n n f f 5 «A ai 95 105 ïi met f f 0 De Voorzitter. Die commissie Leeft Let volgende voorgesteld: Art. 7. »De waarde van Let meubilair wordt a. gesteld in verhouding van de huurwaarde, zooals volgt: Huurwaarde tot en met 60 1 X die waarde Van 61 0 0 65 0 0 0 66 0 0 70 2 0 0 0 71 0 0 75 2| 0 0 0 76 0 0 80 3 0 0 81 0 90 0 a 0 91 0 0 100 4 0 0 0 101 0 0 125 41 '2 0 u 0 126 0 0 150 5 0 0 0 151 0 0 200 0 0 0 201 0 0 300 6 0 U 0 301 0 0 400 0 0 0 401 0 0 500 7 0 0 0 501 0 600 0 0 0 601 0 0 700 8 0 0 0 701 0 0 800 0 0 0 801 0 0 900 9 0 0 0 901 0 0 1000 0 0 0 1001 0 0 1100 10 0 0 0 1101 0 0 1200 0 0 0 1201 0 hooger 0 b. of ten verzoeke van den belastingschuldige geschat. De kosten van deze schatting komen ten laste der gemeente. Onder meubilair worden begrepen al de voorwerpen, bij art. 13 van de wet van 29 Maart 1833, Staatsbl. n°. 4, houdende belasting op het per soneel, als belastbaar aangewezen." Burgemeester en Wethouders wenschen dit artikel geheel van de com missie over te nemen. Dat art. 7 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 8. "De huurwaarde, vermeerderd met vijf percent van de waarde van het meubilair, wordt ter bepaling van het belastbaar inkomen verme- van O en met 60 tot en 80 met 1 0 boven 0 80 0 0 0 0 100 0 1.50 0 0 0 100 0 0 0 0 150 0 2 0 0 0 150 0 0 0 0 200 0 2.75 0 0 0 200 0 0 0 0 250 0 3.50 0 0 0 250 0 0 0 0 300 0 4.25 0 0 0 300 0 0 0 0 350 0 4.75 0 0 0 350 0 w 0 0 400 0 5.25 0 0 0 400 0 0 0 0 450 0 5.50 0 0 0 450 0 0 0 0 500 0 5.75 0 0 0 500 0 0 0 0 550 0 6 0 0 0 550 0 0 0 0 600 0 6.25 0 0 0 600 0 0 0 0 650 0 6.50 0 0 0 650 0 0 0 0 700 0 6.75 0 0 0 700 0 0 0 0 750 O 7 0 0 0 750 0 0 0 0 800 0 7.25 0 0 0 800 0 0 0 0 850 0 7.50 0 0 0 850 0 0 0 0 900 0 7.75 0 0 0 900 0 0 0 0 950 0 8 0 0 0 950 0 0 0 0 1000 0 8.25 0 0 0 1000 0 0 0 0 1100 0 8.50 0 0 0 1100 0 0 0 0 1200 0 8.75 0 0 0 1200 0 0 0 0 1300 0 9 0 0 0 1300 0 0 0 0 1400 0 9.25 0 0 0 1400 0 0 0 0 1500 0 9.50 0 0 0 1500 0 0 O 0 1600 0 9.75 0 0 0 1600 0 0 0 0 1700 0 10 0 0 0 1700 en hooger 0 11 Gedeelten van een gulden komen bij de vermenigvuldiging niet in aan merking. Als de huurwaarde, vermeerderd met vijf percent van de waarde van het meubilair, nog geen 60.bedraagt, is geene belasting verschuldigd." De Voorzitter. Ook hier zouden wij het art. 8 van de Commissie van l'inanciën overnemen. Dat artikel luidt aldus: Art. 8. "Ter bepaling van het vermoedelijk inkomen wordt de huur waarde, vermeerderd met vijf percent van de waarde van het meubilair, tot en met 100 met 6. Van 101 0 0 0 150 0 6.1 0 0 151 0 0 0 0 200 0 6.2 0 201 0 n 0 O 250 0 6.3 0 0 251 0 0 0 0 300 0 6.4 0 0 301 0 0 0 0 350 0 6.5 0 0 351 0 0 0 0 400 0 6.6 0 0 401 0 0 0 0 450 0 6.7 0 0 451 0 0 0 0 500 0 6.8 0 0 501 0 0 0 0 550 0 6.9 0 0 551 0 0 0 0 600 0 7. 0 0 601 0 0 0 0 650 0 7.1 0 0 651 0 0 0 0 700 0 7.2 0 0 700 0 0 0 0 750 0 7.3 0 0 751 0 0 0 0 800 0 7.4 0 0 801 0 0 0 850 0 7.5 0 0 851 0 0 0 0 900 0 7.6 0 0 901 0 0 0 0 950 0 7.7 0 0 951 0 0 0 0 1000 0 7.8 0 0 1001 0 0 0 0 1050 0 7.9 0 0 1051 0 0 0 't 1100 0 8. 0 0 1100 0 0 0 0 1150 0 8.2 Van f 1151 tot en met 1200 met 8.4 1201 1250 8.6 1251 1300 8.8 1301 1350 9. 1351 1400 9.2 a 1400 Hunt 1450 9.4 1451 1500 9.G 1500 1550 9.8 u 1551 1600 10. h 1601 1650 10.2 n 1651 nun 1700 10.4 n 1701 1750 10.6 h 1751 1800 10.8 1801 hooger "11. Van elke door bovenstaande vermenigvuldiging verkregen som wordt ter bepaling van het belastbaar inkomen 250 afgetrokken. Gedeelten van een gulden komen bij de vermenigvuldiging niet in aan merking. Als de huurwaarde, vermeerderd met vijf percent van de waarde van het meubilair, nog geen 53.bedraagt, is geen belasting verschuldigd." De heer de Fremery. Het gevolg zal dan zijndat een ieder schatting vraagt. Dat is ook de bedoeling der commissie; en wij kunnen ons daar wel bij neêrleggen. De Voorzitter. En dan blijft nog over het punt der aftrekking. Tn het artikel der commissie wordt van de somverkregen door de vermenigvul diging van de huurwaarde, 250 afgetrokken. Burgemeester en Wethouders hebben dit bedrag op 300 bepaald, omdat zij meenden dat dit getal beter de huurwaarde aangaf. De heer Cock. Alvorens de stem te bepalendie ik over dit artikel zal uitbrengen, nenschte ik wel aan de Commissie van Financiën eene vraag te doendie mij van nog al gewigt toeschijnt. Ik zoude die commissie namelijk willen vragen, of de factor, in dit artikel voorkomende en door haar, als in haar stelsel passende, ontworpen en vastgesteld, nu nog wel toepasselijk is, nadat een der hoofdbeginsels van dat stelsel is afgestemd. Het stelsel der Commissie van Financiën heeft door die stemming eene in grijpende dat woord zal nu toch wel niet ongepast zijn verandering ondergaan en ik ben niet zeker of die factor, al wordt dan ook de rest van het ontwerp der commissie voor het grootste gedeelte door het dage- lijksch bestuur overgenomen, nog wel in het gewijzigde stelsel past. Ik zoude op eigen gezag daarover zoo maar niet durven beslissen en wilde gaarne van die commissie, die dien factor heeft ontworpen, vernemen, of zij meentdat hij nu nog toegepast kan worden na de gemaakte verande ring. De heer Scheltema. Het door de Commissie voorgestelde tarief acht ik beter dan het bestaande. De heer de Fremery. Ik blijf van meening dat voor levensonderhoud niet minder dan 300 moet worden afgetrokken. De ondervinding heeft, dunkt mijgeleerd dat beneden dat bedrag de heffing al te bezwarend is. De heer Scheltema. Ik wensch de ƒ250 te behouden. Men moet in aanmerking nemen dat het inkomenvooral het kleine inkomenzeer matig is berekend. Wie b. v. 55 a ƒ60 aan huishuur besteedt en eenige waarde aan meubilair heeft, wordt gerekend een inkomen te hebben van ƒ350 a ƒ400. Dit is niet hoog en daarom moet de som, die afgetrok ken wordteveneens niet te hoog gesteld worden. De heer de Fremery. Als men aanneemt, zooals de Commissie van van Financiën wil, dat reeds belasting zal geheven worden bij eene huur waarde van ƒ51 a ƒ40 meubelwaardedan acht ik dit veel te bezwarend, en geloof ik dat minstens ƒ300, als volstrekt noodig voor levensonderhoud van het vermoedelijk inkomen moet worden afgetrokken. De heer Büys. Naar aanleiding van hetgeen door den heer Cock is opgemerkt een enkel woord, mijnheer de Voorzitter. Het tarief door de Financiële Commissie voorgesteld is naar mijne overtuiging veel juister dan dat van Burgemeester en Wethouders; want niemand zal loochenen, dat als ik eene huurwaarde van 80 met zes vermenigvuldig, ik het werkelijk inkomen van den huurder meer nabij zal komen dan wanneer ik die verme nigvuldig met anderhalf. Toch moge de vergadering zich tweemaal beden keneer zij het tarief van de commissie overneemt. Want wat is het geval Burgemeester en Wethouders stellen de som, welke de middenklasse aan huur betaaltveel te hoogomdat zij ook in rekening brengen èn de huur waarde van winkels en werkplaatsen èn de huurwaarde van de kamers, die aan derden in gebruik worden afgestaan. Het resultaat van dien verkeerden maatstaf zou zijn dat men het inkomen van de middenklasse veel te hoog ging nemen. Om deze fout althans eenigzins te dekken hebben Burgemeester en Wethouders een tarief gemaakt, waarbij zij aannemen, wat op zich zelf volstrekt onaannemelijk is, dat bijv. hij, die 200 aan huur betaalt, slechts ƒ800 inkomen zoude hebben. De vergadering heeft nu echter den naar mijne bescheiden meening valschen maatstaf op nieuw gehomologeerd, maar nu moet zij ook met Burgemeester en Wethouders die fout dekken door het gebrekkige en niet het zooveel hoogere tarief van onze commissie aan te nemenal is dat op zich zelf beter. In het stelsel van Burgemeester en Wethouders past een slecht en niet een goed tarief, en daarom zal ik tegen het goede en vóór het slechte stemmenten einde de middenklasse niet nog meer te drukken. De Voorzitter. Indien ik mij niet vergis, is zoo even door den heer Buys gezegd dat de commissie den factor in art. 8 zooveel hooger had genomen, om daardoor den aanslag der winkeliers, die door de voorgestelde splitsing zoozeer zouden worden bevoordeeld, eenigermate te verhoogen. Daar deze splitsing nu is komen te vervallen, zullen, naar ik meen, de bedoelde winkeliers van slechtere conditie worden dan vroeger. Hoe het ook zij, ik acht het raadzaam dat goed overwogen worde, in hoeverre dit tarief in ons systeem past en zou daarom willen voorstellen aan Burge meester en Wethouders een paar dagen tijd te gunnen om een en ander na te gaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 11