had. En nu stelt gij voor om ƒ10000 uit die kas te nemen of te leenen. Nu is het wel waar dat bij het voorstel gevoegd is, dat het geld bij ter mijnen aan de bank wordt teruggegeven, en dat de stad, mogt de bank de in leen verstrekte 10000 behoeven, die weer aan de bank zal geven; maar als de stad dit nu eens niet kon doen, wat moet er dan geschieden? De Voorzitter. Ik zal daarop alleen antwoorden dat de stad wel altijd ƒ10000 in kas heeft of weet te krijgen, om de bank in zoodanig geval tijdelijk te helpen. De heer Boys. Er bestaat zooveel verschil van meening over de nu aan hangige zaak, dat ik, ter bekorting van de discussie en om tot eene zuivere beslissing te geraken, wel zou willen voorstellen afzonderlijk te stemmen over de drie vragen in de quaestie opgesloten. Ik zou namelijk wenschen dat eerst werd uitgemaakt of er eene geldleening zal worden gesloten dan wel kapitaal van het grootboek verkocht; ten tweede, of, indien tot eene leening wordt besloten, het vereischte voorschot van de bank van leening zal worden gevraagd, en ten derde, of de kosten van de nieuwe brug geheel of gedeel telijk als buitengewone uitgaaf zullen worden aangemerkt. Wat dit laatste betreft, zoo moet ik mij ten stelligste verklaren tegen het denkbeeld om een deel der kosten onder de gewone uitgaven te brengenwant ik kan mij niet voorstellen dat een zelfde werk gedeeltelijk gewoon en gedeeltelijk buitenge woon zoude zijn. De heer Dercksen. Er bestaanzegt mentwee middelen om den post voor de brug te dekkenmaar ik meendat er nog een derde middel be staat dat ook kon worden aangewend. De Voorzitter. Dit is wel mogelijkmaar wij kunnen eerst uitmaken of er geleend, dan wel inschrijving op het grootboek verkocht moet worden. De heer de Fuemery. De Raad heeft in het vorig jaar besloten niet te leenen. Dat nu de minderheid tracht terug te komen op dit besluit, be grijp ik zeer goed; maar dat de meerderheid nu bijna zonder discussie dit mede verlangen zouvat ik niet. De heer Hubrf.cht. De Kaad heeft wel is waar ten vorigen jare eene beslissing als wordt aangevoerd genomen, maar ik moet toch herinneren, dat sedert genoemd besluit onderscheiden andere leden in dezen Kaad zitting hebben genomen, en het zou dus ligt mogelijk zijn, dat door deze vergadering nu eene beslissing in tegenovergestelden zin werd genomen. De heer Bijleveld. Het vorig jaar had ik niet de eer te zijn lid van deze vergadering; maar zoo zulks het geval ware geweest, zoo zoude ik mij zeker niet hebben geschaard onder de voorstanders van het beginsel, dat volgens den heer de Fremery toen met groote meerderheid is gehuldigd, liet aanspreken en alzoo langzamerhand opteeren van het kapitaal der gemeente tot bestrijding van uitgaven als waarvan bier sprake is is m. i. niet aan te bevelen. Eene andere wijze om het noodige geld te bekomen komt mij dus wenschelijk voor. De heer Krantz. Ofschoon ik in beginsel tegen leenen benzoolang er eigen fondsen aanwezig zijn zie ik in de overeenkomst met de bank van leening geen bezwaar te minder omdat Burgemeester en Wethouders geraag- tigd kunnen worden, als het noodig mogt wezen, de bank t'jdelijk behulpzaam te zijn. Ik heb het meermalen betreurd dat zooveel geld ren teloos in de bank aanwezig was.. De Voorzitter. Het spreekt van zelf, dat wijbestaat daartoe noodza kelijkheidde bank altijd kunnen bijspringen. Ik geloof echter dat deze zaak voldoende is toegelicht, en zal das ingevolge het voorstel van den heer Buys het beginsel in omvraag brengen of er afschrijving van het kapitaal zal plaats vinden of dat wij tot eene leening zullen overgaan. De heer Hartevelt. Wat begrijpt men door eene leening? Eene ge wone leening voor het geheel, of eerie leening van ƒ10000 bij de bank? Wij moeten toch Leiden het dwaze figuur niet laten maken eene leening te sluiten voor ƒ7000, als zij de 10000 van de bank kan verkrijgen. De Voorzitter. Dat is eene zaak van nadere zorg. Laten wij eerst het beginsel uitmaken of er verkocht of geleend zal worden, en dan, wordt tot het laatste beslotenzullen wij over het bedrag spreken. Nu wordt de vraagof er eene leening zal worden geslotenin het alge meen in omvraag gebragt. Met 15 tegen 4 stemmen wordt die vraag toestemmend beantwoord. Tegen: de heeren Hartevelt, Buys, Dercksen en de Fremery. De Voorzitter. Nu meen ik de vraag in beraadslaging te moeten bren genof wij 10000 zullen leenen bij de bank. De heer van Ooteren. De heer Buys heeft straks gezegd, dat hij de som van 17000 in haar geheel wil leenen. Nu ontstaat bij mij de vraag, of het wel mogelijk is dat de bank van leening eene som tot dat bedrag uit hare fondsen zou kunnen missen en voor een ander doel beschikbaar stellen. Ik betwijfel dit zeer; dit lag althans niet in de bedoeling van com missarissentoen wij even voor den aanvang dezer vergadering over het voorstel, door onzen Voorzitter nu gedaan, voor het eerst een enkel woord hebben gewisseld. Ik acht het daarenboven onnoodig ƒ17000 uit de bank kas te ligten. Er was voorgesteld voor herstel en vernieuwing der haven- brug eene som aan te wijzen van ƒ6500, als gevorderd tot het bekostigen van een gewoon werk. Maar nu men besloten heeft eene geheel nieuwe bru"- aan te leggen, vordert dit eene buitengewone uitgave van 10500. Men zou" dus de ƒ6500als voor een gewoon werk, op de begrooting kunnen brengen, en ƒ10500 van de bank leenen, als benoodigd voor de goedma king der buitengewone uitgaven. De heer Buys. Ik geloof dat de heer van Outeren volkomen gelijk heeft, en dat wij eerst moeten uitmaken, hoeveel wij zullen leenen. Is dat beslist, dan eerst kunnen wij bepalenof wij het vereischte voorschot bij de bank van leening kunnen vinden. De Voorzitter. Ik meen dat wij nu eerst moeten uitmakenof wij van de bank zullen leenen. De heer Buys. Het komt mij daarentegen wenschelijk voor dat eerst bepaald worde, welk bedrag geleend zal worden. De heer van Outeren. Naar mijne meening moeten wij beslissenof er ƒ10500 of ƒ17000 zal worden geleend. De heer Bijleveld. Ik meen te moeten vragen, of de bank van leening in geval die noodig mogten zijn, niet 17000 zoude kunnen voorschieten. De Voorzitter. Neen, dat heb ik straks reeds gezegd. Dat zou te veel zijn. Als wij uit de bank willen leenen, dan kunnen wij slechts over ƒ10000 beschikken. De heer Hubrecht. Dan komt het mij voor dat de vraag anders moet worden gesteld. De heer van Outeren. Als er ƒ17000 noodig is, en wij leenen bij de bank renteloos ƒ10000, dan moeten wij daarenboven eene geldleening voor 7000 aangaan. Dat vind ik zeer omslagtig, en waarlijk niet der moeite waardig. De Voorzitter. Dat is ook zoo. Maar als wij van de bank een rente loos voorschot kunnen verkrijgendan bestaat er ook geen reden om voor die ƒ7000 eene leening uit te schrijven. De heer Lezwijn. Ik geloof dat er wel mogelijkheid zou bestaan om zonder leening uit te schrijven, de 7000 te bekomen. Toen eenige jaren geleden door de gemeente eene geldleening van ruim 60000 is aange gaanwerd daarin door de Leidsche spaarbank voor een aanzienlijk bedrag deelgenomen. Zonder op het besluit van commissarissen dier inrigting voor uit te loopengeloof ik dat er geen bezwaar zoude bestaanom voor dat ge deelte der geldleening in te schrijven. De Voorzitter. Ik geloof wel dat die 7000 zonder het uitschrijven van eene geldleening zouden kunnen gevonden wordenals de Raad maar eerst beslist dat hij de 10000 van de bank wil leenen. Het is meerma len gebeurddat menals men geld noodig haddit heeft weten te vindenen ik meen dat men ook de 7000 zoude kunnen verkrijgen zonder opzien te baren, gelijk dit bij het uitschrijven van geldleeningen het geval is. De heer Hubrecht. Ik geloof dat het niet noodig zal zijn eene leening voor een bedrag van 6500 aan te gaan. Die som toch kan uit de gewone mid delen worden verkregen. Als wij dus 10500 uit de bank konden opne men, dan was in de behoefte voorzien en de zaak gevonden. De heer Hartevelt. Als dat denkbeeld opging, dan zouden aan eene nieuwe ijzeren draaibrug ƒ6500 als gewoon onderhoud worden besteed, en ƒ10500 als buitengewoon werk worden beschouwd. Het is een geheel nieuwe post, die ook daarom in zijn geheel, als gewoon of buitengewoon werkmoet worden beschouwd. De heer Buys. Ik moet erkennen, bet is een allerzonderlingst voorstel. Men kan toch niet zeggen dat bijv. het bovenstuk van eene nieuwe brug nieuw kapitaal is en het dek niet. De Voorzitter. Ik zie er volstrekt geen kwaad in, dat als er ƒ6500 voor dit werk op de gewone middelen blijft, men dan ƒ10000 uit de bank van leening neemt. De heer Scheltema. Ik herhaal de vraag, of de bank, die bereid is ƒ10000 te leenen, niet de geheele ƒ17000 zou kunnen geven, daar wij toch gehoord hebben dat er ƒ26000 in kas is. De Voorzitter. Ik herhaal wat ik reeds meermalen zeidezeer zeker niet. De heer du Rieu. De ƒ17000, voor de draaibrug op de begrooting ge bragt, moeten worden verkregen, hetzij door leening, hetzij door afschrij ving. Maar niet ten deele op verschillende wijze. De heer van Heukelom. Door het kruisvuur der discussie zou men wezenlijk in verwarring geraken, terwijl de zaak naar mijne meening toch dood eenvoudig is. In de zitting van gisteren is, in plaats van het gedane voorstel tot herstel der draaibrug, besloten eene nieuwe brug aan te leggen en daarvoor zijn ƒ17000 uitgetrokken. Bij het opmaken van de begrooting was gezorgd dat er voorzien werd in de ƒ6500, die tot her stel vereischt werd. Nu ontstaat er een tekort onder de middelen van ƒ10500. En dat tekort kunnen wij uit den weg ruimen door ouder de ontvangsten eenvoudig uit te trekken een post voor geldleening van 10500. Als wij dien onder de middelen brengen, dan is de zaak geregeld. De heer Buys. Ik geef den heer van Heukelom gaarne toe dat zijne voorstelling klaar, helder en dood eenvoudig is; maar al is zij duidelijk, daarom behoeft zij nog niet juist te wezen. Ik blijf er bij, wanneer wij een nieuw werk ondernemendan kunnen wij het een gewoon of een bui tengewoon werk noemenmaar niet te gelijk het een en ander. Geldt het slechts eene gewone uitgave, dan moeten wij ook geen kapitaal opnemen, maar den moed hebben den hoofdelijken omslag zooveel te verhoogen als noodig is om daaruit die geheele uitgave te dekken. De heer van Heukelom. Het blijkt niet dat de uit te schrijven geld leening voor den aanleg der brug zijn zou, maar alleen dat de uit te schrij ven geldleening zou strekken, om te voorzien in het tekort op de gewone behoeften. De heer Buys. Maar voor gewone behoeften mag men geene geldleening sluiten; die moeten zoo noodig uit den hoofdelijken omslag worden gedekt. De heer de Fremery. Wij moeten nu blijven bij het voorstel, gisteren door den heer van Heukelom gedaanen toen door den Raad aangenomen. Het eerste deel daarvan was eene nieuwe brug aan te bouwenhet tweede deel de uitgetrokken som met 10500 te verhoogen, om daarna te beslissen of dit gedeelte door afschrijving of wel door leening zou wor den gedekt. De heer Scheltema. Ik geloof dat er ten aanzien van deze zaak eene onjuiste beschouwing plaats heeft. Wanneer besloten wordt tot het maken van eene nieuwe draaibrug, dan is dit geene verhooging van een bestaanden post voor eene wipbrug. M. i. moet men zich de zaak aldus voorstellende post van 6500, op de begrooting gebragt tot reparatie der brug vervalt, en daarvoor in de plaats treedt een nieuwe post van 17000 tot den aan leg eener nieuwe draaibrug. De heer Hartevelt. Het komt ook mij voor, dat de zaak van split singvan dezen post niet zoo eenvoudig en duidelijk is. Op pag. 26 van de ons" aangebodene begrooting, komt herstel der brug voor als een gewoon werk, waarvan de kosten 6500 uit onze gewone inkomsten moeten wor den bestreden. Nu heeft de Raad gisteren besloten tot den aanleg van eene nieuwe ijzeren draaibrug, zeker wel een buitengewoon werk, want van die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 20