11 maar nu de regts quaestie ter sprake kwam meende ik niet liet stilzwijgen te mogen bewaren. In omvraag gebragt wordt de post met algemecne stemmen aangenomen. N°. 28. Baggeren in de wateren de gemeente toekomende 1200. De heer du Kieu. Ik heb geen bedenking tegen dezen post, maar wensch dat er eene verandering worde gebragt in het bestaande contract, ten einde het water in beteren toestand te krijgen dan het tegenwoordig is. De Voorzitter. Het contract loopt nog over een tijdperk van vijf jarenen tegen den tijd dat het expireert zal men moeten nagaan wat te doen is om aan den geuiten wensch gevolg te geven. De heer du Rieu. Juist omdat het contract nog zoo lang duurt, spreek ik er over; want als het herstel van het water nog zoo lang moet wachten als het contract loopt, dan voorzie ik daaruit hoogst nadeelige gevolgen voor den gezondheidstoestand der bevolking. Dat contract duurt nog zoo lang dat de noodzakelijke verbetering daarvan niet moet al hangen. Het herstel, dat ik verlang, is van zoo groot gewigt dat het welligt eene opof fering onzerzijds zou waard zijn om daaraan tegemoet te komen; zoodat, in plaats dat de gemeente geld ontving, zij daarvoor geld gaf. En daarom dring ik er op aan dat met de gewenschte verbetering niet worde gewacht tot aan den afloop van het contract. De heer Hubrecht. Het is hoogst moeijelijk aan den wensch van den vorigen spreker te voldoen. Ik zelf heb met den pachter gesproken. En toen is het mij gebleken dat hij niet ligt verandering in den tijd der pacht zal toestaan. Alleen dan waanneer het contract afloopt, zal het mogelijk zijn met goed gevolg ten deze verandering te verkrijgen. Hierbij wil ik echter nog opmerken dat er verschil bestaat tusschen baggeren en uitdiepen der grachten. De pachter heeft alleen belang bij den bagger in de grach ten, terwijl het uitdiepen niet tot zijne verpligtingen behoort. Dit is aan anderen opgedragen. De heer du Rieu. Zoo uitbaggering niet meer voldoende is, dan zou ik wenschen dat het contract werd uitgebreiden mogelijk is dit van den pachter wel te verkrijgen. De Voorzitter. Wij hebben de denkbeelden, door u aangegeven, ver nomen en zullen ze gaarne in nadere overweging nemen. De heer Krantz. Ik geloof niet dat het meerdere baggeren van een zoo grooten invloed is op de helderheid van het water. Naar mijne mee ning hangt dit voornamelijk af van het meerder of minder water, dat uit Delfland wordt ingelaten. Het vorig jaar is dit gebleken; niettegenstaande den warmen zomer was het water vrij helder. De Voorzitter. Ik moet verklaren dat Delfland in den laatsten tijd veel water in onze grachten heeft laten loopenen zich bereid heeft ver klaard in deze te doen wat maar mogelijk is. De heer Hubrecht. Er bestaat alle hoop, dat door toeneming van het inlaten van water door Delfland het water in deze gemeente zal verbeteren. De post wordt hierop goedgekeurd. No. 29 wordt aldus goedgekeurd: Ontvangsten bij de Commissie van Fabricage f 150. Hoofdstuk III wordt hierop in zijn geheel met algcmeene stemmen goed gekeurd. Hoofdstuk IV. Ontvangsten van verschillenden aard en toeval lige BATEN. Nos. 3038 worden aldus goedgekeurd: Tienden, cijnsen en erfpach ten 1450; Pacht of opbrengst der bank van leening Nihil; Pacht of opbrengst van den haardasch, vuilnis, bagger- en dergelijke mestspeciën ƒ4170; Boeten van politie, nationale militie enz. 400; Boeten wegens overtredingen in zake van plaatselijke belastingen Memorie; Teruggave van het rijk wegens bij voorschot verstrekte reisgelden aan militiepligtigen 10; Teruggave van verpleging- en transportkosten van krankzinnigen en kinderen van gevangenen 25; Teruggave van onderstand aan armlastigen, elders domicilie van onderstand hebbende 100. Bijdrage van het rijk in de kosten van het middelbaar onderwijs ƒ7000. No. 39. Andere ontvangsten, niet tot de vorenstaande behoorende ƒ500. De Commissie van Financiën merkt hierbij aan: «Hoezeer op de ont vangsten van vorige diensten, die in dit jaar inkomen en op dit nommer verantwoord belmoren te wordenbij het ramen niet mag gerekend worden evenmin als op dit art. staat kan gemaakt worden op zekere ontvangsten, vermits daarvoor alsdan een bijzonder art. zou moeten genomen worden zoo zijn evenwel doorgaande de ontvangsten die hier onder worden gebragt van dat belang dat de Commissie geen bezwaar vindt voor te stellen dit art. uit te trekken tot ƒ1000. Die ontvangsten bedroegen toch in 1864 1351.38in 1865 ƒ939.48, in 1866 1054.16, in 1867 3119.05in 1868 1508.63J-." De heer de Fremery. Ik heb nagegaan wat de Commisie van Financiën over dezen post heeft in het midden gebragt. Daaruit blijkt dan wel wat in de laatste vijf jaren is ontvangenmaar tevens dat dit posten warendie op de vorige begrootingen hadden moeten worden ontvangen. Het meesteWat op dit artikel ontvangen wordt, is dus restitutie van voorgeschoten gelden of wel restanten van belastingschulddie in het dienstjaar zelf zijn te kort gekomen. Als men deze ontvangsten ter zijde stelt, dan heeft deze post op zich zelf in de laatste vier jaren de uitgetrokken raming van 500 niet bereikt. Er zijn tegenwoordig geen buitengewone ontvangsten waarop men eenigzins rekenen kan. Ik kan mij op dien grond niet vereenigen inet het voorstel van de Commissie van Financiën, om dit artikel met 500 te ver- hoogen. De heer Scheltema. De Commissie van Financiën is afgegaan op de opbrengst van dezen post gedurende de laatste jaren en als men dien door elkander neemt dan blijkt het dat deze post dooreen veel meer dan 1000 heeft opgebragt. Uit dien hoofde heelt de Commissie geen bezwaar gevon den den post op 1000 te brengen. Ir, omvraag gebragt, wordt het voorstel der Commissie van Financiën, om den post met 500 te verhoogen en op 1000 te brengen, aangeno men met 10 legen 9 stemmen. Tegen: de heeren van Heukelom, du Rieu, Wttewaall, Driessen, van Wensen, Tollens, Hubrecht, de Fremery en de Voorzitter. No. 39 wordt vervolgens goedgekeurdalsmede No. 40. Teruggave van zegelgelden voor quitantiën der plaatselijke belastingen 275. Hoofdstuk IV, in zijn geheel in omvraag gebragt, wordt met algemeene stemmen aangenomen. Hoofdstuk V Buitengewone ontvangsten. No. 41. Opbrengst van den verkoop van gemeente-eigendommen, van boomen enz. 7 100. De Commissie van Financiën merkt hierbij aan«Ten gevolge van het dempen der Binnenvestgracht bij de voormalige Koepoort en het daarbij af graven van den vestwalhetgeen de commissie meent te moeten aanraden zullen ook de aldaar staande boomen moeten verkocht worden. Volgens opgave stelt men voor dit nommer met a00 te verhoogen." De voorgestelde verhooging van dezen post met S00 wordt zonder stemming goedgekeurd. De heer van Heukelom. Ik geloof dat het hier het punt is om een woord te spreken over de vraagof wij al dan niet eene geldleening zullen sluiten. De Voorzitter. Toen ik straks sprak over de bank van leening, zeide ik later daarop te zullen terugkomen. Het oogenblik is daartoe nu geko men. Ik heb toen het denkbeeld aangegeven of het niet goed zou zijn, uit de voorhanden fondsen van de bank 10000 tijdelijk te nemen, ten einde de stadskas daarmede te helpen, tot voorziening in de kostendie de aanleg eener nieuwe draaibrug zal veroorzaken. Ik heb er bijgevoegd dat de bank, die thans eene aanzienlijke kas heeft, in de mogelijkheid is stads-kas op die wijs te helpen. Ik zou dus aan den Raad magtiging willen vragen voor Burgemeester en Wethouders, tijdelijk over die gelden ten beloope van 100Ü0 te mogen beschikkenzoodat het dan niet noodig zijn zou voor die ƒ10000 eene geldleening aan te gaan. De stad zou jaarlijks een gedeelte van dat bedrag aan de bank restitueren, en de bank zou voor die leening geen renten behoeven. De heer Scheltema. Ik moet verklaren dat ik nog al bezwaar tegen het gedane voorstel hebwant ik zie er geen verschil in ol men de gelden van de bank neemt of van het grootboek afschrijft. Dat komt toch op het zelfde neder, want men gebruikt zijn kapitaal. De Voorzitter. Ik meen dat dit niet op hetzelfde nederkomt, want het geld uit de bank zou renteloos verkregen worden, terwijl de gemeente het bedrag jaarlijks met kleine postjes kan teruggeven of, blijkt het later mogelijk de geheele som van de bank kan overnemen; terwijl daarentegen door afschrijving van het grootboek dadelijk renteverlies zou ontstaan. De heer van Outeren. Ik meen het bezwaar van den heer Scheltema hiermede voldoende te kunnen wederleggen dat, wanneer het kapitaal, waarover wij spreken, van de bank werd geleend, daarbij ontegenzeglijk de bedoeling bestaat jaarlijks van die schuld zoodanige sommen afte lossen als voor aflossing zouden worden vastgesteld wanneer eene leening werd uitgeschreven. De gemeente zou dus eeniglijk het voordeel verkrijgen dat haar gelden werden verstrekt onder verpligte afloopende terugbetaling, zónder dat het noodig was daarvan renten uit te keerenen zich alzoo het renteverlies besparen, dat uit verkoop van kapitaal of uit elke andere leening zou ontstaan. De heer Scheltema. Na de verkregene inlichtingen moet ik verklaren dat mijn bezwaar komt te vervallen. De heer du Rieu. Toen voor den bouw der kazerne eene geldleening werd gesloten, heeft de bank van leening daarin eenige aandeelen genomen. Zou dit ook nu niet kunnen geschieden? Maar ik geloof dat dit eene quaestie van nadere zorg is, en dat men eerst moet beslissen, of wij inschrij vingen zullen verkoopen dan wel eene lecning sluiten. De Voorzitter. Vroeger heeft de bank voor 20000 aandeel in die geldleening tegen rentebetaling genomen, en nu zullen er ƒ10000 door de bank worden gegeven zonder rente. De heer du Rieu. Ik geef toe dat men dit wel doen kanmaar de bank mag toch van het gelddat zij voorhanden heeftwel eenige rente trekken. De Voorzitter. Het geld ligt nu toch renteloos in de bank en het is straks reeds uit de discussie gebleken hoe moeijelijk het is daarvan renten te trekken. De heer de Fremery. Ik wensch de aandacht der vergadering te vesti gen op de discussiëndie ten vorigen jare over dit onderwerp hebben plaats gehad, waarvan de slotsom was, dat de Raad met 14 tegen 6 stemmen heeft beslotendat de gemeente niet moest leenenmaar veeleer inschrijvin gen van het grootboek verkoopen. Toen heeft dus de Raad het beginsel aangenomen, dat verkoop van inschrijvingen voordeeliger was voor de ge meente dan het sluiten eener geldleening. Dit was toen en blijft ook nu nog mijne meening, vooral ook op grond dat men verkoopt in verhouding van de behoefte, terwijl bij leeningen steeds gelden ongebruikt moeten blijven liggen. Ik geloof ook dat het niet goed zou zijn aan de bank renten te betalen voor de gelden, die zij ons leende; want dit toch zou hierop neder komen, dat de eene stads-kas rente aan de andere gaf. De heer Driessen. Ik zou mij, mijnheer de Voorzittermet het door u ge dane voorstel zeer kunnen vereenigen. Even zoo goed als de bank eenigen tijd geleden aan het R. C. weeshuis 6000 ter leen verstrekte, met de be paling dat die som jaarlijks met ƒ1000 zou moeten afgelost worden, zou die inrigting, nu de gelden renteloos liggen, ƒ10000 aan de slad kunnen leenenonder bepaling van restitutie met t 2000 per jaar. De Voorzitter. Ik stel nu voor art. 42 ingevolge het voorstel van de Commissie van Financiën met ƒ3200 te verminderenen dan een af zonderlijken post voor de geldleening uit te trekken. De heer Hartevelt. Ik moet bekennen, dat ik door den loop van deze discussie geslingerd ben. Immers mijnheer de Voorzitter, gij hebt eerst gezegd dat de bank de 21>010die zij in kas had, soms volstrekt noodig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 19