De heer Krantz. Als lid van de Commissie van Financiën wenseh ik te motiverendat ik tegen de conclusie van haar rapport zal stemmen en wel op grond van het gevoelen der minderheid. De Voorzitter brengt thans in stemming het eerste gedeelte van de con clusie van het rapport der Commissie van Financiën, strekkende om afwij zend te beschikken op het verzoek van de heeren J. A. Boogaard c. s. Die afwijzende conclusie wordt aangenomen met 13 tegen 10 stemmen. Tegen stemden de heeren Stoffels, van Wensen, Krantz, van Outeren Buys, Goudsmit, Hartevelt, de Fremery, Hubrecht en de Voorzitter. De Voorzitter. Thans zal ik in stemming brengen het tweede gedeelte dier conclusie, strekkende om het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet aan te nemen. De heer Tollens. Als gij meent, mijnheer de Voorzitter, dat dit punt afzonderlijk in stemming moet worden gebragt en niet van zelf begrepen is in de zoo even gehouden stemming, die ik meende te zijn gehouden over de tweeledige conclusie van het rapport in haar geheeldan ben ik er voor. De heer Stoffels. De Commissie van Financiën heeft voorgesteld het geheele plan af te wijzen, zoodat het ook mij voorkomt, dat geene tweede stemming noodig is. De heer Tollens. Ik ben het met den heer Stoffels eens. Ik acht eene tweede stemming bepaald onnoodig. De Commissie van Financiën was te gen de geheele zaakhoe ook voorgesteld of ingekleed. De heer Boys. Ik geloof, mijnheer de President, dat uw voorstel het juiste is. Immers het advies der Financiële Commissie is tweeledig: 1°. om niet aan te nemen het plan van de heeren Boogaard c. s.maar 2°. om ook niet aan te nemen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om voor het te stichten gebouw gedurende zekere periode een vast subsidie te verleenen. De Voorzitter. Ik breng dan nu in stemming het voorstel der com missie om niet aan te nemen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het declinatoir voorstel der Commissie van Financiën wordt aangenomen met 13 tegen 10 stemmen. Tegen stemden dezelfde heeren als die zich tegen het eerste punt der con clusie van het rapport der Commissie hadden verklaard. II. De Voorzitter. Thans stel ik aan de orde het voorstel van het raadslid Mr. J. T. Buys en vijf andere leden tot het nemen van een besluit: 1°. dat Burgemeester en Wethouders den Baad in de gelegenheid stellen zoo spoedig mogelijk over het bestek tot aanbesteding van de nieuwe meis jesschool te beslissen2°. om aan Burgemeester en Wethouders te kennen te geven, dat, naar het oordeel van den Kaad, de Boommarkt de meest ge schikte plaats zoude zijn tot het vestigen van bedoelde school. Verlangt de heer Buys daarover ook nog het woord? De heer Boys. Ik meen, dat thans, nu het besluit omtrent het Ruïne plan reeds gevallen is, het eerste gedeelte van ons voorstel veilig kan ach terwege blijven. Het lijdt bij mij toch geen twijfel, dat Burgemeester en Wethouders, nu de reden van het vroeger vertraag is opgeheven, den Raad ten spoedigste in de gelegenheid zullen stellen over het bestek van aanbe steding te beslissen. Maar het tweede deel van ons voorstel blijft over, namelijk aanwijzing van de plaats waar de school zal gevestigd wordefi. De Ruïne zal voor het oogenblik wel buiten aanmerking blijven omdat er nog geen uitzigt is dat zij zal worden bebouwd. Men moet dus elders zoeken en daar de Raad zeker niet gaarne tot aankoop van percelen zou overgaan, is de keus, welke men doen kan, vrij beperkt. De voorstellers zijn van oordeel dat de Boommarkt behoort te worden gekozenmaar ik wil niet ontveinzen dat er aanvankelijk ook tusschen hen verschil van meening be stond omtrent de meest geschikte plaats. Intusschen de keuze van eene plaats waartegen geenerlei bedenking viel aan te voeren scheen zoo moeije- lijk en daarbij waren de voorstellers zoo doordrongen van de noodzakelijk heid om eindelijk tot een besluit te komen en handen aan het werk te slaandat zij ten slotte begrepen over kleine bezwaren te moeten heen stappen en hunne stem te moeten geven aan het plan dat nog den meesten bijval scheen te vinden. Is nu een of ander lid van eene andere meening, hij kan van zijn regt van amendement gebruik maken en trachten de meerderheid van den Raad te winnen voor een ander naar zijn inzien beter plan. Met deze korte toelichting, mijnheer de Voorzitter, meen ik voor liet oogenblik te kunnen volstaan. De Voorzitter. Na het gevallen besluit omtrent het adres van den heer Boogaard c. s.zijn ook Burgemeester en Wethouders van meening dat de Boommarkt de meest geschikte plaats zal zijn. Namens het dage- lijksch bestuur heb ik in last insgelijks uwe vergadering voor te stellen om de Boommarkt aan te wijzen als de plaats waar de nieuwe meisjesschool, eerste klassezal worden gebouwd. De heer Hubrecht. Bij het aangevoerde door den Voorzitter kan ik nog voegendat de Commissie van Fabricage zal zorg dragen dat binnen eene maand de teekening en bestekken zullen gereed zijn. De heer Driessen komt ter vergadering. De heer Meerburg. Ik heb met verwondering geziendat de heer Buys sprak van het oordeel van den Raad, dat de Boommarkt als de beste plaats ware aan te merken, waar de nieuwe meisjesschool zou zijn te vestigen. Ik zou wel willen weten, waaruit dat blijkt, en waaruit de heer Buys zijne meening ontleentdat dit het oordeel van den Raad is. De heer Buys. Wij hebben ons wel gewacht op de beslissing van den Raad vooruit te loopen wij zeggen niet, hoe de Raad oordeelt, maar wij stellen hem voor als zijn oordeel uit te spreken, dat de Boommarkt de meest geschikte is. Het regt om dergelijk voorstel te doen kan moeijelijk worden betwist en maakt dan ook in niets inbreuk op de vrijheid van de vergadering. Is zij van een ander oordeel als wij steldenwelnu zij zal dan ons .voorstel eenvoudig verwerpen. De heer Meerburg. Ik meende, dat men zich reeds op een bepaald oordeel van den Raad beroepen had. De Voorzitter. Het is nog slechts een voorstel, dat de Raad dat zal beslissen. De heer Meerburg. In de vergadering van den 28,,,n Mei des vorigen jaars is reeds de zaak ter sprake gebragt en had ik mijn bezwaar opgege ven tegen de Boommarkt, en mijne meening werd toen gedeeld door den heer van Outeren. Ik blijf die plaats als ongeschikt beschouwen. In de eerste plaats ligt zij in het noorden; maar ten andere zal daar de school hoog moeten worden opgebouwd want de grond is er vochtighet is er koud en guur. Die plaats is dus in alle deelen voor eene school niet aan te bevelen en ongunstig gelegen. Daarbij geloof ikdat zijals aan het eind der stad zijnde, ook daarom als ongeschikt mag worden aangemerkt. Ik zou de school meer in het midden van de stad willen hebben gevestigd, b. v. digt bij het Rapenburg. Bij de St. Fetrus-kerk komt het mij voor, dat de plaats niet te smal iswanneer gevraagd werd (wij hebben den grond afgestaan aan het Rijk zonder vergoeding) het bestaande hek eenig- zins te verzettendan geloof ikdat er geene stiller en geschikter plaats voor de school ware aan te wijzen. De school heeft wel lengte, maar geene zoo aanzienlijke breedte noodig. En wanneer het hek slechts één el wordt verzet, zal er voldoende ruimte voor de school gevonden zijn en deze zou meer in het midden van de stad zijn en op eene meer geschikte plaats gevestigd. De heer van Outeren. Ik moet eene enkele opmerking maken omtrent hetgeen door den heer Meerburg is aangevoerdnamelijk dat ik de Boom markt zou hebben afgekeurd als plaatswaar de nieuwe meisjesschool zou worden gebouwd. Dit is minder juist. Ik geloof zelfs niet, dat er in de vergadering van Mei van het vorig jaar reeds beraadslaagd is over eene be paald aangewezene plaats, maar dat deze, als het ware ter loops, indien ik het zoo noemen magslechts is ter sprake gekomen. Toen althans was door de Commissie van Fabricage nog niet volledig onderzochtof er ook eene betere plaats ware aan te wijzen. En zooveel weet ik mij stellig te herin neren dat ik voorloopig of voor 's hands de Boommarkt voor het stichten eener school destijds niet heb kunnen goedkeurenomdat dit onderwerp toen nog niet voldoende was behandeld en eene andere plaats, meer daarvoor geschikt, welligt kon worden gevonden. Als ik dus straks voor de vesti ging eener school op de Boommarkt mogt stemmen, bij gemis eener betere gelegenheidmag het den schijn niet hebbendat ik mij ten deze niet gelijk zou blijven. De heer Tollens. Ik kan de heeren Meerburg en van Outeren al dade lijk beiden geruststellen. Niet de heer van Outerenmaar ikwas destijds tegen het vestigen der school op de Boommarkt gestemd. Ik was er daar om tegeneven als de heer Meerburgomdat die plek op het noorden ligt en dus zeer koud en ongezond is. Daarenboven komt het mij voor dat het gestadig rijden over de nabij gelegen ijzeren brug, gedurende het geven der lessenzeer hinderlijk moet wezen. De vraag is ook wel bij mij gerezenof het open plein naast het Nosocomium Academicum niet ver kieselijk wezen zou boven de nu aangewezen plaats. Hoe het echter we zen moge, het besluit is nu eenmaal gevallen, dat er nog eene meisjes school wezen moet. Men bouwe het dus maar op de Boommarkt; ik zal er mij niet tegen verzettente minder omdat er op andere plaatsen ook al weer gegronde aanmerkingen te maken zijn. Ik hoop evenwel dat later niet blijken zal dat de keuze dezer plaats niet zeer gelukkig was. De Voorzitter. De loop der zaak was, naar ik meen deze. Door Bur gemeester en Wethouders was voorloopig aan uwe vergadering te kennen gegeven dat zij de Boommarkt als eene geschikte plaats beschouwdendaar mede tevens te kennen gevende dat ook zij tegen eene verbouwing der tegenwoordige school waren of tegen het aankoopen van een pand. De heer Goudsmit. Ik wenschte slechts dit in het midden te brengen, dat er tegen elke plaats bedenkingen zijn aan te voeren, maar dat het boven alles wenschelijk is, dat wij spoedig tot bouwen overgaan, wil niet de school achteruitgaan en verloopen. De plaats, door den heer Meerburg aangewezen, zou misschien op zich zelve niet af te keuren zijn, maar gaat toch aan een groot euvel mank dat namelijk daar de jonge dames te veel in aanraking zouden komen met de jongeliedendie er verkeeren. Eene plaats, waar bijna op elk uur van den dag studenten in- en uitgaan, is wel niet zeer geschikt voor eene school van aankomende meisjes. Eene tweede plaats, die in aanmerking zou kunnen komen, zou zijn buiten de Koepoort; maar ik hoor van mijne confrères, dat daar geene ruimte zou zijn voor eene speelplaats. Daarom acht ik nog wel het beste de Boom markt. Ik geef volkomen toedat ook aan die plaats bezwaren verbonden zijn; maar de volmaaktheid is ook hier niet te bereiken. Het is nu maar zaak, dat er een begin met bouwen worde gemaakt. De heer Hubrecht. Ik geloof ook dat de plaats op de Boommarkt nu het meest geschikt is. De aldaar staande boomen kunnen behouden blijven, zoodat nog eene breedte van acht ellen zal overblijven. De Voorzitter. De heer Meerburg spreekt van de Zonneveldsteeg; maar dat terrein is aan het Rijk afgestaan. De professor in de physica heeft buitendien die plaats noodig voor zijne proefnemingenwij zouden die plaats dus niet ligtelijk bekomen. Ik zal thans in omvrage brengen het gezamenlijk voorstel van Burgemeester en Wethouders en van de zes heeren dat strekt om de nieuwe meisjesschool op te rigten op de Boommarkt. Dat voorstel wordt aangenomen met 17 tegen 7 stemmen. Tegen stemden de heeren Tichler, Cock, Scheltema, Kneppelhout van Sterkenburg, Meerburg, Rutgers en Tieleman. III. Adres van den Algemeenen Kerkeraad der Nederduitsch-Hervormde gemeente, waarbij deze voorstelt de vereeniging van het Minnehuis en de Armbakkerijmet hunne gebouwen en kapitalen, met de administratie der Huiszitten en Diaconiehuizen, om op eens de gemeente van het subsidie van f 16000 aan het Minnehuis te ontslaan. De raads-commissiebestaande uit de heeren Buys, Goudsmit en Tollens, in wier handen deze zaak ten fine van onderzoek werd gesteld, heeft, blij kens haar rapport, de volgende vragen overwogen: 1°. Is de gemeente raad bevoegd de armbakkerij met hare kapitalen aan de Hervormde gemeente over te dragen? 2°. Is het wenschelijk dat van de bevoegdheid daartoe, zoo zij bestaat, worde gebruik gemaakt? 3°. Onder welke voorwaarden en in welken vorm zou de overdragt moeten geschieden? De slotsom van haar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 2