BIKDMGEN TAN DIN GEMSENTËBAAD TAN L1TD1N. 11. Zitting van Zaturdag 31 Julij 1869, geopend des namiddags ten 3 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Cockvan OuterenGoudsmitHarteveltHoog Hubrecht, de Fremery, Stoffels, Tollens, du Bieu en van den Brandeler. De Voorzitter opent de vergadering en doet de presentielijst voorlezen. Daar het blijkt, een half uur na den gestelden tijd, dat niet de grootste helft der leden tegenwoordig is, mag de Baadingevolge art. 48 der ge meentewet, niet beraadslagen of besluiten. De Voorzitter. Tot mijn leedwezen kunnen wij alzoo heden wederom geen besluit nemen. Naar aanleiding van art. 219 der gemeentewet, hebben Burgemeester en Wethouders intusschen de eer over te leggen de rekening en verantwoording over het afgeloopen dienstjaar. Ik zal de Commissie van Financiën uitnoodigen zoo spoedig mogelijk haar rapport uit te brengen, daar, krachtens het jongste besluit van Gedeputeerde Statende uiterste ter mijn tot inzending der rekening aan hun collegie is bepaald op drie weken. Ik kan overigens mededeelendat de heer Bogge zijn ontslag heeft verzocht uit zijne betrekking aan het gymnasium en de hoogere burgerschool, als mede aan de school voor meer uitgebreid lager onderwijs der Ist" klasse voor meisjes. In afwachting, dat de Baad dat ontslag zal verleend hebben, hebben Burgemeester en Wethouders bereids eene oproeping in de courant gedaan, daar het èn voor het gymnasium èn voor de hoogere burgerschool wenschelijk is, dat de vacature zoo spoedig mogelijk vervuld worde. Voorts heb ik de eer nog over te leggen eene voordragt ter benoeming van een 2ieu hulponderwijzer der 4de klasse aan de openbare lagere school n°. 1 voor onvermogenden, welke ter inzage van de leden in de leeskamer zal worden nedergelegd. De heer Oock. Zou ik ook, mijnheer de Voorzitter, naar aanleiding der mededeeling, zoo even door u gedaan, aan het dagelijksch bestuur een verzoek mogen doen? Ik weet niet, of het kan bij eene niet voltallige vergadering; maar ik wenschte anders wel een verzoek te doen aan het dagelijksch bestuur, met het oog op de pas ontvangen mededeeling, dat de rekening van de ontvangsten en uitgaven dezer gemeente over het jaar 1868 is ingediend en aan de leden zal worden rondgedeeld. Omtrent de inrigting zoowel van die rekening als van de begrooting bestaan voorschrif ten van Ged. Staten, aan welke wij volgens de wet gebonden zijn. De on dervinding heeft mij geleerd, dat het zeer moeijelijk is èn over de rekening èn over de begrooting een juist oordeel te vellenindien men die voor schriften niet kent. In eene der vorige vergaderingen is door u, mijnheer de Voorzitter, ons de mededeeling gedaan, dat die voorschriften onlangs door Ged. Staten zijn gewijzigd en dat het besluit, die wijzigingen behel zende, in het Provinciaal Blad is geplaatst. Het Provinciaal Blad intus schen is hoogst waarschijnlijk niet in bezit van de meeste leden dezer vergadering; ten minste ik voor mij bezit het niet. Zouden nu in het ge geven geval de leden niet in het bezit kunnen worden gesteld van afschrif ten of van exemplaren van het besluit van Ged. Staten? De Voorzitter. Wat de rekening aangaat, daarop is het besluit niet van invloed. Maar wij zouden aan het verlangen van den heer Cock kun nen voldoen door het verstrekken van exemplaren der provinciale bladen aan de leden, met het oog op de eerlang te behandelen begrooting. De heer Cock. Ik dank u voor die toezegging, mijnheer de Voorzitter. De vergadering gaat hierop tot nadere bijeenroeping uiteen. Zitting van Donderdag 19 Augustus 1869, geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren du Bieu, Tollens, Le Poole, Tieleman, Goud smit, Hartevelt, Stoffels, Krantz, Driessen, van Heukelom, Cock, Scheltema, van Wensen en van den Brandeler. De aanteekeningen van het verhandelde in de zittingen van Donderdag 22 Julij en Zaturdag 31 Julij 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter. Ik heb een brief ontvangen van den heer Tichler, waarin hij te kennen geeft, dat hij verhinderd is de vergadering op heden bij te wonen en tevens bij zijn aftreden als lid van den Gemeenteraad zijne erkentelijkheid aan de vergadering betuigt over de blijken van toegenegenheid die hij van de leden tijdens zijn lidmaatschap mogt ondervinden. Van den heer Hoog is mede een brief ontvangen, kennis gevende, dat hij we gens ambtsbezigheden buiten de stad waarschijnlijk niet op gezettcn tijd ter vergadering zal kunnen tegenwoordig zijn, zullende hij trachten zoo mo gelijk later te komen. Ook de heer Hubrecht en de heer de Fremery hebben kennis gegeven, dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen, als zich buiten de stad bevindende. De missive van den heer Tichler is van den volgenden inhoud //Leyden 19 Augustus 1869. Wei-Edel Achtbare Heer! Ik heb de eer UWEd. Achtb. te berigten dat ik heden verhinderd ben de raadsvergadering bij te wonen. 1669; Het zij mij vergund bij deze gelegenheid UWEd. Achtb. beleefdelijk te verzoeken, bij mijn aftreden als lid der vergadering, aan de Heeren Leden mijne erkentelijkheid te betuigen voor de blijken van toegenegenheid, die zij mij gegeven hebben gedurende den tijd dat ik de eer had lid te zijn; en ik voeg daarbij den hartelijken wensch dat Gods zegen bestendig ruste op hunne personen en werkzaamheden in het belang eener gemeente, die ook mij om velerlei oorzaak dierbaar is en immer blijven zal. Met gevoelens van bijzondere hoogachting heb ik de eer te zijn Wel-Ed. Achtb. Heer, UWEd. Achtb. Dw. Dienaar, Tichler. Den Wel-Ed Achtb. Heer Burgemeester der Gemeente Leyden." Een en ander wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter deelt mede: Eene dispositie van Gedep. Staten van Zuidholland, van den 3<icn dezer maand, B n". 3995 (3e afd.) G. S. n°. 25, waarbij worden goedgekeurd de raadsbesluiten van den 22sten Julij1°. tot het onder de hand afstaan der tienden onder Leyderdorp aan de tiendpligtigen en 2". tot den verkoop der populieren buiten de voormalige Bijnsburgsche poort. Wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter. Nog is ingekomen eene missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 6<Ien dezer maand, n". 233 (5®afd.), daarbij de wenschelijkheid betoogende, dat het terrein der groote Buïne beschik baar blijve voor de eventuele stichting van akademische gebouwen. Die missive is van den volgenden inhoud: »'s Gravenhage6 Augustus 1869. In verband met de te verwachten wettelijke regeling van het hooger onderwijsmeen ik uwe aandacht te moeten vestigen op de wenschelijkheid dat het terrein der groote Buïne in uwe gemeente beschikbaar blijve voor de eventuële stichting van akademische gebouwen. Die regeling toch kan ten gevolge hebben dat er behoefte bestaat aan het bouwen van nieuwe localen of het verplaatsen van verzamelingenin welk geval het gemis van een goed gelegen terrein groote moeijelijkheid zou kunnen doen ontstaan. Zoowel in het belang der hoogeschool als ook der bij haren bloei zoo zeer betrokken gemeente, zou het dan wenschelijk wezen het bedoelde terrein beschikbaar te houden. De Minister van Binnenlandsche Zaken Fock." De Voorzitter. Ik stel voor, deze missive voor kennisgeving aan te nemen. Wij zullen dien brief mededeelen aan de heeren Boogaard c. s., terwijl het voorstel ter bebouwing der Buïne in eene der eerstvolgende raadsvergaderingen zal ter tafel worden gebragt. Wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter. Voorts is ingekomen eene missive van den executeur in den boedel van wijlen S. van der Paauw, van den 12<len dezer maand, waarbij deze aanneemt de gestelde som van f 1000 voor de verzameling der voorwerpen, de stad Leyden betreffende, in dien boedel aanwezig, met in begrip der schrifturen de gasfabriek betreffende. Die missive is van den volgenden inhoud «Koudekerk, 12 Augustus 1869. Edel-Achtbare Heeren! In antwoord op het ons bij missive van 29 Julij 1869 medegedeelde Baadsbesluit van den 22cn Julij jl.geven wij UWEA. kennis dat wij het daarin vermelde aanbod, omtrent de verzameling der voorwerpen betrekke lijk de stad Leyden, aanwezig bij de nalatenschap van mijnen broeder, den heer S. van der Paauw, onder bijvoeging van het werk over de gasfabriek (onder autorisatie van den heer Kantonregter)accepteeren, op grond dat het ons aangenamer zal zijn dat de verzameling bij het archief der stad Leyden zal blijven tot eene herinnering aan hem, die altijd alles voor de belangen der stad Leyden over had, dan het naar elders te zenden. Met hoogachting teekene UWEd. Achtb. Dw. Dienaar, A. van der Paacw, Executeur. Aan de Edel Achtbare heeren Burge meester en Wethouders te Leyden." De Voorzitter. Kan de vergadering goedvinden reeds nu dienaan gaande een besluit te nemenom die som uit de onvoorziene uitgaven te vin den, dan zal de staat van af- en overschrijving daarvan worden opgemaakt. Het is toch de post, die daartoe als van zelf is aangewezen. Wordt tot de dadelijke behandeling dezer zaak besloten. De Voorzitter. Als niemand hierover bet woord verlangt, stel ik voor, deze overname goed te keuren. De Commissie van Financiën heeft reeds gunstig omtrent dezen aankoop geadviseerd. Wordt besloten overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter. De Voorzitter. Nog is ingekomen eene missive van Vrouwe D. J. Menzel geb. van der Vliet, waarbij zij kennis geeft de benoeming tot Begentesse van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis aan te nemen. Deze missive is van den volgenden inhoud «Leiden, 31 Julij 1869. Ik heb de eer u mede te deelen dat ik de betrekking van Begentesse van het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis aanneem. D. J. Menzel, van der Vliet. Aan den Gemeenteraad van Leiden." Wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 14

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 1