De Voorzitter. Alvoren3 met de verder aanhangige punten voort te gaan, wil ik aan die leden, die wederom benoemd zijn, vragen of zij bereid zijn hunne verschillende betrekkingen te aanvaarden. De heer Stoffels. Als eerstgekozene zal ik, mijnheer de Voorzitter, de vrijheid nemen uwe vraag bevestigend te beantwoorden. Toch doe ik dat niet zonder besef van de taak die op mij rust. Gedurende vele jaren had ik reeds de eer de betrekking van Wethouder, lid van het dagelijksch bestuur, te vervullen. Ik heb daarin steeds trachten te doen wat in mijn vermogen was om aan mijne roeping te beantwoorden, en mogt mij steeds verheugen in de welwillendheid mijner ambtgenooten. Thans geniet ik weder de eer op nieuw met die betrekking te worden bekleed en zeg u, mijne heeren, daarvoor allen hartelijk dank. Bij vernieuwing zal ik trachten al mijne krachten in te spannen, om het belang en het welzjjn der gemeente Leyden te behartigen en beveel mij daartoe in de welwillendheid der leden van den Kaad aan, zoo ook van u, mijnheer de Burgemeester, met wien ik als lid van het dagelijksch bestuur gedurende een driejarig tijdperk met zooveel genoegen mogt zamenwerken. Ik hoop dat die wederzijdsche goede verstandhouding tusschen u en mij moge blijven bestaan en ook de vriend schappelijke betrekkingen met mijne overige ambtgenooten mogen voort duren. De heer de Fremery. Wanneer ik in de gehouden stemming een blijk van goedkeuring en een bewijs van vertrouwen mag ziendan gevoel ik mij allereerst gedrongen om voor deze vernieuwde keuze aan den Baad mijnen welgemeenden dank te brengen. Ik waardeer dit voorregt hoogelijk en zal gaarne de betrekkingwaarin ik eenige jaren reeds werkzaam wasop nieuw aanvaarden en waar dit in mijn vermogen ligt er met ernst naar streven, om de belangen van de gemeente voor te staan. Daartoe, ik gevoel het, is voorlichting en medewerking eene behoefte voor mijbovenal uw zeer gewenschte raad. Wilt, mijne heeren, mij die bij voortduring schenken, immer zal ik u daarvoor erkentelijk zijn. Ook bij u, geachte Voorzitter, beveel ik mij niet minder aan; wil, als tot dus verre, mij uwe welwillende medewerking niet onthouden. De Voorzitter. Met genoegen, ik behoef het haast niet te zeggen, heb ik den uitslag der stemming vernomen en wensch mij en mijn ge- achten vriend, uwen mede-wethouder, geluk u wederom als medeleden van het dagelijksch bestuur te begroeten. Uit de gehouden stemming die voor u zoo eervol was, hebt gij mogen zien dat uwe medeleden van den Baad uwen arbeid hebben op prijs gesteld. Bij voortduring beveel ik mij in uwe welwillendheid en vriendschap aanen ik vertrouw er op dat, waar mijne krachten te kort mogten schieten, gij mij steeds op de zelfde wijze, als tot dusver het geval was, zult blijven ter zijde staan. De heer Stoffels. Mag ik op mijne beurt dan vragen, mijnheer de Voorzitter, of gij de benoeming tot curator van het gymnasium wederom aanvaardt? De Voorzitter. Ik heb in die betrekking, gedurende den tijd dat ik zitting had in het collegie van curatoren van het gymnasium, reeds zooveel genoegen ondervondendat ik niet schroom die op nieuw te aanvaarden. De heer Stoffels. Dan wensch ik u, mijnheer de Voorzitter, geluk met het curatorschap en hoop dat gij met denzelfden ijver zult blijven voort gaan de belangen dier inrigting te behartigenhetgeen niet anders kan strek ken dan tot haar welzijn en haren bloei. De heer Bijleveld. Ik verklaar mij ook bereid de mij opgedragene betrekking te aanvaarden. VII. Voorstel tot aankoop van het vischwater in de gemeente. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt: »Aan den huize van Wassenaar behoort sedert aloude tijden de visscherij binnen deze gemeente, zoo in den nieuwen als ouden Bijn. Hoezeer, zoo ver wij hebben kunnen nagaan dit nimmer tot procedures aanleiding heeft gegeven, zijn in den laatsten tijd daaruit bezwaren ontstaan, bij het zetten van palen of beschuttingen, waarbij het water in den Bijn was betrokken. Wij hebben hel raadzaam geacht, ten einde de stad geheel vrij zoude zijn in hare handelingen bij het leggen van bruggen en dergelijke, in on derhandeling te treden met den tegenwoordigen eigenaarJonkheer Mr. H. A. Steengracht van Duyvenvoorde te 's Gravenhage, en het is ons daaruit gebleken dat deze genegen isop grond dat de visscherij van de Borstelbrug tot Bodegraven vroeger ƒ70, doch in den laatsten tijd slechts 40 opbragteene som die te gering geacht werd om de pacht daarvoor te continueren, deze visscherij, voor zooveel het gedeelte in de stad aan gaat, voor 1200 af te staan, vermits vooral het zetten van fuiken aan de bruggen in de stad het grootste gedeelte uitmaakt van de opbrengst dier visscherij. Wij vertrouwen dat het uwe goedkeuring wel zal wegdragen dat de ge meente trachte dezen eigendom te verkrijgenwaardoor zij tegen alle be merkingen op hare werken gevrijwaard wordt, en nemen dientengevolge de vrijheid u voor te stellen dat zulks tegen de voorgestelde som van f 1200 plaats liebbe." Het rapport van de Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud //De Commissie van Financiën kan zich wel vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om van den tegenwoordigen eigenaar van de visscherij binnen deze gemeenteJonkheer Mr. H. A. Steengracht van Duyvenvoorde te 's Gravenhagehet gedeelte, dat in deze stad gelegen isin eigendom over te nemen tegen de daarbij voorgestelde som van 1200. Ofschoon deze som der Commissie eerst wel wat hoog voorkwam, meende zij echter hierin te moeten berustenop grond van verkregen offi- cieuse inlichtingen, als ten gevolge het ingewonnen regtskundig advies en met het uitzigt dat door verpachting der visscherij dat kapitaal, voor een gedeelte, zijne rente zou afwerpen; maar vooral ook met het oog op de vele bezwaren die door het bezit zouden worden weggenomen. Zij neemt mitsdien de vrijheid u te raden bedoelden eigendom over te nemen voor de daarbij voorgestelde som van 1200, te vinden uit den post van onvoorziene uitgaven." De heer Goudsmit. Ik wensch alleen eene vraag te doenof namelijk het regt van den heer Steengracht van Duyvenvoorde op het vischwater in deze gemeente zoo onherroepelijk vaststaat dat het niet noodig is daarom trent een regtskundig advies over te leggen. Uit de stukken blijkt wel dat Burgemeester en Wethouders een regtskundig advies hebben ingewonnen, en dat de heer Steengracht sinds overoude tijden het bezit heeft van het vischwatermaar het isdunkt mijeen regtmatige eisch dat advies schrif telijk te zien overgelegd, opdat ook wij kunnen zien op welke feiten en gronden het steunt. Er is meer dan eens quaestie van dergelijke oude regten geweest, die niet altoos bleken op goede gronden te steunen. Zoude het dus niet mogelijk zijn, de ons uoodige inlichtingen te verschaffen door middel van overlegging van het regtskundig advies? De Voorzitter. Zoo de heeren meenen dat een geschreven regtskundig advies dient te worden overgelegd, dan zijn Burgemeester en Wethouders bereid daartoe over te gaan. De heer Goudsmit. Ik gevoel mij verpligt de overlegging van het schriftelijk advies voor te stellen. Ik althans, en ik meen ook andere leden met mij, weten van het onderwerpelijke regt niet genoeg af om een oordeel over de zaak te kunnen uitspreken. De Voorzitter. De zaak is eigentlijk eerst in den laatsten tijd ter sprake gekomen en wel door eene toevallige omstandigheid, naar aanleiding namelijk van de overschrijving die de heer Steengracht op het kadaster heeft doen bewerkstelligen, waar het vischwater steeds ten name van de gemeente was geboekt. Toen eerst hebben wij ontdekt dat de heer Steengracht zijne regten deed gelden en het vischwater op zijn naam deed overschrijven. Wij hebben daarop de zaak nagegaan en het is ons uit de ons overgelegde stuk ken gebleken dat van oudsher het huis van Wassenaar met onderscheidene leenen was verleidonder deze behoorde de visscherij in de beide armen van den Bijn, ook binnen deze stad. Wat er van die leenen was, genoeg is het dat de bedoelde visscherij, tijdens den verkoop van den Burg, aan den toenmaligen Burggraaf behoorde, gelijk blijkt uit de verkoopacte van den Burg, waarbij onder anderen die visscherij van zijne zijde tot zekerheid wordt aangewezen voor de nakoming van eenige door hem op zich ge nomen verpligtingen. Het was ons niet wel mogelijk na te gaan of deze visscherij bij voortduring is verpacht, dan het bleek ons dat dit sedert een aantal jaren in den laatsten tijd heeft plaats gehad. En nog zoude dit geen aanleiding opleveren om u voor te dragen tot den aankoop daarvan over te gaanware het niet dat op het kadaster het water binnen deze stad, ter diligentie van de familie Steengracht, op den naam van den tegenwoordigen eigenaar dier visscherij was overgeschreven. Ik behoef niet te zeggen de moeijelijkheid die er voor de gemeente in het gemis van regt op het vischwater gelegen is. Daardoor toch wordt zij belemmerd om werken van allerlei soort in die wateren te doen verrigten. De heer Steen gracht heeft ons opmerkzaam gemaakt op zijn regt en ons onder het oog gebragtdat hij minstens regt had omtrent het doen dier werken te worden gehoord. Het is overbodig te wijzen op de belemmering die daaruit voor de gemeente zou voortspruiten, als zij bij alle werken de opinie van dien heer zou moeten inwinnen. De gemeente zou dan in eén staat van afhan kelijkheid jegens dien heer komen, die verre van wensehelijk is. Daarom hebben wij, na onderzoek, en na inwinning van het advies van den advo- kaat der gemeente, gemeend het voorstel te moeten doen het regt van den heer Steengracht voor de som van 1200 af te koopeti. Dit is in het kort de loop van de zaak. Wenschen de heeren nu overlegging van dat regtskundig advies, dan herhaal ik mijne bereidverklaring. De heer Goudsmit. Uit het zoo evèn medegedeelde blijkt minstens dat de zaak een punt van onderzoek kan uitmaken. En evenzeer erken ik de moeijelijkheid die ervoor de gemeente in gelegen kan zijn, indien men het voorstel niet aanneemten ik zal mij dan ook volstrekt niet tegen afkoop verzettenals de Baad in dien zin een besluit wenscht te nemennadat het regt van den heer Steengracht voldoende zal zijn gebleken. Maar mijns inziens is op dit oogenblik nog te weinig licht over deze zaak verspreid. De Voorzitter. Zoo er de minste twijfel bestaat omtrent de gegrond heid van het gegeven regtskundig adviesstel ik voor de zaak tot eene volgende vergadering aan te houden, als wanneer dat advies, schriftelijk zal kunnen worden overgelegd. De heer Goudsmit. Er bestaat bij mij geen twijfel omtrent de juistheid van het advies, maar alleen te veel onzekerheid om een zelfstandig oordeel te vellenen juist daarom wonschte ik overlegging van liet advies. De heer de Fremery. Het voorstel is in overleg met onzen advocaat gedaan, die vooral op de moeijelijkheden gewezen heelt, die uit dusdanig regt kunnen voortspruiten. Burgemeester en Wethouders hebben zich zelve overtuigd dat het vischregt, aan den alouden Burgt behoorende, indertijd is vervreemd; ook onze secretaris deelt deze overtuiging, en ook zijne meening was in deze voor mij van overwegenden invloed. Daarbij komt nog dat wij aan den heer Steengracht in bet belang van de gemeente den afkoop hebben voorgesteld. Worden er nu bezwaren ingebragt, dan vrees ik wei eenigermate, dat deze aanleiding zouden kunnen gevenom het dezerzijds ge daan verzoek niet in te willigen en dit zoude ik voor onze gemeente zeer betreuren. Ik heb daarom nog bezwaar om het voorstel van den heer Goudsmit zoo dadelijk te ondersteunen. De heer Tollens. Bij mij is dezelfde bedenking gerezen die nu door den heer Goudsmit wordt geuitmaar ik was eenigzins huiverig om die bedenking te opperen èn omdat ik liet door den heer Steengracht beweerd regt niet verdenken mag èn omdat ik veronderstellen moet dat dit be weerd regt door Burgemeester en Wethouders behoorlijk is onderzocht. Gaarne evenwel zou ook ik kennis nemen van het dienaangaande ingesteld regtskundig onderzoek. Tegenover de vrees om den heer Stcengracht te indisponeren weegt bij mij het belang der gemeentedie betalen zalon eindig zwaarder. De gevraagde som van 1200 is toch waarlijk niet zóó onbeduidend om niet met behoedzaamheid tot het toestaan daarvan te besluiten. Heelt de heer Steengracht de welwillendheid ons zijn regt ter over name aan te bieden, daartegenover staat zijn eiscli van ƒ1200, waarop niet wordt afgedongen. Ik vereenig mij daarom met het voorstel van den lieer Goudsmit, tot overlegging van het advies, en diens wensch om er iets meer van te weten, alvorens ik medewerken mag om dit offer te brengen, dat toch uit gemeentegelden moet worden bestreden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 3