke nu de verdere gang van zaken zijn zal. Zal er nu door de Com missie van Financiën een nieuw voorstel worden ingediend De Voorzitter. Het spreekt van zelf dat de verordening met de daarin te brengen wijzigingen nu op nieuw in den Baad moet worden behandeld. De heer Buys. Ik geloof dat nu eenvoudig de redactie, vroeger door de Commissie van Financiën in haar rapport voorgesteld, ter tafel moet wor den gebragt. De heer de F'remery. Ik stel voor dat het voorstel van de Commissie van Financiën nu in zijn geheel aan het oordeel van den Baad worde on derworpen zoodat men het geheel kan aannemen of afstemmen. De split sing in ons concept, dat met een ander doel geschreven is, over te nemen acht ik niet gewenscht. De Voorzitter. Dan is het wenschelijk bij den spoed, dien de zaak eischt, dat de Commissie van Financiën dadelijk haar voorstel ter tafel brenge. De heer Scheltema. Ik zou het beter achtende verordening aan Bur gemeester en Wethouders terug te zenden; dan konden deze eene nieuwe redactie voordragen. Welligt is het voorzigtiger deze zaak niet dadelijk af te doen want het is mogelijk dat de redactie van het concept van de Com missie van Financiën nog in enkele opzigten moet worden gewijzigd. De Voorzitter. Na al hetgeen ik nu gehoord heb, acht ik het ook beter deze zaak heden niet af te doenmaar de Commissie van Financiën uit te noodigen zoo spoedig mogelijk eene gewijzigde verordening aan te bieden dan kan men beter het geheel overzien en loopt men geen gevaar daarin leemten te laten bestaan. Ik geef dus in overweging deze zaak tot de volgende vergadering aanhangig te laten. Intusschen doe ik opmerken dat zij spoed vereischt; want eer dat de verordening is goedgekeurd, zal er nog eenige tijd verloopenen hoe later zij wordt vastgesteld en afgekon digd zooveel te later kan ook de inning van de belasting plaats vinden. Daarom beveel ik de zaak der Commissie van Financiën aan, terwijl ik van mijne zijde het voornemen heb, zoodra haar rapport zal zijn ontvangen den Baad onmiddellijk te beleggen. Ik stel dus voor de verdere behande ling tot de eerstvolgende vergadering te verschuiven. De heer van Outeren. Mijnheer de Voorzitter, gij hebt dan toch zeker daarbij het voornemen het antwoord aan HH. Gedep. Staten op de door hen gemaakte aanmerkingen op te schorten tot dat in eene volgende ver gadering bedoeld artikel der verordening zal zijn vastgesteld. Ik ben ver baasd over den ommekeer inen den uitslag van de gehouden stemming omtrent het al of niet aannemen van het beginsel van splitsing. Voor die splitsing zal nu ongeveer een gelijk getal leden gestemd hebben, als daar vroeger tegen stemde. Bij die verbazing acht ik het voorzigtig nu nog geen antwoord hoegenaamd aan Gedep. Staten te gevenwant als in eene volgende vergadering meerbedoeld artikel aan de orde komt, kan het even goed gebeuren dat het beginsel van splitsing weder wordt verworpen. Ik neem dus de vrijheid u in ernstige overweging te geven elk antwoord aan Gedep. Staten op te schorten tot na de aanstaande vergadering over de onderwerpelijke zaak. De Voorzitter. Wat de vraag betreft door den vorigen spreker ge- gedaan zal ik welligt aan Gedep. Staten mededeelen welke de oorzaak is van het oponthoud dal de beantwoording van hunne aanmerkingen on dervindt. Overigens stel ik nu voor de stukken weder in handen van de Commissie van Financiën te stellen en haar uit te noodigen zoo spoedig mogelijk baar rapport in te zenden terwijl het flan, als spoed vereischende, onmiddellijk ter tafel zal worden gebragt. Dienovereenkomstig wordt besloten. X. Suppletoire begrooting en staat van af- en overschrijving op de be grooting van de dienstdoende schutterij, voor 1869. Het rapport van de Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud »De Commissie van Financiën heeft onderzocht den in bare handen ten fine van berigt en raad gestelden suppleloiren staat van begrooting en staat van af- en overschrijving der dienstdoende schutterij alhier, voor het jaar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 4