De beer Goudsmit. In eenë uitbreiding van de eerste bepaling zou ik groote moeijelijkheid zien, en ik geloof, dat de tijd van 6 tot 11 ure allezins voldoende is, zonder tot practisch bezwaar aanleiding te geven. En wat het tweede punt aangaat, zoo levert de tijd van begraven bij christenen geen bezwaar op. Maar de ritus der Israëlieten vordert de lijken zoo spoedig mogelijk te begraven. Daar men nu ten aanzien van hendie in [den nacht van Woensdag op Donderdag overleden zijn, de begrafenis tot Zondag zou moeten uitstellenzoo ligt hierin een bezwaar voor de Israëlieten en liet is daarom dat de Haagsche gemeenteraad in zijne veror dening eene bijna gelijkluidende bepaling als die van bet ontwerp heelt opgenomen. De heer Dercksen. Ondanks de toelichting van den heer Goudsmit, komt mij de tijd van vervoer der lijken niet geheel voldoende voor. Im mers het gebeurt soms, dat het vervoer van lijken van personen, hier ter stede overleden, doch elders woonplaats hebbende, bij voorbeeld van stu denten, om opzien te voorkomen des avonds plaats heeft, en ik zie geene enkele redendit voor de toekomst te verbieden. En wat het tweede punt aangaat, heb ik tegen de voorgestelde bepaling voor zoover die Israëlieten betreft volstrekt geen bezwaar. Alleen weet ik niet waarom men dergelijke bepaling ook niet voor christenen, of beter gezegd voor niet-Israëlieten in de verordening zou opnemen. Men zou kunnen bepalen, dat de lijken ook op andere uren des Zaturdags mogen begraven wordenwanneer dit met toestemming van den Burgemeester geschiedde; of wel men kan door andere, meer algemeene magts-uitbreiding des Burgemeesters aan mijn bezwaar te gemoet komen. De Voorzitter. In de slotbepaling van het artikel wordt aan den Bur gemeester veroorloofd in het belang der openbare orde en gezondheid eene uitzondering op den algemeenen regel toe te laten. Nu geloof ik, dat onder die uitdrukking alles kan worden begrepen wat de heer Dercksen verlangt. Ik vind dus geen bezwaar in dit artikel. De heer Hooa. De opmerking van den heer Dercksen komt mij zeer gegrond voor, en ik zou dus gaarne verlangen, dat er eene bijvoeging bij het artikel in zijn geest plaats vond. De Voorzitter. Ik meen, dat onder de woorden «openbare orde en gezondheid" genoeg is begrepen, en dat er alzoo geene bijvoeging noodig is. De heer Verster. Men zou, door het vaststellen van eene algemeene bepaling, dat de Burgemeester in bijzondere gevallen toestemming kan ge ven om van den regel af te wijken aan alle bezwaren kunnen te gemoet komen. Bij voorbeeld wanneer men las: «de Burgemeester kan in bijzondere gevallen eene uitzondering op den algemeenen regel toelaten." De Voorzitter. Als dit leiden kan om de bezwaren uit den weg te ruimen, dan zullen mijne medeleden der Commissieevenmin als ikbeden king tegen die bijvoeging maken. De heer Lezwijn. Ik moet doen opmerken, dat in artikel 276 der algemeene policie-verordening aan Burgemeester en Wethouders het regt wordt verleend, om het begraven op andere dan de bepaalde uren toe te staan. De heer de Fremery. Ik acht die opmerking juist en geloof het dus onnoodig hier dienaangaande iets op te nemen. De heer Goudsmit. Het ware m. i. veel beter, als men eene dergelijke bepaling wilde opnemenhaar in deze verordening te plaatsenimmers door eene latere bepaling zou het voorschrift der algemeene policie-verordeuing van zelf vervallen, Maar ik ben tegen de opname, omdat het collegie van Burgemeester en Wethouders reeds genoeg met de levenden te doen heeft, dan dat wij hen nog met beslommeringen wegens de dooden zouden belas ten. Ik zou dus in overweging geven de geheele laatste paragraaf te doen vervallen. De heer du Eieu. Ik meen te moeten vragenwelke bijzondere redenen er bestaan, dat men den tijd van begraven heeft veranderd. Vroeger was die tijd in het zomer- en winter-saizoen verschillend en nu wordt er eene algemeene bepaling van uren voorgesteld. De heer Goudsmit. De wet nopens de begrafenissen stelt een minimum vast van drie uren, gedurende welke de begrafenissen kunnen plaatsvinden. Wij hebben dien tijd tot vijf uren verlengd. Wat wij dus voorstellen is alzoo overeenkomstig en een gevolg van de wet op de begrafenissen. Art. 1 al. 1 wordt daarop onveranderd en al. 2 gewijzigdnaar het amendement van den heer Verster, in omvraag gebragt en met algemeeue stemmen aangenomen. Art. 2. «Bij het heerschen van eene besmettelijke ziekte wordt de tijd van begraven door Burgemeester en Wethouders tijdelijk zoodanig gewijzigd of veranderd als in het belang der openbare orde en gezondheid zal worden noodig geacht." De heer Bijleveld. Tegen dit artikel heb ik geen bezwaarmaar mogt het worden aangenomen, zoo zal ik bij de behandeling van art. 5 de vrij heid nemen een voorstel te doen, ook betrekkelijk deze bepaling. Art. 2 wordt daarop met algemeene stemmen aangenomen. Art. 3. «Het is verboden lijken te vervoeren in andere rijtuigen dan die uitsluitend daartoe zijn ingerigt en bestemd. Het uiterlijk aanzien dezer rijtuigen moet hunne bestemming duidelijk doen kennen." Deze rijtuigen mogen tot geen ander doel dan tot het vervoer van lijken worden gebezigd. De heer Bijleveld. Ik wenschte voor te stellen in de eerste alinea ach ter het woord «duidelijk" te voegen «ten genoegen van Burgemeester en Wet houders." De heer Goudsmit. Ik vind geen reden tot goedkeuring van het voor gestelde amendement. Ik Iaat in het midden de juistheid der redactie, ik kan mij naauwelijks voorstellendat de uitdrukking: ten genoegen van Bur gemeester en Wethouders, in eene verordening nopens het begraven ge lukkig gekozen is. Maar wat de zaak zelve betreft, als het blijkt, dat het kenteeken voldoende is, dan geloof ik niet, dat het noodig is, dat wij daaromtrent nog bepaalde voorschriften zouden moeten gevenof Burge meester en Wethouders daarmede belasten. De heer Bijleveld. Ik acht de voorgestelde bijvoeging wenschefijk, ten einde de nakoming van deze bepaling te bevorderen, en ook ten einde bij beweerde overtreding van dit voorschrift een meer zekeren maatstaf te heb ben. Mogt het artikel luiden gelijk het nu is voorgesteld, dan zal het m. i. in de toepassing dikwijls groote moeijelijkheid geven; want terwijl aan de eene zijde zal worden beweerd dat in allen deele duidelijk van de be stemming bleek en aan de andere zijde het tegendeel zal worden volgehou den, zal de regter, die in den regel het quaestieuse voertuig niet onder de oogen zal hebbenpost hoe moeten uitmakenwelke bewering de j uiste is. De heer Goudsmit. Dan zal de regter dit hebbe te beoordeelen en te beslissen of het bewijsmiddel geleverd is. De vorige spreker zal in zijne hoedanigheid gewis daar ook voor waken. De heer Bijleveld. Het is juist mijne bedoeling zoo weinig mogelijk aan de subjective beoordeeling van den regter over te laten. De heer Hoog. Ik wensch eene andere vraag te doen. In dit artikel wordt verboden lijken te vervoeren in andere rijtuigen dan die uitsluitend daartoe zijn ingerigt en bestemd. Nu meen ik te moeten vragenof daar door imperatief bepaald wordt, dat het vervoer van lijken alleen mag plaats vinden met rijtuigen. Dikwerf wordt men toch verpligt lijken per schuit of per jagt te vervoeren. Ik zelf ben in de noodzakelijkheid geweest beide mijne ouders per jagt door deze gemeente te doen vervoeren. Natuurlijk geschiedt dit meest buiten de vastgestelde urenmet verlof van Burge meester en Wethoudersmaar volgens dit artikel zou het in het geheel niet meer geoorloofd zijn. Ik verzoek deswege inlichting. De Voorzitter. Het is duidelijk, dat het artikel verbiedt het vervoer van lijken in andere rijtuigen dan die uitsluitend daartoe zijn ingerigt en bestemd. Het artikel slaat dus op rijtuigen. De heer le Poole. Ik wensch te vragen, waarom in dit artikel, even als in artikel 3 van de concept-verordening, geen uitzondering gemaakt wordt voor kinderlijken. Tot nu toe had zulks niet plaats in gewone lijkkoetsen, en als dit nu door dit artikel zal voorgeschreven worden, meen ik dat zulks voor ouders die het ongeluk hebbenkinderen te verliezennog al bezwarend zal zijn. Zou het bezwaar hebben b. v. bij dit artikel het volgende te voe genlijken, van kinderen die nog geen twee jaren oud waren, kunnen hierop eene uitzondering maken De Voorzitter. Naar het mij voorkomt zou het zeer ongeraden zijn zoodanige bepaling in deze verordening op te nemen. De bedoeling is wel degelijk dat kinderlijken niet anders dan in rijtuigen, uitsluitend voor be graven bestemdworden vervoerd. Wil men daartoe eene vigilante doen inrigtenstaat zulks vrij. In tijden van epidemie acht ik eene dergelijke bepaling vooral van veel nut. Tk betreurde het dan ook zeer dat ik te Brielle, tijdens het heerschen eener angina diphthericiahet vervoer van kinderlijkjes in vigilantes lijdelijk moest aanzien; eene door den Kaad vastgestelde verordening om zoodanig vervoer van lijkjes te verbieden kon de goedkeuring van Gedeputeerde Staten niet erlangen. Uit eigen bewe ging hebben de stalhouders later er rijtuigen voor doen inrigten. De heer le Poole. Ik dank mijnheer den Voorzitter voor de gegeven inlichtingen. De heer Bijleveld. Ik heb alleen het woord gevraagd, ora te ver klaren, dat, als tegen het woord «ten genoegen" bezwaar mogt bestaan, ik dan mijn amendement in dien geest wijzig, dat gelezen worde: «ter be oordeeling van Burgemeester en Wethouders." De heer Goudsmit. Ik zal tegen het amendement stemmenomdat er een noodeloos bezwaar aan Burgemeester en Wethouders zou worden opge legd en een nieuwe last voor de ingezetenen ontstaan. Die keuromanie acht ik ook hier ondoelmatig en onnoodigomdat de regter zich spoedig zal kunnen overtuigenof het uiterlijk aanzien der bedoelde rijtuigen dui delijk hunne bestemming doet kennen. Wat aangaat het vervoeren van lijken per vaartuig, zoo is dit een zoo exceptioneel geval, dat het niet noodig scheen daaromtrent eene dergelijke bepaling in de verordening op le nemen. Wat eindelijk het vervoer van kinderlijkjes betreft, refereer ik mij geheel en al aan hetgeen de Voorzitter gezegd heeft. De heer Bijleveld. Er is hier volstrekt geen quaestie van keuromanie. Ik verlang alleen door Burgemeester en Wethouders het uiterlijk aanzien der rijtuigen te doen beoordeelen. Ik wensch geen nieuw voorschriftgeen nieuwe keur, maar alleen eene verduidelijking van de voorgestelde bepaling; ik wensch slechts eene bijvoeging, waardoor de handhaving van het bedoelde voorschrift m. i. meer verzekerd wordt. Het amendement van den heer Bijleveldom in het art. te voegen de woorden«ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders", wordt in omvraag gebragt en aangenomen met 15 tegen 6 stemmen. Tegen: de heeren Goudsmit, Wttewaall, Buys, variHeukelom, Ilartevelt en Hoog. Art. 3 wordt alzoo gewijzigd goedgekeurd. Art. 4. «Geen lijk mag naar eene begraafplaats worden gebragt, tenzij gekist en met een zwart kleed gedekt." De heer Verster. Ik acht de redactie van dit art. niet duidelijk, en zou nenschen voor te stellen te lezen «Geen lijk mag naar eene begraafplaats worden gebragt, anders dan in eene met een zwart kleed gedekte kist." De heer Tollens. Ik ben het met den vorigen spreker volkomen eens; maar zou wenschen te lezen: «tenzij in eene behoorlijk gesloten en meteen zwart kleed gedekte kist." De heer Dercksen. Ik zou verkieslijk achten te lezen«tenzij in eene kist met een zwart kleed gedekt." De heer van Heukelom. Ik zie de nuttigheid der laatste bepaling niet in en stel mitsdien voor de woorden «en met een zwart kleed gedekt" te doen wegvallen, zoodat het artikel eindigt met de woorden: «tenzij gekist." Dit amendement wordt in stemming gebragt en verworpen met 13 tegen 8 stemmen. Voor stemden de heeren de Fremery, van OuterenWttewaall, Hubrecht, Dercksen, Buys, van Heukelom en Hartevelt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 3