dat er eene onbillijkheid begaan wordt wanneer den requestrant C. P. van Leeuwen, op praeadvies van het dagelijksch bestuur, maar bloot weg wordt te kennen gegevendat de Kaad zich vereenigt met de hoogste sehattings- som, waarop zijn meubilair werd begroot. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebbenik herbaal wat ik zoo even gezegd heb, de zaak op nieuw gesteld in handen van andere taxateurs; en deze hebben, na die met de meeste naauwkeurigheid te heb ben opgenomenvolhard bij het rapport der vorige. Wat kunnen wij er nu meer aan doen? De heer Tollens. Verre van mij is de meening, dat het dagelijksch be stuur ligtvaardig zou zijn geweest in zijn gegeven praeadvies. Evenmin betwijfel ik een enkel oogenblik de goede trouw en eerlijkheid van de schatters voor deze gemeente of voor het rijk. Maar daarom verwondert het mij niettemin, hoe er tusschen de beide schattingen een verschil be staan kan van ƒ050. De Voorzitter. Het kan volkomen waar zijn, wat gij zegt; maar er stond voor Burgemeester en Wethouders geen andere weg open. Beëedigde taxateurs hebben de opname gedaan en weder drie andereniet dezelfde. En deze hebben volhard bij hetgeen vorige hebben verklaard. Er was dus voor ons geen andere weg om in te slaan. Wij mogten geen ander voorstel doen dan afwijzend. De heer Tollens. Ik geef toe, dat Burgemeester en Wethouders niet anders doen kondenen ik betwijfel ook de naauwgezetheid van de ver schillende taxateurs niet, ik heb dat ook reeds gezegd; maar ik blijf er voor mij zeiven bezwaar in zien, om mede te werken tot een besluit, waarvan de grondslag mij onverklaarbaar voorkomt. De Voorzitter. Mag ik dan vragen, of de heer Tollens een anderen weg weet, die tot meerdere juistheid zou leiden? De heer de Frembrï. Ik geloof niet, dat een nader onderzoek tot een ander resultaat zou leidenen ben overtuigd dat de beide taxatiën waarover wij nu een oordeel moeten uitbrengenin gewoede en naar waarheid zijn uitgebragt. Tot bewijs heb ik slechts te herinneren aan de herschattingen in een vorig jaar, waarbij, ten gevolge van ingekomen reclames, inderdaad andere cijfers dan de eerst voorgestelde zijn voorgedragen. Die anteceden ten versterken mijne meening dat de schatting, nu uitgebragt, ook juist zal zijn. De vergelijking met de waardeering van de rijksschatters gaat niet in allen deele op omdat deze steeds, willen zij niet onbillijk zijn, ook het oog moeten houden op de taxatiën, die vaak dertig en meer jaren oud zijn. Wij hebben daarentegen met de verordening in de hand enkel en alleen te letten op den actuëelen toestand. Ook zie ik de mogelijkheid niet in, om, wanneer deze nadere opgave niet wordt aangenomen, op andere wijze de quaestie te beslissen, daar bij ons even als bij het rijk de herschatting als einduitspraak moet worden aangenomen, ook al meent men dat de schatting niet volkomen juist is. Het is echter mijne overtuiging dat er geene misvatting plaats beeft en ik zal dus voor het voorstel stemmen. In stemming gebragt, wordt de conclusie van het rapport van Burge meester en Wethouders met 17 stemmen tegen 1, die van den heer Tollens, aangenomen. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 2