Zitting van Vrijdag 29 October 1§69,
geopend des namiddags ten 1 ure.
Voorzitter: de heer Wethouder H. P. C. Stoffels.
Tegenwoordig de heeren Bijleveld, Verster, van OuterenDriessen
Krantz, van Wensen, Tollens, Hubrecht, de Fremery, Hartevelt, Lezwijn,
Buys, Scheltema, vanHeukelom, du Bieu, Le Poole, DercksenWttewaall
en Stoffels.
De heeren Eigeman en Hoog hadden kennis gegeven verhinderd te zijn
de vergadering bij te wonen.
Deze zitting eene gecontinueerde zijnde, worden er geene notulen gelezen.
De Voorzitter. Thans zullen wij overgaan tot de verdere behandeling
der begrooting voor het dienstjaar 1870. Wij zijn gevorderd tot de
IMKONSTEK.
Hoofdstuk I. Ontvangsten wegens vroegere diensten.
No. 1. Batig slot der laatst vastgestelde rekening, voor zooverre daaraan
niet reeds eene bepaalde besteraming is gegeven, f 10805.76.
De Commissie van Financiën voegt daarbij de volgende opmerking: »De
wijze waarop het batig saldo, voor 1870 beschikbaar, in de memorie van
toelichting wordt omschreven en bepaaldheeft even als in enkele afdeelin-
gen ook in deze Commissie de aandaoht getrokken. Al erkent zij gaarne
dat aan de wijze van handelen, hier gevolgd, vrij algemeen in Zuid-Hol
land en ook door Gedeputeerde Staten wordt vastgehoudenzoo kan zij toch
niet toegevendat die wijze met de eischen van eene goede comptabiliteit
overeenstemt. Immers die eischen brengen vóór alles dit mededat begroo
ting en rekening naauwkeurig zamenstemmende eerste is raming en de
laatste constateert de uitkomsten van die raming, en kan dus onmogelijk
over andere posten loopen dan die in de raming werden opgenomen. Stelt
men dus in de begrooting van 1870 het batig saldo der laatst gesloten re
kening, namelijk dat van 1868 dan moet de rekening van 1870 datzelfde
saldo van 1868 vermelden en als eersten post van ontvangst boeken. Nu
doet men echter anders, men stelt op de begrooting van 1870 het saldo
van 1868 en zal in de rekening van 1870 het saldo van 1869 verantwoor
den; met andere woorden: men mengt verschillende dienstjaren dooreen,
verbreekt het natuurlijk verband tusschen raming en rekening, en werkt
zoodoende eene verkeerde voorstelling van den financiëlen toestand in de
hand. Mogt toch het saldo van 1869 veel kleiner zijn dan dat van 1868,
nu op de begrooting uitgetrokken, en bijv. nihil bedragen, dan zal ook de
rekening van 1870, in plaats van met f 10.800 zoo als de begrooting, met nihil
beginnen, en dus vermoedelijk een deficit constateren, ofschoon het zeerwel
zijn kan dat de begrooting van 1870 werkelijk eene bate opleverde.
Uwe Commissie erkent intusschen dat Burgemeester en Wethouders, in den
tegenwoordigen stand van zakenart. 1 niet anders konden uittrekken dan
zij gedaan hebbenen haar doel is dan ook niet eene wijziging van dit
artikel voor te stellen. Zij wilde slechts den Iiaad op het bovenstaande
oplettend maken, zich voorbehoudende om bij de rekening van 1869 te
onderzoeken, of het, met de bestaande voorschriften in handen, mogelijk
zoude zijn eene andere wijze van berekening in te voeren. In de rekening
toch schuilt naar haar inzien de eigenlijke fout."
De Voorzitter. Verlangt een der leden na deze toelichting nog het
woord
De heer Bijleveld. Ik vereenig mij ten volle met de bezwaren van
de Commissie van Financiën ten aanzien van dit nommer, maar daar zij
toegezegd heeft om bij de rekening van 1869 te onderzoeken, of het met
de bestaande voorschriften in handen, mogelijk zoude zijn eene andere wijze
van berekening in te voeren, meen ik beter te doen mijne bedenkingen nu
niet in het midden te brengen.
De heer de Fremery. Ik wenschte op te merken dat, al moge de om
schrijving van het batig saldo, voor 1870 beschikbaar, onduidelijk voorko
men, de zaak zelve dit toch niet is. Men begint met den sluitpost van de
rekening over 1868, waarin begrepen zijn de saldo's van vorige jaren,
waarom het batig slot van 1867, dat als le post in de begrooting van 1869
is gebragt, moet worden afgetrokken van het eerstgenoemde cijfer; men
verkrijgt dan de zuivere bate over 1868, die als eerste post van ontvang
in de begrooting voor 1870 moet worden opgenomen. De bewering, dat
er dan vermenging van verschillende dienstjaren is, vat ik niet; ik begrijp
niet hoe ooit eene rekening van een vorig jaar met eerie latere begrooting
kan vergeleken worden.
De heer Hartevelt. Ik ben het met de Commissie van Financiën in
principe volkomen eens. Wanneer wij nu de rekening van 1S69 hadden,
dan zouden wij het juiste saldo kunnen constateren, maar ik kan mij niet
voorstellen hoe in eene gemeente als Leiden in de maand October de reke
ning over het loopende jaar kan afgesloten worden. Het ware saldo kan
dus nooit opgegeven worden bij de begrooting voor een volgend jaar.
De heer Sciieltema. De Commissie van Financiën heeft alleen op de
gebleken onregelmatigheid wat het eerste artikel betreft den Baad opmerk
zaam wensclien te makenmaar zij heeft geene wijziging van dit artikel
voorgesteld Eene discussie daarover zou thans tot niets leiden en ook zonder
eenig nut, maar wel van langen duur kunnen zijn. De Commissie wenscht
dus met de discussie over dit punt te wachten totdat de eerstvolgende reke
ning in behandeling komt, omdat, naar zij meent, in de rekening de oorzaak
der onregelmatigheid schuilt.
De Voorzitter. Ik geloof eveneens dat verdere discussie overbodig zou
zijn en bet beste is om zich te vereenigen met hetgeen de Commissie aan
het slot van hare toelichting zegt, hoewel ik mij overtuigd houd dat het
niet anders kan worden voorgedragen.
De heer de Fremery. Ik voor mij acht de quaestie genoegzaam toege
licht cn duidelijk, en vind dan ook geen aanleiding om van de bestaande
voorschriften af te wijken. Kan men de cijfers heter omschrijven, ik zal
het allezins toejuichen, doch houd mij overtuigd dat de sluitpost immer
dezelfde zal blijven.
De Voorzitter. Bestaat er nu nog bezwaar het tegenwoordig batig saldo
aan te nemen?
De heer Hartevelt. Ik heb alleen nog bezwaar tegen de redactie.
Het is geen batig slotmaar een sluitingsposthet is het verschil van twee
rekeningen van vorige begrootingen. Het voorschriftons gegevenluidt
echter aldusen is nu althans voor geene verandering vatbaar.
De heer Verster. Blijkens de rekening over 1868 moet over die dienst
nog ontvangen worden eene som van f 5000. Die post betreft dus ont
vangsten van vorige dienstjaren en had, dunkt mij, op dit hoofdstuk moe
ten worden gebragt.
Hoofdstuk I wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen.
Hoofdstuk II. Opbrengst van belastingen en heffingen.
Afdeeung I. Opcenten op 's rijks belastingen.
Nos. 24 worden aldus goedgekeurd: 40 opcenten op de hoofdsom der
belasting op de gebouwde eigendommen f 24078.94; 10 opcenten op de
hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen 63.07; 25 opcen
ten op de hoofdsom der belasting op het personeel f 23966.97.
Afdeeling II. Aandeel in 's rijks belastingen.
No. 5 wordt aldus goedgekeurd4/5 gedeelten van de opbrengst der
rijksbelasting op het personeel in hoofdsom en opcenten f 92032.36.
Afdeeling III. Plaatselijke directe belasting.
No. 6 en 7. Plaatselijke directe belasting 90000; Idem, bij suppletoir
kohier 2000.
De Voorzitter. De vaststelling van den hoofdelijken omslag zullen wij
bepalen na de behandeling der begrooting, even als het suppletoir kohier.
Naar aanleiding van de door de Commissie van Financiën voorgedragen
wijzigingenis de hoofdelijke omslag door haar tot een bedrag van ƒ84000
uitgetrokken. Straks komt ook dit ter sprake.
Afdeeling IV. Heffingen voor het gebruik van openbare plaatsentoegen
werken en inrigtingen.
Nos. 811 worden aldus goedgekeurd: Opbrengst van tollen op de
wegen f2126.66; Opbrengst van brug-, kaai-, haven-, kraan-, sluis-,
dok-, boom- en veergelden f 2100; Opbrengst der wik-, weeg-, meet- en
keurloonen f 1400; Opbrengst voor banken of staanplaatsen in hallen, op
markten en dergelijke openbare plaatsen /"6800.
No. 12. Opbrengst voor het gebruik of genot van openbare gemeente
werken, bezittingen of inrigtingen en dat van door of van wege het ge
meentebestuur verstrekte dienstenniet bedoeld in de voorgaande artt.
f 1400.
De Commissie van Financiën merkt hierbij aan: #Daar het bedrag,
waarop dit n". minder wordt geraamd dan in het vorig jaar, een gevolg
is daarvan dat niet op het verleggen van gaspijpen wordt gerekend, waarvan
de opbrengst voor het straten opbreken hier wordt verantwoord, wordt in
het uitgetrokken cijfer berust."
De post wordt goedgekeurd.
No. 13 wordt aldus goedgekeurd: Opbrengst wegens de begraafplaatsen
Memorie.
No. 14. Leges en voordeelen der gemeente-secretarie en van den bur
gerlijken stand f 800.
De heer Buys. Ik heb niets tegen het uitgetrokken cijfermaar wensch
naar aanleiding daarvan te wijzen op den hoogen prijs, welke voor sommige
stukkenvan wege de gemeente uitgegevenbetaald moet worden. Ik
herinner mij niet, dat het tarief, onlangs voor de heffing van legesgelden
vastgesteld, van die grootere werken melding maakt, en dat de prijs, die
bijv. voor het jaarverslag en de begrooting gevorderd wordt, bij dat tarief
geregeld is. Het zal wel geen betoog behoeven dat, aangezien de versprei
ding van deze en dergelijke stukken zeer wenschelijk isde kosten van
verkoop zoo laag mogelijk behooren te worden gesteld. Mogt nu het tarief
het naleven van dien wensch in den weg staandan zouden er misschien
termen bestaan om eene nadere herziening te beproeven. Er is nog eene
andere quaestie, welke ik bij gelegenheid van dit artikel ter sprake wilde
brengen. In een van onze bladen werd namelijk onlangs geklaagd, dat de
gedrukte stukken voor den gemeenteraad bestemdop de vraag der redactie
zelfs tegen betaling der kosten geweigerd waren. Ik weet niet of het feit
waar is; maar mogt dat werkelijk het geval zijn, dan zou ik het dage-
lijksch bestuur willen vragen, welk bezwaar er bestaan kan tegen het me-
dedeelen van de gedrukte voor den Baad bestemde stukken aan de dag
bladen wanneer er namelijk geen bijzondere redenen zijn om die stukken
geheim te houden. Het publiek behoort, dunkt mij, in de gelegenheid te
worden gesteld vooraf kennis te nemen van de stukkenwelke hier behandeld
zullen worden, opdat een ieder daarover zijne meening zou kunnen uitspreken
en als ik mij niet bedrieg, wordt die gelegenheid te AmsterdamBotterdam
en den Haag en elders dan ook geregeld aangeboden. Wij klagen dik
wijls, en niet altijd zonder grond, over de oppervlakkige kritiek der bla
den; maar eerst dan bestaat het regt van klagen inderdaad, wanneer wij,
door de mededeeling van alle voor publicatie vatbare stukken aan de redac
tiën deze althans in de gelegenheid hebben gesteld met kennis van
zaken oordeel te vellen. In de eerste plaats wensch ik dus aan te dringen
op eene verlaging der kosten van drukwerken en in de tweede plaats zou
ik aan Burgemeester en Wethouders het verzoek willen rigten om in ver
volg van tijd de voor den Baad bestemde gedrukte stukkenwelke niet ge
heim zijnook aan de bladen mede te deeien.
De Voorzitter. Op het eerste gedeelte van de opmerkingen van den
vorigen spreker antwoord ik dat korten tijd geleden de zaak bij tarief op
nieuw is geregeld en door den Baad goedgekeurdmaar dat het tarief nog
niet kon toegepast worden op het jaarverslag en de begrooting. Burgemeester
en Wethouders mogen dus daarvan niet afwijken, voordat het nieuwe raads
besluit dienaangaande door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. Aan
gaande de tweede opmerking hebben ook Burgemeester en Wethouders
deze klagt met verwondering gelezen, omdat de stukkendieniet geheim