No. 8690 worden aldus goedgekeurd: Grondlasten en personele lasten
wegens huizen en landerijen alsmede patentregten van schuiten f 1225;
Dijk- en polderlasten 150; Kosten ter zake van het innen van renten we
gens inschrijvingen op de grootboeken der nationale schuld f 100; Kosten
van toezigt op de vroonwateren f 200; Kosten van inrigting der Lakenhal
tot museum van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde
en de geschiedenis der kunst Memorie.
Het derde hoofdstuk, in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt met
algemeene stemmen aangenomen.
Wegens het vergevorderde uur wordt hierop besloten de beraadslaging des
avonds ten 7 ure voort te zetten.
Avond-zitting van Donderdag 28 October 1869,
geopend te 7 uren.
Voorzitter: de heer Wethouder H. P. C. Stoffels.
Tegenwoordig de heeren Bijleveld, Verster, van Outeren, Driessen,
Krantz, van Wensen, Tollens, Hubrecht, Hoog, de Fremery, Hartevelt,
Lezwijn, Eigeman, Buys, ScheltemaGoudsmit, van Heukelom, du Kieu
Le Poole, Dercksen en Stoffels.
Deze zitting eene gecontinueerde zijnde, worden er geene notulen gelezen.
De beraadslagingen over de gemeentebegrooting voor 1870 worden voort
gezet.
Hoofdstek IV. Kosten van invordering der plaatselijke belas
tingen of middelen.
Nos. 91 en 92 worden aldus goedgekeurd: Kosten van toezigt en van
invordering der plaatselijke belastingen f 10721 Vergoeding aan het Rijk
van 2'- ten honderd van het onzuiver bedrag der opcenten ten behoeve
der gemeente gehevenop de grondlasten en op de personele belasting
/"1300.
Hoofdstuk IV wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Hoofdstuk V. Kosten der openbare veiligheid en van de brandweer.
No. 93. Jaarwedde van de commissarissen van politie 3200.
De heer van Heukelom. Ik wensch bij dit artikel alleen te herhalen
wat ik in vroegere jaren reeds heb te kennen gegeven dat naar mijn oor
deel de politie hier op te weelderigen voet is ingerigt, en het cijfer, daar
voor uitgetrokkente hoog is voor de behoefte van deze gemeente. Dit is
de reden waarom ik tegen dit geheele hoofdstuk zal stemmen.
De heer Tollens. Ik vereenig mij geheel met het aangevoerde door
den heer van Heukelom, en ik zou, wanneer wij het voorregt hadden onzen
Burgemeester, als hoofd der politie, in persoon hier te zien, hem willen
gevraagd hebhenóf hij zelf thans niet van oordeel isdat de enorme som
op onze begrooting voor de politie uitgetrokken, eigenlijk niet in verhou
ding staat tot de goede resultatenwelke wij er van zouden mogen ver
wachten.
De Voorzitter. Men weet dat de jaarwedden der Commissarissen bij
Koninklijk besluit zijn bepaald.
De post wordt goedgekeurd.
De heeren du Rieu, Dercksen, Scheltema, Hoog en van Outeren
komen ter vergadering.
No. 94. Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten
van politie, mitsgaders van de veldwachters f 22200.
De heer Tollens. Wat ik heb gezegd, slaat op art. 2 van Hoofdstuk V.
Ik meende, mijnheer de Voorzitter, dat no. 94 in behandeling was. Het
voorafgaand nommer 93 is niet ter onzer beoordeeling.
De heer du Rieu. Ook ik moet mij tegen dit artikel verklarendaar
ik de kosten voor de politie alhier te hoog vind opgevoerd.
In stemming gebragt, wordt het artikel goedgekeurd met 12 tegen 7
stemmen.
Tegen stemden de heeren HarteveltEigemanvan Heukelomdu Rieu
DercksenVerster en Tollens.
Nos. 9597 worden aldus goedgekeurd: Kleeding en wapening der politie
dienaars en veldwachters ƒ2920; Onderhoud der wachthuizen, mitsgaders
licht en brandstoffen voor dezelve ƒ650; Onderhoud der lantaarns en verdere
kosten der verlichting 10000.
N". 98. Onderhoud der brandspuiten f 2150.
De Commissie van Financiën merkt hierbij aan«Na het voor een paar
jaren aanschaffen van 4 brandspuitendie men destijds voor eene goede
brandweer noodig achtte, moet de Commissie bezwaar maken nu weder tot
den aankoop van eene nieuwe brandspuit mede te werken. Zij gelooft dat
men hierin aan het verlangen van het personeel van de brandweer niet
moet toegeven. Zij raadt dit No. met /"1350 te verminderen.
De heer Krantz. Ik ondersteun zeer het voorstel der Commissie van
Financiën. De nieuwe brandspuiten, die aangeschaft worden, zijn, het is
waar, beter dan de vorige en vooral verkieselijk bij het ontstaan van
brand op eenigen afstand van het water. Maar aangezien het grootste deel
der stad digt bijof aan het water gelegen iskunnen de oude brandspui
ten zeer goed gebruikt wordenen acht ik het aanschaffen van meerdere
onnoodig.
De heer Tollens. Bij onderscheidene gelegenheden hebben wij allen
ons kunnen overtuigendat de oude brandspuiten onder de tegenwoordige
i860.
uitmuntende directie nog zeer goed te gebruiken zijn niet alleen, maar ook
naar het oordeel van deskundigen volkomen dienst doenen acht ik het
daarom ook nu niet noodig voor dit artikel eene som van /T350 op deze
begrooting te brengen.
De heer du Rieu. Ik geloof, dat men niet uit het oog moet verliezen,
dat er bij het bestaande getal van acht brandspuiten nog eene bijgekomen
is, want eene van de oude is ter beschikking gesteld van het garnizoen.
De heer Hubrecht. Ik kan mij niet vereenigen met het voorstel van
de Commissie van Financiën. Er wordt door haar beweerd, dat het niet
noodzakelijk is eene nieuwe brandspuit aan te schaffen. Dat beweren wordt
echter door hendie de spuiten bedienenten sterkste bestreden. De di
recteur, opperbrandmeesters en brandmeesters hebben bij een adres het
hoogstwenschelijke betoogd om voor het volgende jaar de gelden voor eene
Dieuwe brandspuit toe te staan. De vier nieuwe spuiten doen uitstekende
diensten. Eene vergelijking tusschen de nieuwe en oude spuitenop gelij
ken afstand van het water geplaatst, deed ook de goede werking van de
eerste boven de laatste sterk uitkomen. Maar daarenbovende Gemeente
raad heeft eene beslissing genomen, dat de oude brandspuiten door nieuwe
zullen worden vervangen, en daartoe telken jare de kosten van eene nieuwe
spuit op de begrooting zullen worden gebragt. In de raadsvergadering toch
van 2 Maart 1865 heeft de Commissie van Fabricagewaaraan ons mede
raadslid Driessen was toegevoegdrapport uitgebragt over de haar opgedra
gen taak, om te onderzoeken in hoeverre het voor deze gemeente wensche-
lijk was eene stoombrandspuit aan te schaffen. Bij dit rapport werd het aan
schaffen eener stoombrandspuit ontraden, en de conclusie van dat rapport
eindigde met deze woorden: /'Zij acht het van groot belang om jaarlijks
een nieuw stel van de brandspuitennaar het model van de firma A. Bik
kers en Zoon te Rotterdam, aan te koopen, uithoofde de brandspuiten, die
de gemeente bezitnaar een verouderd en minder doeltreffend systeem inge
rigt, een groot personeel vorderen om behoorlijk te kunnen werken, en
daarenboven door den verouderden toestand kostbaar van onderhoud zijn."
In de genoemde zitting van den gemeenteraad is de conclusie van dat rap
port met algemeene stemmen aangenomen, en alzoo beslist dat jaarlijks
eene oude spuit door eene nieuwe zal worden vervangen. De moed der
spuitgasten, die aan eene oude spuit zijn geplaatst, wordt merkelijk getem
perd als zij moeten concurreren met hendie de nieuwe spuiten bedienen.
Is toch het tooneel van den brand op een verwijderd punt van het water,
dan kunnen zij die de oude spuiten bedienenzelfs met de grootste inspanning
niet naar eisch water aanvoeren. De brandweer, ik durf dit gerust verklaren
bewijst, is het noodig, goede diensten. De heer Krantz heeft zich van de
goede werking der nieuwe 9puiten knnnen overtuigen toen nog niet zoo lang
geleden, bij een brand tegenover zijne woning, die zich dreigend liet aan
zien, de brand zich bepaalde tot het huis waar de brand was uitgebroken,
en de nevens gelegen panden gespaard bleven. Aan hare activiteit werd
zelfs door assurantie-maatschappijen hulde gebragt. Hier is dus de vraagzal
de met algemeene stemmen genomen beslissing worden opgevolgdom jaar
lijks eene nieuwe spuit aan te schaffen, vooral ook nadat in 1865 reeds is
aangenomen dat de oude spuiten verouderd en minder doeltreffend zijn.
De heer Krantz. Het is ook door mij erkend dat de nieuwe brand
spuiten de voorkeur verdienen. Maar het is niet te weerspreken dat de oude
ook nog zeer bruikbaar zijn, hetgeen bij meer uitgebreide branden, dan,
die 't laatst plaats hadden gebleken is, en waardoor de vroegere brandweer
haren roem gehandhaafd heeft. Er bestaat bij vele personen eene zucht
om alleen de beste werktuigen te gebruiken, waaraan echter, zonder be
paalde redenenniet kan worden toegegeven.
De heer Buys. Ik begin met het laatste, wat door den heer Hubrecht
is gezegd. Het is niet tegen te spreken, dat acht nieuwe spuiten beter zijn
dan vier nieuwe benevens oude. Maar de vraag is nietwat beter, maar wat
voldoende is. En als wij nu hier voorbeelden hooren aanvoeren van den
grooten lof, welke ook de assurantie-maatschappijen aan onze brandweer
toezwaaijen, volgt daaruit dan niet, dat de bestaande toestand nog zoo slecht
niet is? Mij heeft overigens gefrappeerd een argument, dat ik den heer
Hubrecht daar even hoorde aanvoeren en dat wij ook terugvinden in het
rapport van de brandmeesters, namelijk dit dat degenen, die met de bedie
ning der oude brandspuiten belast zijnden moed zullen verliezenwanneer
zij met oude machines tegen de nieuwe om de premie moeten concurreren.
Mij dunkt, juist dit argument moest ons doen aarzelen het gedaan verzoek
in te willigen. Immers wij houden geen brandspuiten ten genoegen van hen
die ze bedienenmaar als hulpmiddelen tegen brand. Ik wil wel gelooven
dat de brandweer liever de beste instrumenten gebruikt, maar wanneer dit
voor die brandweer eene genoegzame reden kan zijn, om nieuwe werktuigen
te vragen zoo is het voor ons toch nog geen reden om het verzoek in te
willigen.
De heer Hubrecht. De ambitie van de spuitgasten wordt daardoor getem-
peerd, omdat, als de brand op een meer verwijderd punt uitbreekt, zij de
plaats niet kunnen bereiken, terwijl de nieuwe brandspuiten zelfs op de verst
van het water verwijderde plaatsen overal ruim en voortdurend water aanvoeren.
De Voorzitter. In den afgeloopen zomer is gebleken, dat de werking
der oude spuiten bij het beproeven er van zeer ongunstig was; zij konden
geen water geven dan op zeer korten afstand. De andere daarentegen kon
den op zeer verren afstand water geven. De vraag is nu alleenof wij
een voldoend aantal goede brandspuiten hebben. Ik voor mij geloof, dat
zij bij een eenigzins aanzienlijken brand niet voldoende zijn.
De heer Krantz. De quaestie, zooals gij die stelt, mijnheer de Voorzitter
is niet juist. De vraag is hier alleen, of de oude brandspuiten niet nog
voldoende bruikbaar zijn. Ik geloof jain de veronderstelling dat voor het
onderhoud is zorg gedragen.
De heer Lezwijn komt ter vergadering.
De heer Scheltema. Het komt mij voor dat men meent als zoude het
de vraag zijn, of wij zouden kunnen volstaan met vier brandspuiten. Immers
de zaak is zoo voorgesteldalsof de vier overige niet goed zijnen dat
kan ik niet beamen. Voor ongeveer drie jaren werd beslotentelken jare
eene nieuwe brandspuit aan te schaffendaarop is gevolgd eene nieuwe
voordragt in 1867 om vier nieuwe brandspuiten aan te schaffen. Dat be-
21