De heer Scheltema. Is onder het artikel nu ook de laatste alinea be
grepen
De Voorzitter. Ik heb voorgesteld het artikel in behandeling te nemen.
Er is dus nog gelegenheid om over de laatste alinea te spreken.
De heer Scheltema. De Commissie van Financiën had hier eene kleine
wijziging willen voorstellen. Die wijziging bestaat daarin, om in de plaats
dier alinea te lezen: »Als het belastbaar inkomen nog geen f 55 bedraagt
is geen belasting verschuldigd". Het belastbaar inkomen is het bedrag, dat
verkregen wordt door de huurwaarde, plus 5 pCt van de waarde van het
meubilair te vermenigvuldigen met den factor, en dan ƒ250 af te trekken.
De heer de Fremery. Ik weet nog niet regt de verhouding, doch ben
overtuigd dat de verhooging met 2 niet voldoende zal zijn. Ik zou er
meer voor zijn, in plaats van fh'6, te stellen 60.
De heer Scheltema. Ik zou nader in overweging geven te lezen«als
het belastbaar inkomen nog geen f 60 bedraagt, is geen belasting ver
schuldigd." Het bedrag van f 55 was gebaseerd op splitsing. Nu er ech
ter geene splitsing zal zijn, dient dat bedrag iets hooger te wezen.
Het amendement van den heer Scheltema wordt aangenomen met 13 te
gen 4 stemmen.
Tegende heeren de FremeryHubrechtBuys en Stoffels.
De heer van Heükelom. Is er nu bepaald dat er 250 of wel f 300
zal worden afgetrokken?
De Voorzitter. Naar mijne meening 250. Ik had eerst de voorkeur
gegeven aan eene aftrekking van f 300, maar dit is door den heer Schel
tema wederlegd en ik wil er mij nu wel bij neerleggen.
De heer Scheltema. Het cijfer van f 60 is gebaseerd op eene aftrek
kingsom van 250.
Art. 8 wordt hierop in zijn geheel goedgekeurd met 13 tegen 4 stemmen.
Tegen stemden de heeren de Fremery, Hubrecht, Buys en Stoffels.
Art. 9. #Het belastbaar inkomen in art. 8 aangewezen wordt verhoogd
a. voor eene inwonende dienstbode, metf 200
twee dienstboden met500
a drie 1000
vier 2000
en voor elke dienstbode meer1000
voor eiken mannelijken dienstbode, dien onverminderd 500
dienstboden beneden den leeftijd van 18 jaren, en zij die bij hou
ders van logementen of gaarkeukens dienenkomen niet in aan
merking;
b. voor een paard van weeldef 600
tweepaarden 1200
drie 1800
u vier 3000
ieder paard daarboven1200
Als paarden van weelde worden aangemerkt alle, waarvan de rijks perso-
neele belasting naar de eerste klasse betaald wordt."
Wordt goedgekeurd.
De heer Buys. Ik heb niet goed begrepenin welken zin nu beslist is
omtrent de quaestie, welke op de bedienden van logementhouders betrekking heeft.
Blijven Burgemeester er Wethouders en bij om dezen geheel vrij te stellen
of vereenigen zij zich met het voorstel der commissie om hen voor /5
gedeelte aan te slaan
De heer de Fremery. Ik dacht dat ook in dien zin artikel 8 der
commissie was aangenomen.
De heer Buys. Ik dacht niet dat dit het geval was.
De Voorzitter. Ja, ook dat voorstel der commissie is aangenomen.
Art. 10. »Voor elk eigen of aangehuwd kind of inwonend kleinkind van
den belastingschuldige, beneden den leeftijd van 18 jaren, wordt de belas
ting met twee ten honderd verminderd.
Inwonende kinderen boven den leeftijd van 18 jarendie wegens voort
durende ligcbaams- of zielsgebreken niet in hun onderhoud kunnen voor
zien, worden met kinderen beneden den leeftijd van 18 jaren gelijk gesteld."
Art. 11. "Vermeerdering of vermindering gedurende den loop van het
belastingjaar in de grondslagen dezer belasting of in het getal leden des
gezins, brengt geene verandering te weeg in den aanslag."
Art. 12. »Van het belastingschuldig cijfer wordt in verband met art. 1
een evenredig percent geheven."
Art. 13. "Heeft de belastingschuldige bezwaar om schatters in zijne wo
ning toe te latendan zal voor den aanslag als maatstaf genomen worden
de rijks personeele huurwaarde van het vorige jaar, vermeerderd met een
tweede gedeelte.
De kamerhuur zal in dit geval gelijk worden gesteld met de rijks perso
neele huurwaarde van het geheele perceel."
Arf. 14. "Het dienstjaar loopt van 1 Januarij tot en met 31 December
van elk jaar."
Art. 15. "Voor het geheele jaar worden aangeslagen alle belastingschuldigen
die op 1 Januarij in de gemeente verblijf houden; zij die in den loop des
jaars zich binnen de gemeente vestigen, worden naar tijdsgelang aangeslagen,
een en ander overeenkomstig art. 245 der wet van 29 Junij 1851 (Staats
blad n°. 85) en art. 6 der wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad n°. 79).
Worden goedgekeurd.
Het ontwerp-raadsbesluit daarop in zijn geheel in stemming gebragt,
wordt aangenomen met 13 tegen 4 stemmen.
Tegende heeren ScheltemaBuysvan Heukelom en Le Poole.
Alsnu brengt de Voorzitter in beraadslaging de concept-verordening rege
lende de invordering der plaatselijke directe belasting te Leiden en waarom
trent bet voorstel alleen strekt om met behoud van de overige bepalingen
der bestaande verordening in art.. 12a de woorden //zijner meubelen" te ver
vangen door der meubelen."
De heer Cock. Er is in de verordening op de invordering nog eene
overgangs- of beter gezegd slotbepaling overgebleven, eeniglijk slaande op
het jaar 68. Zoude die bepaling ook niet veranderd of liever gesupprimeerd
moeten worden? Als concept eener verordening, niet op de belasting, maar
op de invordering daarvan wordt ons aangeboden de oude verordening van
1868. Dat kan ook wel. Alleen stelt de Commissie van Financiën voor
daarin, en wel in art. 12 letter a, een paar woorden te veranderen. Ik
verondersteldat het de bedoeling is die voorgestelde kleine wijziging nu
ook maar als aangenomen te beschouwen, maar, daar dientengevolge de
geheele verordening op nieuw dient te worden vastgesteld, geef ik in beden
king de slotbepalingdie er als laatste artikel in voorkomt en die alleen
voor het dienstjaar 1868 eenige beteekenis had, er tevens voor dezelfde
moeite uit weg te schrappen. Het is overigens, ik beken het, eene aanmer
king, die ik geheel ex abrupto maak, nu ook de verordening op de invor
dering zoo snel schijnt afgehandeld te worden.
De Voorzitter. Ik geloof dat door de wijziging op art. 12a de ver
gadering nu moet geacht worden de geheele verordening te hebben aange
nomen.
De heer de Fremery. Die slotbepaling is niet zeer hinderlijk, omdat
er toch geene uitvoering meer aan gegeven kan worden.
De heer Cock. Men zal toch moeten toegeven, dat in eene verordening
die vastgesteld wordt om met Januarij 1870 in werking te komen, het
behoud eener slotbepaling, die eeniglijk op het reeds lang verloopen jaar
1868 slaat, al zeer weinig sierlijk staat.
De heer de Fremery. Dan zou men nog de geheele verordening in
stemming moeten brengen.
De Voorzitter. Ik stel dan voor de verordening op nieuw vast te stel
len met die nadere wijziging dat de slotbepaling komt te vervallen.
Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen besloten.
Niets meer aan de orde zijnde wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DllABBE.
1869.
28