De lieer Goudsmit. Ik herhaal, dat of men een graf een of tien jaren in gebruik geeft het altijd tijdelijk gebruik blijft, en dus aan het voor schrift der wet is voldaan. De Voorzitter. Maakt de heer Bijleveid ook een amendement van zijne bedenking? De heer Bijleveld. Ik zal geen amendement voordragen. Ik heb slechts eene bedenking geopperd en wensehte eene inlichting van de commissie te bekomen. Deze kan nu tot opheldering van het artikel strekken. Art. 2 wordt daarop goedgekeurd. Art. 3. «De graven zijn enkele of dubbele. In elk enkel graf mogen niet meer dan vier, in elk dubbel niet meer dan acht lijken worden begraven. Kinderdijken kunnen, naar gelang van hunne grootte, hierop eene uit zondering maken, ter beoordeeling van den opziener, en bij verschil ter beslissing van Burgemeester en Wethouders". Wordt goedgekeurd. Art. 4. «Het stichten van gedenkteekenen en kruisenbet aanleggen van graftuinenhet planten van boomen of andere gewassen isonder goedkeu ring van Burgemeester en Wethouders, geoorloofd." De heer Bijleveld. In dit artikel wordt aan Burgemeester en Wethou ders de bevoegdheid gegeven om het stichten van gedenkteekenen enz. te veroorloven. Ik heb daar niets tegenmaar ik zou wel wenschendat ook aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid werd gegeven om voor waarden te stellenwaaraan bedoelde stichtingen en beplantingen ook na de daarstelling moesten blijven beantwoorden. Het zou toch kunnen gebeuren dat hetgeen met goedkeuring was daargesteld na de daarstelling hinderlijk werd, b. v. boomen en planten van te veel omvang. De Voorzitter. Ik geloof, dat elke bijvoeging overbodig is; want wat de vorige spreker bedoelt, dat ligt reeds in de woorden: «onder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders". De heer Bijleveld. Als gij meent, dat hetgeen ik bedoelde reeds in het artikel gelegen is, dan ben ik volkomen te vreden. Maar ik heb het arti kel anders opgevat. Ik dacht dat volgens het artikel de bemoeijing van Burgemeester en Wethouders zich bepaalde tot het al of niet geven van hunne goedkeuring voor de oprigting. Art. 4 wordt daarop goedgekeurd. Art. 5. «De graven in tijdelijk gebruik worden alleen met zand en gras zoden gedekt; de graven in voortdurend gebruik kunnen, voor zooveel dit zandgraven zijnmede met zand en graszoden worden gedekt. Gemetselde graven moeten met zerken bedekt worden." Art. 6. «De zerken moeten het geheele grafwaarop zij gelegd worden dekken, doch mogen aan elke zijde de grafruimte slechts 0,1 meter over treffen." Worden goedgekeurd. Art. 7. «Geene gebroken zerken worden op de begraafplaats toegelaten. De zerken op de begraafplaats, die breken, moeten door hen, die graver in voortdurend gebruik hebben, binnen drie maanden na bekomen aanzeg ging door geheele worden vervangen." De heer Verster. Het komt mij voor, dat de uitdrukking, dat geene gebroken zerken op de begraafplaats worden toegelaten, wel eenigzins zon derling is; want toelating slaat toch meer op personen dan op voorwerpen. De heer Goudsmit. De bedoeling van alin. 1 is wel degelijk, dat er geen gebroken zerken op de begraafplaats mogen worden gebragt. Komt alzoo iemand met een gebroken zerkhij zal worden afgewezen. De 2<le alinea betreft het geval, als de zerken op de begraafplaats voorhanden later breken. De heer Verster. Dan moet uit de tweede zinsnede toch kunnen wor den opgemaakt, dat de zerken moeten worden hersteld, en dat staat er mijns inziens niet in. De heer Goudsmit. Er staat in art. 7 duidelijkdat de gebroken zer ken door hendie graven in voortdurend gebruik hebbendoor geheele moeten worden vervangen. Als zij nu heel zijndan zijn zij niet meer gebroken. Art. 7in omvraag gebragtwordt met algemeene stemmen goed gekeurd. Art. 8. «Bij het heerschen van besmettelijke ziekten worden op de hegraaf plaats in acht genomen de voorschriften door Burgemeester en Wet houders in het belang der openbare orde of gezondheid te geven." Wordt goedgekeurd. De geheele ontwerp-verordening, in omvraag gebragt, wordt met alge meene stemmen aangenomen. C. Instructie voor den opziener en doodgravers op de algemeene begraaf plaats te Leiden. Art. 1. «De opziener heeft het opzigt en de zorg over al hetgeen betreft de begraafplaats en het aldaar begraven vnn lijken". Wordt goedgekeurd. Art. 2. //Hij is gehouden alle wettelijke voorschriften op het begraven na te komen en is daarvoor verantwoordelijk, en gedraagt zich naar alle ver ordeningen reglementen en voorschriften die hem worden gegeven". De heer Bijleveld. Ik zou willen vragenwaartoe die vermelding van de in dit artikel bedoelde verantwoordelijkheid? Die zal toch wel geen an dere zijn dan die van ieder ander, waar het betreft de nakoming van wet telijke voorschriften. De heer Goudsmit De bedoeling is vast te stellendat de opziener alleen en voor alles verantwoordelijk zij. Hij moet zijne taak geheel volbrengen en zijne verantwoordelijkheid niet kunnen dekken door zich op doodgravers of andere ondergeschikten te beroepen. De heer Bijleveld. Als het alleen een maatregel van voorzigtigheid is, dan heb ik daartegen geen bedenking. Art. 2 wordt daarop goedgekeurd. 1869: Art. 3. «Hij houdt een register der begravenen en doet daarvan aantee- kening op den legger der begraafplaats". De heer Bijleveld. Ik meen te moeten vragen, of hier niet moet wor den vermeld wat het register moet inhouden en hoe het zal worden ingerigt. Dat kan toch in menig geval zijne nuttige zijde hebben. De Voorzitter. In voorkomende gevallen kunnen belanghebbenden ten raadhuize toch altijd de noodige inlichtingen bekomen, en daarom zie ik geen reden, waarom men dit artikel zou moeten uitbreiden. De heer Bijleveld. Dan hangt het geheel van den opziener af, wat hij van dat register maken wil, waaraan men dan in voorkomende gevallen wel- ligt niets zal hebben. De Voorzitter. Wij behoeven toch inderdaad in het reglement niet vast te stellenhoe een register op eene begraafplaats zal worden aangelegd. De heer Bijleveld. Dat is ook niet noodig, maar ik wensehte in het artikel te hebben opgenomen, dat de inrigting van het register zal moeten plaats hebben volgens door Burgemeester en Wethouders te geven voor schriften. Dan hangt die althans niet geheel van den opziener af. De heer Goudsmit. Ik acht die bijvoeging wederom onnoodig. Bij het aanwezig zijn van een burgerlijken stand kan men het, dunkt mij, aan een opziener, die toch wel zal kunnen lezen en schrijven, overlaten, hoe hij een zoo eenvoudig register zal hebben te houden. De heer Bijleveld. Het is volstrekt mijne bedoeling niet, gelijk de heer Goudsmit schijnt te veronderstellen, dat de opziener registers van den burgerlijken stand houde, maar dat er een register worde gehoudenwaaraan men in voorkomende gevallen iets heeft. In dat register zou b. v. onder een doorloopend volgnommer aanteekening kunnen geschieden van de namen der begravenenvan den dag der begraving enz. De Voorzitter. Op zich zelf heb ik er geen bezwaar tegendat in het artikel worde gevoegd: «door Burgemeester en Wethouders voor te schrijven"; maar ik acht die bijvoeging ten eenenmale onnoodig, want eigenlijk ligt dit toch van zelf in art. 2, waarin wordt bepaald dat de op ziener zich gedraagt naar alle voorschriften enz., die hem worden gegeven. Burgemeester en Wethouders kunnen hem dus voorschriften geven over het opmaken en bijhouden van het register. De heer Goudsmit. Deze uitlegging van art. 2 mag ik den Voorzitter niet toegeven. Het woord «voorschriften", in art. 2 voorkomende, slaat alleen op het begraven en niet op de inrigting van het register; maar, zoo als ik straks zeideik zie volstrekt de noodzakelijkheid niet inhier eenige be paling nopens de inrigting van het register op te nemen. De heer van Outeren. Ik houd het wel voor nuttig en noodzakelijk, dat er bepaalde voorschriften worden gegeven omtrent de inrigting van het register. Om daarvan een bewijs te geven, wijs ik er op, dat uit zoodanig register ook zou kunnen blijken, hoeveel lijken er in een graf zijn geplaatst. Dat zou een waarborg zijn, dat er niet meer dan vier lijken in een enkel graf en niet meer dan acht in een dubbel worden begraven gelijk wij in art. 3 der verordening op het begraven en vervoeren van lijken hebben vastgesteld. De Voorzitter. Ten einde deze discussie niet langer te rekken, stel ik voor te lezen: «hij houdt een register volgens voorschriften van Burge meester en Wethouders." Art. 3 wordt, alzoo gewijzigd, goedgekeurd. Art. 4. «Hij draagt aan Burgemeester en Wethouders het vereischte getal geschikte doodgravers voor en is omtrent hunne gedragingen aan Burgemeester en Wethouders verantwoordelijk." Art. 5. «Hij is verpligt de lijken van hen in wier begraving niet wordt voorzien door de doodgravers te doen afhalen en begravenzonder daarvoor iets in rekening te mogen brengen." Art. 6. «De doodgravers staan onmiddellijk onder de orders van den opziener." Worden goedgekeurd. De geheele ontwerp-Instructie wordt daarop in omvraag gebragt en met algemeene stemmen aangenomen. D. Ontwerp-verordening op de heffing van begrafenis-regten op de alge meene begraafplaats te Leiden. Art. 1. «Er zal, te beginnen met den l»'en Januarij 1870, voor het gebruik der algemeene begraafplaats te Leiden geheven worden eene belas- lasting volgens onderstaand tarief." Art. 2. «De belasting voor het voortdurend gebruik bedraagt: le Klasse. Voor een grafkelder, gemetseld voor rekening der gemeente 100. Voor dubbele grafkelders, op gelijke wijze gemetseld 120. 2e Klasse. Voor eene enkele grafruimte60. Voor eene dubbele grafruimte80. 3e Klasse. Voor eene enkele grafruimte50. Voor eene dubbele grafruimte70. Worden goedgekeurd. Art. 3. «Is verschuldigd voor de begraving van een lijk van een persoon van 12 jaren of daarboven le Klasse. In een graf in voortdurend gebruikf 25. 2e Klasse. In een graf in voortdurend gebruik15. In een graf in tijdelijk gebruik20. 3e Klasse. In een graf in voortdurend gebruik10. In een graf in tijdelijk gebruik12.-— 4e Klasse. In een graf in tijdelijk gebruik 5. 26

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 5