No. 132. Subsidiën aan werkhuizen en dergelijke inrigtingen tot het voorkomen van armoede 6000. Hierbij wordt uitgebragt het rapport van de Commissie van Financiën op de begrooting van liet Werkhuis- De° Commissie heeft daarop geene bedenkingen en raadt die goed te keuren, de ontvangst ad 37588.92* de uitgaaf ad ƒ37575— alzoo sluitende met een batig saldo van ƒ13.92*-, en het door deze administratie verlangde subsidie voor 1870 ad ƒ6000 uit de gemeentekas toe te staan. Dienovereenkomstig besloten zijnde wordt de post goedgekeurd. No, 133. Toelage aan het Academisch Ziekenhuis ƒ2250. De Voorzitter. De uitgave voor dezen post is met ƒ250 vermeerderd, ten gevolge van een vroeger raadsbesluit. Wordt goedgekeurd. Nos. 134 en 135 worden aldus goedgekeurd: Kosten bij het verloskun- dig onderwijs ƒ25; Begrafeniskosten van behoeftigen ƒ100. No. 136 wordt aldus goedgekeurd: Schadeloosstelling aan armbesturen en godshuizen voor het verlies dat zij door de opheffing der armbakkenj kun nen lijden ƒ2235.24. Door de Commissie van Financiën is in haar rapport het volgende gezegd Hier zal naar de meening van de Commissie een nieuw art. aan de be grooting moeten toegevoegd worden onder het opschrift - Apopende scha deloosstelling aan het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis morde verpleging van hinderen vroeger naar de gestichten te Veenhuizen opgezonden 500. Men zie het rapport dienaangaande De Voorzitter. De bedoeling der Commissie is, die som uit te trekken ten behoeve der kinderendie uit die gestichten ontslagen zijn. Het zou dus een nieuwe post worden. De heer Hartevelt. Hebt gij n°. 136 al als afgedaan beschouwd, mijnheer de Voorzitter? De Voorzitter. Ja, maar hadt gij er nog over wenschen te spreken? De heer Hahtevelt. Neen, maar ik wenschte er wel eene stemming over te hebben gehad. Ik heb er meermalen tegen gesproken maar wensch niet nader de redenen te ontwikkelenwaarom ik er tegen ben. Als maar blijkt, dat ik er tegen gestemd heb. No. 136, alsnog in stemming gebragt zijnde, wordt goedgekeurd met 20 stemmen tegen 1die van den heer Hartevelt. De Voorzitter. Dan komt nu in aanmerking het nieuwe artikel137 a, ten bedrage van ƒ500. De heer Lezwijn. Zijn dat nu weezen of halve weezen die hier be doeld zijn? De Voorzitter. Het zijn halve weezen en het zijn de zoodanige, wier verpleging te Veenhuizen is ingetrokken, en die nu naar verschillende wees huizen worden opgezonden. De heer du Bied. Ik zal mij tegen die tegemoetkoming verklaren. Ik meen, dat die weezen hier armlastig zijn. Zij beliooren tot het 11. of armen wees- en kinderhuis. Eenige van hen zijn er vroeger verpleegd voor dat zij naar Veenhuizen werden opgezonden. Ik meendat men ook een antecedent zou stellendat niet goed is en ik zou wel een onlerzoek willen hebben ingesteld, in hoever het Weeshuis en Houhuis verplint die kinderen op te nemen en in hoever wij verpligt zijn daartoe bij te dragen. Ik zou meenen, dat de lidmaten van de hervormde kerk moesten aange spoord worden, de noodige bijdragen te leveren. De heer Hubrecht. Daarover is nog een afzonderlijk rapport voorhanden. De Voorzitter. Dat is zoo. Ik zal dat rapport laten voorlezen, als mede dat van de Commissie van Financiën. Blijkens het rapport van Burgemeester en Wethouders vermeenen deze „dat het in dit bijzonder geval, hetgeen bij de opheffing der kinderge stichten te Veenhuizen zich niet meer zal voordoen, billijk is aan dat gesticht eene schadeloosstelling te verleenen. Het betaalde te Veenhuizen is daarvoor het billijkste. Voorts deze schadeloosstelling te voldoen voor elk kind, naar gelang van het tijdsbestek dat het in dat gesticht zal verblijven. Deze som te vinden voor 1869 op het art. onvoorziene uitgaven en voor de volgende jaren uit te trekken op de begrooting. Het rapport der Commissie van Financiën omtrent deze zaak luidt aldus: „Op het verzoek van Mren -Regenten van het Heilige Geest of arme wees-en kinderhuis, om schadeloosstelling voor die kinderen, die ten gevolge van de opheffing der kindergestichten te Veenhuizen in dat godshuis zijn moeten opgenomen wordenacht de Commissie zich verpligt in de gege- vene omstandigheden gunstig te adviseren. Is het haar gevoelen aan de eene zijde zich strikt te houden aan de periodieke vermindering der subsidiën, opdat eenmaal de burgerli)ke ge meente van deze worde ontheven, aan de andere zijde beschouwt zij het billijk in bijzondere gevallen, zoo daartoe termen zijn, tijdelijk hulp te verleenen; een dergelijk geval is aanwezig; door den genomen maatregel tot opzending dezer kinderen in het belang der maatschappijwas dat ge sticht van hun onderhoud ontheven en had de gemeente zulks op zich genomenwordt nu de gemeente belemmerd dien maatregel verder oe te passen, dan mag het wel gezegd worden hard te zijn voor een derde dat deze daardoor schade zoude lijden Het is daarom dat de Commissie voorstelt een afzonderlijken post daar voor op de begrooting 1869, 1870 en vervolgens als schadeloosstelling aan het weeshuis te brengen, gelijkstaande met hetgeen telken jare voor die kinderen in de kindergestichten zou zijn betaald, die alzoo afloopende is, al naar mate deze kinderen vroeger of later het gesticht verlaten. Het is hiertoe dat de Commissie de vrijheid neemt te raden. De Voorzitter. Ik geloof, dat, na de rapporten gehoord te hebben, het zal blijken dat de zaak vrij duidelijk is uiteengezet. De heer Lezwijn. Naar aanleiding van hetgeen door den heer du Rieu is in het midden gebragt, acht ik mij verpligt tegen te stemmenofschoon ik als lid der Commissie van Financien er mij niet tegen had verklaard. De heer Dercksen. Ik meen dat regenten eene hoogere som hadden aangeven dan door de Commissie is voorgesteld. Ik zou dat wel willen weten! alvorens mijne stem te bepalen. Wij zouden toch op deze wijze meer geven dan sommige leden bedoelden en toch minder dan door regen en ge- vraagd werd, zoodat die regeling ten slotte welhgt niemands goedkeuring zoude wegdragen. De Voorzitter. De bedoeling is om de kinderendie de gestich en verlatenin het weeshuis te doen opnemen en daarvoor eene tegemoetko ming te verleenen gelijkstaande met de som die er in Veenhuizen werd betaald. De teer du Rieu. Indien nu de gemeenteraad verpligt is gelden toe te staan voor halve weezen, voor kinderen wier ouders gevangen zitten of voor verlaten kinderen, dan geloof ik dat wij heel wat moeten betalen. Ik meende echter, dat de Raad niet verpligt was gelden te geven voor ver laten kinderen. De Voorzitter. Die kinderen zijn niet opgenomen in het weeshuis maar gezonden naar Veenhuizen. Zij vielen destijds met in de termen om in het weeshuis opgenomen te wordendaarom werden zij dan ook naar Veenhuizen gezonden. De heer Verster. Is het verpligtend voor het weeshuis om die kinde ren op te nemen De Voorzitter. De opname is verpligtend, wanneer de kinderen door het dagelij ksch bestuur ter opname worden gezonden. Maar met deze kin deren was zulks destijds het geval niet. De heer Lezwijn. Ik meen tochdat 3 of 4 kinderen in het weeshuis zijn geweest, alvorens zij naar Veenhuizen werden gezonden. De heer Hubrecht. De kinderen van Roman zijn tijdelijk in het wees huis geweest, en wel gedurende den tijd dat de vader ziek was. Toen hij hersteld was, wilde hij zich het lot zijner kinderen met meer aantrekken, en daarop zijn zij naar Veenhuizen opgezonden. De heer Scheltema. Ik moet met een enkel woord den heer du Rieu beantwoorden. Bij de Commissie van Financiën heeft vooral de billijkheid gewogen. Men moet toch in aanmerking nemen, wie die kinderen naar Veen huizen heeft gezonden en dit was het stedelijk bestuur. Nu is het toch billijk, vooral met het oog op de vermindering van subsidie aan het wees huis, met deze kinderen eene uitzondering te maken zonder dat dit in het vervolg behoeft plaats te hebben, terwijl een dergelijk geval zich ook wel niet weer zal voordoen. De Voorzitter. Ik zal thans in rondvraag brengen het voorstel der Commissie van Financiën. In stemming gebragt, wordt dit voorstel aangenomen met 17 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren Hartevelt, Lezwijn, van Heukelom en du Rieu. De post, op ƒ500 gebragt, wordt mede goedgekeurd, waarna het geheele hoofdstuk VIII met algemeene stemmen wordt aangenomen. Hoofdstuk IX. Renten en aflossingen van geldleeningen mits gaders alle verdere opeischbare schulden der gemeente. No. 137. Renten van de gevestigde schuld ƒ400, en no. 138, Pen sioenen, lijfrenten en wachtgelden ƒ4920.42, worden goedgekeurd, waarna het geheele hoofdstuk, in stemming gebragt, wordt aangenomen met alge meene stemmen. Hoofdstuk X. Andere uitgaven niet onder de vorige hoofdstuk ken BEGREPEN. No. 139. Kosten der kamer van Koophandel en Fabrieken ƒ475. Hierbij wordt voorlezing gedaan van het rapport der Commissie van Fi nanciën strekkende tot goedkeuring der begrooting van de Kamer van koophandel en fabrieken, in uitgaaf ad ƒ475, gelijkstaande met de som, jaarlijks verleend tot dekking der kosten. Deze begrooting wordt goed gekeurdwaarmede ook wordt goedgekeurd de post no. 139. Nos. 140—143 worden aldus goedgekeurd: Kosten, vallende op het hou den der lotingen voor de nationale militie en schutterij ƒ350; Bij voorschot i te verstrekken reiskosten aan militiepligtigen ƒ10; Kosten van den ij en herijk der maten en gewigten mitsgaders voor het lokaal deswegens ƒ10; Kosten voor openbare vermakelijkheden en feesten, en voor het uitsteken van vlaggen ƒ3000. No. 144. Kosten van brandverzekering der gebouwen ƒ1100. De heer Lezwijn. Mag ik vragen of de verzekering heeft plaats gehad tegen vaste premiën of bij onderlinge brandwaarborg-maatschappijen? De heer Hubrecht. Deze assurantie is aangegaan bij verschillende maat schappijen zoowel tegen vaste premie als onderling. De heer Lezwijn. Naar mijne meening is de assurantie tegen vaste pre miën wel zoo wenschelijk en in het belang der gemeentekas. De Voorzitter. Uwe opmerking kan wel in overweging worden geno menmaar op het oogenblik is die assurantie nu zoo aangegaan. Wij kunnen later daarop terugkomen. De lieer Lezwijn. Ik meen dat er geen bezwaar bestaat, om tot assu rantie tegen vaste premiën over te gaan. De heer de Fremery. Ik zou, wanneer dit voorstel in nadere overwe ging werd genomen, nog al bezwaar maken, om daartoe over te gaan. Wanneer wij bij voorbeeld alleen bij de maatschappij van de heeren de Jong Sc C°. tegen vaste premiën waren geassureerd, zou die guarantie m. veel minder zijn dan nu, omdat dan niet meer de geheele maatschappijmaar slechts een der directeuren aansprakelijk is voor de brandschade. Juist de onderlinge verwaarborging bij eene maatschappij zoo uitgebreid als deze geeft groote zekerheid. De heer Lezwijn. Ik geloof tochdat de heeren de Jong Sc C°- ook tegen vaste premiën verzekeren. De heer de Fremery. Dat is zoo, maar dan geschiedt dit niet door de maatschappijmaar door de commissarissen individuëel. De Voorzitter. Doet de heer Lezwijn nu een bepaald voorstel? De heer Lezwijn. Neen, mijnheer de Voorzitter. De post wordt goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 14