de schenking door den kerkeraad, maar over de aanneming van die som door den gemeenteraad. De vraag is nu, of het geraden is dit armengeld weder in te brengen of te vermengen met de gemeente-fondsen. De be doelingen of redenen van hemdie de som aanbiedtliggen hier buiten beschouwing; maar hier is de vraag, of het regt en billijk is een subsidie, dat reeds aan dit godshuis geschonken was, weder terug te nemen. Wat overigens gezegd is over het voordeeldat tegenover die som staat voor de kerkelijke gemeente, nl. het genot van de fondsen der armbakkerij het is bekend dat dit voordeel op zeer verre na niet opweegt tegen het verlies door den afstand van de f 137,000 te lijden; en als dit kapitaal gemist kon worden en met de renten vermeerderd mogt worden dan zou het ver schil bij dit, in 20 jaren verdubbeld, kapitaal, van nog veel grooter belang zijn. Dat eindelijk het beheer der fondsen van de armbakkerij zonder dien afstand niet aan den kerkeraad zou worden overgegeven, betwijfel ik zeer en in den Eaad is dit niet besloten noch voorondersteld. De stad had bij de armbakkerij geen financiëel belang. Het raadsbesluit omtrent de afloo- pende subsidiën aan de godshuizen kon dus ook voor het Minnehuis in stand blijven, al werd het voordeel van de armbakkerij aan de kerkelijke admi nistratie toegekendals eene tegemoetkoming in hare meerdere uitgaven voor het Minnehuis. De heer Goudsmit. Ik wensch een enkel woord te voegen bij hetgeen door mijnen geachten vriend en ambtgenoot is in het midden gebragt, naar aanleiding van hetgeen door den heer Eutgers was aangevoerd. Dat geachte lid heeft nu laten varen het punt van onbevoegdheidof ik had hem niet wel begrepen; maar de groote fout in zijne redenering is deze: dat hij steeds spreekt van armengeldals van eene reeds verworven bezittingmaar hij ver geet, dat, als een subsidie wordt verleend, het daarom nog niet in de kas der gesubsidiëerden is. Maar, zegt de heer Eutgers, het is volmaakt het zelfde, of het in kas is of niet, als het eenmaal voor een zeker getal jaren is toegestaan. Maar ik bestrijd die redenering. De heer Eutgers let er niet op, dat er niet gezegd is: er zal gedurende twintig jaren nog subsidie wor den verleend, bedragende te zamen ruim 137000; maar veeleer: zoo er nog subsidie wordt gegeven, dan zal dat telken jare met zooveel procenten worden verminderd. De Eaad wilde zich niet verbinden en kon zich ook niet verbindenom gedurende twintig jaren het subsidie toe te kennen. Stel dat eens de kerkeraad in het bezit ware geraakt van een groot legaatzoo dat hij alle bijdragen kon ontberenzou dan de Eaad desniettemin verpligt zijn dat subsidie te blijven verstrekken? Neen, de bedoeling is geen andere dan deze: zoolang het subsidie zal worden gegeven, zal het zij n met vermindering van zooveel procent. Er is hier dus geen sprake van een onherroepelijk gesloten contract, waaraan men voor altoos zou gebonden zijn. Er is hier alleen sprake van eene voorwaardelijke toekenningvan eene verwachting, van eene hoop, die wel eens kon blijken op een zandgrond te zijn gebouwd; van verkregen regten kan in geen geval sprake zijn. Wanneer men dus spreekt van armengeld, zoo zijn denkbeeld en uitdrukking even zeer onjuist. Maar bovendien, de heer Buys heeft teregt aangemerkt, dat men verkeerd doet, als men redeneert van het standpunt der hervormde gemeente. In geen geval toch is ons de bevoegdheid ontzegdgiften of geschenken aan te nemen. De gemeentewet voorziet zelfs in het geval van gedane giften. Wij mogen een cadeau aannemen van wien wij willen, tenzij men kunne aantoonen, dat de kerkeraad in deze zijne bevoegdheid is te buiten gegaan. Indien dat bleekdan voorzeker zou er aanleiding kun nen bestaan om te zeggengij hebt gecontracteerd met een onbevoegd per soon, of met eene onbevoegde corporatie. Doch de kerkeraad heeft zeer zeker de bevoegdheid tot schenking, voor zooverre de kerkelijke wetten hem dat niet verbieden. Dus, al ware hier aan eene schenking te denken, de ge meentewet heeft niet verboden die aan te nemen. Eindelijk verlieze men niet uit het oog, dat tegenover de beweerde schenking als equivalent staat dat wij de gansche beschikking over de fondsen der armbakkerij prijs geven. De heer Eutgers. Twee punten worden door den laatsten spreker opge noemd, vooreerst dat er niet door den Eaad besloten is om nog 20 jaren lang een subsidie aan het Minnehuis toe te kennen, dat het slechts eene hoop is, die misschien op een zandgrond rust; en ten tweede, dat de stad bevoegd is volgens de gemeentewet giften en schenkingen aan te nemen. Wat het eerste betreft, wijs ik daarentegen op het rapport der Commissie bl. 12: «volgens het in November genomen besluit zou dit subsidie nog twintig jaren, maar met eene jaarlijksche korting van vijf percent, gehand haafd blijven." Dit is dan toch iets meer dan eene hoop, door de admi nistratie gekoesterd, die misschien op een zandgrond rust. Volgaarne erken ik dat de stad giften of schenkingen mag aannemen. De beide punteu nevens elkan der geplaatst schijnen mij echter in onderlingen strijd te zijn. Is toch dit subsidie stechts te beschouwen als eene hoop der administratie, dan kan het geene gift zijn. Men kan niet schenken wat men niet heeft; maar is het eene gilt, dan moet het meer zijn dan eene welligt bedriegelijke hoop van de kerkelijke administratie. Hoe dit intusschen zijik gevoel geene roeping om over bijzaken te redenerenik heb niets gehoordwaaruit ik zou mogen besluiten dat de aanneming van dit geschenk billijk en regt ismaar het bespreken van andere puntendie daarnaast liggenwensch ik niet voort te zetten. Ik geef dit gaarne ge tonnen aan mannen als de voorgaande sprekers, die om hunne kunde, geoefendheid en talent in het bespreken van dergelijke zaken bekend en beroemd zijn. De heer Stoffels. Het komt mij voor, dat het voorstel der Commissie zonder eenig gemoedsbezwaar kan worden aangenomen. Had ik gemoeds bezwaar, ik zou de bedenkingen van den heer Eutgers kunnen deelen. Maar wat is het gevalStel eens dat het waar zij, dat de Eaad voor twintig jaren het subsidie had toegestaan tot een gezamenlijk bedrag van ƒ137.000. Laat het waar zijn, dat dat geld zou zijn te beschouwen als armengeld voor de toekomst; maar bij den Eaad is daarvan nooit sprake geweest, 'T woord armengeld, ik heb het nooit hooren releveren. Maar de kerkeraad heeft ons al jaren lang geproponeerd het beheer van de Armbakkerij bij dat vau het Minnehuis over te brengen een en ander te stellen onder het be heer van den kerkeraaden de gemeenteraad van alle subsidie te ontslaan. De heer Goudsmit heeft reeds genoegzaam uiteengezet, dat die ƒ137.000 voor 20 jaren wel wat in de lucht hangen. Maar laat het zijn, dat daarop te rekenen viel, dan mag men aannemen, dat de kerkeraad wel zal hebben overwogendat tegen het gemis van dat voordeel andere groote voordeden voor hem overstaan. De kerkeraad krijgt nu het beheer van de Armbak kerij en bovendien de voordeelen door een goed en naauwkeurig beheer der diaconiefondsen niet zoo dadelijk uit te cijferen. De bij den aanvang der voorstellen bestaande diakenen was een personeel, dat in de overeenkomst niet alleen geen bezwaar zag maar die wenschte en wel zal hebben overwogen wat het deed. Dat collegie zag in de zaak voordeelendie ik niet bereke nen kan. Maarhoe het ook zijhet gemeentebestuur kandunkt mij vol komen gerust zijn. De Eaad gaf het subsidie, dat slechts nog twintig jaren zou loopenmaar de kerkeraad ziet er van af en geeft het terug eu wij ontslaan ons bij deze overeenkomst van alle beheer en subsidie. De heer Hartevelt. Zooals als de heer Goudsmit zoo juist en duide lijk heeft aangetoond, is het besluit gevallen, dat, zoolang de Eaad het subsidie gaf, dit ieder jaar met 5 pet. zou worden verminderd. Nu moet ik er den heer Eutgers op attent maken dat de kerkeraad daar dadelijk tegen is opgekomen en tegen dien maatregel geprotesteerd heeft. Ik moet wel van den kerkeraad sprekenal wil de heer Eutgers dit liever niet. Als de algemeene kerkeraad reeds jaren lang over die zaak heeft gedacht en reeds jaren lang heeft gewenscht wat hij nu voorstelt, dan moet het geen ver wondering baren dat de diaconie met de inkomsten der kapitalen van de Armbakkerij het Minnehuis voor hare rekening wil nemen en afstand doen van een subsidie, zeker veel grooter dan de inkomsten der Armbakkerij, vooral wanneer ik hier mededeel, dat de fondsen der diaconie eene niet on belangrijke bijdrage aan het Minnehuis gedoogen en dat bepaaldelijk gerekend is op belangrijke bijdragen der ingezetenen, die, door het wegvallen van het subsidiezoo veel minder in belastingeu behoeven bij te dragenlangs dezen weg komt een gestichtvan zoo uiterst belang en gewigt voor de diaconie onder haar zelfstandig beheer en de begrooting onzer stad wordt met circa 16000 in uitgaaf verminderd. Vergeet niet, M. M. H. H.dat, zoolang het Minnehuis niet tot de diaconie behoort, zij hare fondsen voor dat ge sticht niet inay bestemmen. Maar genoeg. Indien de kerkeraad de zaak goed heeft beoordeeld en ingezien, waaraan ik allerminst twijfel, dan geloof ik, dat hij wel degelijk het regt heeft ons te zeggen: wij doen afstand van het subsidie, geef ons de Armbakkerij met hare kapitalen en gebouwen, en wij zullen het Minnehuis onderhouden terwijl de Eaad ook van zijnen kant de bevoegdheid niet zal missen van te besluiten ik neem dit aanbod gaarne aan, indien wij het over de nadere bepalingen kunnen eens worden. Nog een punt moet ik hier releveren, en wel de 137,000, door den heer Eutgers als armengeld genoemddie door renten op renten in 20 jaren zouden zijn verdubbeld. Uit zoude waar zijn, indien het Minnehuis primo Januarij 1870 in het bezit van dat kapitaal kwam, maar er wordt slechts telken jare eeue som gegeven, en eerst in het twintigste jaar zijn die ƒ137,000 vol; maar buiten dit, komt er in het geheel geene renten- op renten-reke ning te pas, want bleef het subsidie, dan verviel de gansche strekking van het adres des kerkeraads, en had bet Minnehuis die telken jare noodig om in zijne behoeften te voorzien. De heer Eutgers. Beide geachte sprekers trachten mij te brengen tot een oordeel over de bevoegdheid van den kerkeraad of over zijn besluit. Maar ik heb mij daarover niet uitgelaten en doe het niet. Ik heb inzon derheid daarop gewezen dat ik het voor den Eaad niet geraden acht dit armeugoed in de stadskas op te riemen. Ik voeg er nu nog bijwat ieder deskundige uit zich zelf zal hebben bedachtdat de aanneming van deze aanzienlijke som de stad wel in ernstig bezwaar zou kunnen brengen. Als de stand van zaken hier blijft zoo als zij is, zal ook zonder dit sub sidie de armenadministratie misschien geregeld kunnen voortgaan. Maar als er onverhoopt eens achteruitgang plaats vond en een toestand geboren werd zoo als voor 30 jaren toen vele honderden knappe arbeiders zonder werk en brood waren, dan zou welligt de administratie bij gemis van het subsidie nu te spoediger gedrongen zijn, de hulp der stedelijke regering in te roepen en deze de last der verzorging van onvermogenden dubbel zwaar vinden. Te ernstiger is dit bezwaar, omdat, als ik het wel begrepen heb, aan het Minnehuis jaarlijks uit de diaconie-fondsen bijna f 16000 zullen moeten worden uitgekeerdook zelfs dan als het getal van gealimenteerden in dat gesticht veel kleiner dan thans mogt zijn. Ik vrees dat de afstand van dit subsidie, vereenigd met dit bezwaar, wel eens zeer nadeelige gevol gen zou kunnen hebben voor de financiële belangen der stad en acht mij verpligt daartegen mijne stem uit te brengen. De heer Buys. Ik acht de hoofdzaakde quaestie van het zoogenaamde armengeld en hetgeen daarmede in verband staat, afgedaan en kom er dus niet op terug. Maar naar aanleiding van hetgeen door den heer Eutgers in de laatste plaats is opgemerkt, moet ik toch nog op één punt de aan dacht vestigenten einde elk misverstand omtrent de bedoeling van de voor gestelde schikking af te snijden. Ik bedoel de opmerking als zoude vol gens ons voorstel de kerkeraad verpligt worden jaarlijks eene som van 15900 aan het Minnehuis ten koste te leggen. De heer Eutgers stelt het na melijk zoo voor, en zoo oordeelen diakenen, als zoude het vaststaan, dat die som alle jaren in elk geval moet worden besteed. Mag men ons eene zoo zonderlingezoo weinig economische bedoeling toedichtenwanneer eene andere wel zoo natuurlijke verklaring voor de hand ligt? Stel u toeh eens het gevaldat bij gemis van aanvragen het aantal verpleegden in het Minnehuis met de helft verminderde, ja tot drie werd teruggebragtdan zou het toch al te dwaas zijn aan te nemen, dat ten behoeve dier drie personen, als waren zij rijke renteniers, 15900 verstrekt zoude moeten worden. Onze bedoeling is eenvoudig deze. Het Minnehuis dient ter op name van zekere categorie van armenwelke een bepaalden leeftijd be reikten. Stel nu eens, dat het getal armen, tot die categorie behoo- rendesterk aangroeitzoo sterk dat de kerk niet in aller onderhoud kan voorzien en een deel aan de burgerlijke gemeente adresseert. In dat geval zal deze, eer zij ondersteunt, aan den kerkeraad vragen: hebt gij volgens uwe verbindtenis ten behoeve van deze soort van armen reeds 15900 in het Minnehuis besteed Maar nu omgekeerddat die categorie van armen verminderde en wel zoodat de behoeften volkomen konden worden bevre digd bv. met ƒ7000, dan zou de Eaad allerminst bevoegdheid hebben te zeggen: gij moet ƒ15900 voor het Minnehuis besteden, al wordt dat geld ook weggeworpen. In één woord dus: de burgerlijke gemeente bedingt hier eenvoudig dit, dat zij zal ontslagen zijn van het ondersteunen dier

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 4