De Voorzitter. Verlangt nu iemand over deze zaak het woord? gebruiken, waardoor eene meer juiste aanteekening te verwachten is, en minder tijdroovende wijzigingen van de leden uwer vergadering zullen gevor. derd worden. De prijs door den drukker Sijthoff gesteld bedraagt voor zoo- dauig verslag f 425 en met de rapporten 525. Dr. Drabbe, er hoogen prijs op stellende met de voortdurende opdragt te blijven belast, laat in aijne laatste brieven deze geheel aan uwe beoordeeling over. Ons hiermede niet tevreden kunnende stellenging de heer de Fremery tot een monde ling onderhoud met hem over, en het was toen dat hij zich bereid ver klaarde het met de rapporten te bepalen op de tot hiertoe gestelde som van ƒ500, In dezen stand der zaak zijn wij overtuigd dat het billijk is den heer Drabbe wederom de levering dier verslagen voor 8 jaren op te dragen, waartoe wij de vrijheid nemen u te raden." De heer Cock. In der tijd, zoowel bij de behandeling van de laatste als vooral bij die van de voorlaatste begrooting, is er door mij op gewezen, dat het verslag onzer handelingen, mijns inziens, minder voldoende, ja zelfs veelal onjuist is. Wat ik toen tot staving mijner opinie heb aange voerd wil ik nu piet herhalen ik bepaal er mij toe naar het toen gespro kene te verwijzen. Burgemeester en Wethouders hebben bij die gelegenheid beloofd pogingen in het werk te stellen ombij het expireren van het contract met den heer Drabbe, in de zaak verbetering te brengen en daar toe de vereischte voorstellen te zullen doen. Deze voorstellen zijn nu inge komen en ik zeg hun daarvoor mijnen dank. Intusschen moet ik erken nen, dat de nitslag hunner pogingen mij niet voldaan heeft. Ik wijt dit niet aan Burgemeester en Wethouders, maar alleen aan de moeljelijkheid der Zaak zelve. Waarop toch komen de verschillende voorstellen neer? Daarop dat wij hebben te kiezen tusschen 1° een tachygraphisch verslag even als vroeger, met dit onderscheid alleen, dat het in plaats van door één nu voortaan door twee tachygraphen zal bewerkt wordenen tusschen 2" een stenographisch verslag op te maken door twee echte stenographen. Ons tegenwoordig verslagook tachygraphisch bewerktkomt mijik heb bet reeds gezegd, allezin8 onvolledig voor en ik had er eigenlijk gezegd liever geen dan een, zoo als het nu is. Mogelijk echter is het, dat door toevoeging van een tweeden taohygraaph zulk een verslag beter zal worden en vroeger heb ik mij met die hoop wel eens gevleid. Intusschen is er uit ingewonnen informatiën bij mij twijfel ontstaan, of ook zelfs met twee per sonen een tachygraphisch verslag te verkrijgen zal zijn, dat aan de eischen voldoet. Het verslag zal misschien iets beter zijn dan het tegenwoordige, maar ik betwijfelof het geheel voldoende zal zijnof het wezen zal wat bet moet wezen: namelijk een getrouw beeld van alles, wat hier gesproken en verhandeld wordt. Het valt mij dus zeer moeijelijk over deze zaak mijne stem uit te brengen. Laat ik echter niet vergeten dat ons door beide uitgevers ook een stenographisch verslag wordt aangeboden. Doch zoude het daarmede wel geheel ernst zijn? In de eerste plaats toch zoude aan het verkrijgen van een dergelijk verslag de conditie verbonden zijn dit wordt uitdrukkelijk gezegd dat wij onze raadsvergaderingen zooveel mogelijk schikten op dagenwaarop de kamers der staten-generaal niet bijeen waren aangezien er twee stenographen van die kamers daarvoor zouden moeten overkomen. En zoo iets is immers niet denkbaar, want dooreen genomen zitten de kamers nagenoeg drie vierden van het jaar. In de tweede plaats verder zoude dit stenographisch verslag opgemaakt worden door slechts twee stenographen. Is dit getal wel voldoende? Wanneer ik bedenk, dat de heide kamers, die zoo als ieder weet slechts hoogst zelden te gelijk verga derd zijneen corps stenographen bezitten van tien personen ongeveerdie zeer zeker wel niet allen tegelijk werkzaam zullen zijn, doch die toch alle tien noodig schijnen te zijn, dan mag ik dit punt, geloof ik, gerust in twijfel trekken. Ik werd in dezen mijn twijfel nog versterkt door eene uit drukking, voorkomende in den brief van een der uitgevers, die zich voor het verslag aanboden, den heer Sijthoff. Daar wordt gesproken van een stenographisch verslag, dat echter tevens niet woordelijk zoude zijn, iets waarvan ik gaarne verklaar, mij geen denkbeeld te kunnen vormen. Ik voor mij zoude boven een óf tachygraphisch óf stenographisch verslag verre de voorkeur geven aan een kort, in weinige woorden vervat, zakelijk résumé van het hier gesprokene. Het opmaken daarvan zoude toevertrouwd kunnen worden aan dezen of genen bekwamen ambtenaar ter secretarie, die geacht kon worden volkomen bekend te zijn met de onderwerpen aan de orde, des noods onder toezigt van eene commissie uit den Raad. Van een dergelijk verslag zoude dan ieder uitgever zonder onderscheid mededeeling kunnen krijgen. Maar ik vrees, dat dat idee bij mijne medeleden geene onder steuning zal vindenterwijl ook de burgerij reeds gewoon is aan het tegen woordig zoogenaamd woordelijk verslag en vermoedelijk niet gediend zon zijn met zulk een kort en zakelijk verslag. Ik ben nn nieuwsgierig te we ten hoe de andere leden er over denkenmaar voor het oogenbliknu ik gedwongen ben uit twee, mijns inziens, onvoldoende zaken de minst onvol doende te kiezen, ben ik niet ongenegen mijne stem te geven aan een tachygraphisch verslag, voortaan door minstens twee personen te bewerken. Immers aan een waarlijk stenographisch verslag zal wel niet te denken val len, zoo lang wij althans niet tot onze beschikking hebben een geheel corps stenographen op de wijze der staten-generaal, eene zaak, die ons dan minstens even vele duizenden zoude kosten, als er nu honderden aan wor den besteed. De heer Goudsmit. Ik wensch een woord in het midden te brengen, ten einde de zaak op een zuiver terrein te plaatsen. Ik geloof, dnt het niet mogelijk is een stenographisch verslag te verkrijgendan op die da genwaarop de staten-generaal niet vergaderd zijn, en daarop te wachten is inderdaad eene ongerijmdheid. Ik geloof dusdat daaraan niet valt te denken; wij kunnen over de stenographen riiet beschikken. Maar er is meer. Zulk een stenographisch verslag, dat alles letterlijk moet wederge ven, wat er gesproken is, acht ik niet wenschelijk. Ik vind het zoo kwaad niet, dat Soms iets wordt weggelaten van hetgeen er gezegd is of dat aart de eene of andere phrase eene andere tournure wordt gegeven wanneer men zich eene of andere uitdrukking heeft laten ontvallen, die men daarom niet gaarne zag gedrukt. Het is eene andere vraag, of het verslag, zoo als het is, zoo dringend verbetering eischt. En dan moet ik erkennendaarover niet zoo ongunstig als anderen te denken. Er moge hier of daar eenige onnaauwkeurigheid in voorkomenmaar de geest van het gesprokene wordt over het algemeen goed teruggegeven. Evenwel beaam ik de wenschelijkheid van de toevoeging van een tweeden persoondie met het werk zou worden belast, en zou ik daarom verlangen, dat de Raad met het opdragen van de uitgifte van dat verslag niet de prioriteit gaf aan dezen of genen persoon, maar de zaak veeleer aanbesteedde. Er is, naar het schijnt concurrentie, groote concurrentie. En nu wil men van die concurrentie niet profiteren! En toch de beide heeren concurrenten ver dienen volkomen vertrouwen. Waarom alzoo geene uitbesteding? Ik zou dus in overweging willen gevendat de Raad het verlangen kenbaar maakte om twee tachygraphen met de bewerking van het verslag te belasten, en overi gens eene openbare oproeping deed van hen, die bereid mogten zijn dat tachygraphisch verslag te leveren. De heer Buys. Yooral naar aanleiding van hetgeen door den heer Cock is opgemerkt, wensch ook ik eene enkele opmerking in het midden te brengen. Ik vereenig mij gaarne met het voorstel van Burgemeester en Wethouders; want ik weet niet één reden, waarom wij voor het oogenblik geen genoegen zouden nemen met de aanbiedingen van den heer Drabbe. Deze toch eischt minder dan de heer Sijthoff, en hierop komt het aan. 'tls waar, men zou overeenkomstig het denkbeeld van den heer Goudsmit het leveren van het verslag meer algemeen kunnen uitbesteden, en wordt hiertoe besloten dan zal ik er gaarne in berustenmaar ik verwacht niets van zulk eene uitbesteding, zoo overtuigd als ik ben dat de heeren Drabbe en Sijthoff beiden het verslag onmogelijk kunnen leveren voor den prijs dien zij vragen. Beiden zullen er geld bij leggen en beiden willen dit om bijzondere redenen gaarne doen; maar ik twijfel er sterk aan of iemand anders te Leyden geneigd is niet alleen kosteloos, maar werkelijk met ver lies de functiën van verslaggever te aanvaarden. Maar ik heb eene andere opmerking naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd door den heer Cock die aan een kort en zakelijk verslag, een verslag, dat nog den eigen avond van de vergadering kon uitkomende voorkeur zoude gevenzelfs boven een stenographisch rapport. Mij dunkt, die wensch is wel te bevredigen. Ik meen, dat de heer Sijthoff Burgemeester en Wethouders vroeger al eens heeft verzocht om een eigen plaats in onze vergaderzaal, ten einde dus in de gelegenheid te zijn van het verhandelde op eigen kosten een verslag te leveren. De inwilliging van dat verzoek heeft intusschen sphipbreuk gpleden op het gemis aan ruimte en ik erken gaarne niet geheel zonder grond. Maar toch als ik de enceinte van deze paal overzie, dan kom ik tot het resultaat, dat als men het werkelijk wil er ook wel eene plaats voor pen tweeden verslaggever te vinden zal zijn, bijv. tegenover de tafel waar nu het officieel verslag wordt opgesteld, Jk wensch er daarom bij Burgemeester en Wethouders op aan te dringen om, wanneer het verzoek dat ik hier be doel wordt herhaalddat in te willigenomdat die inwilliging inderdaad het beste middel zoude zijn om te voldoen aan den wensch door den heer Cock uitgesproken. Mogt het dan later blijken dat dat tweetje verslag ge heel aan die behoefte voldeed, dan zou het uitgeven van ƒ500 voor een officiëel verslag na verloop van eenige jaren misschien geheel overbodig worden. De heer Goudsmit. Nog een enkel woord naar aanleiding van hetgeen door den lieer Buys is aangemerkt. Hij heeft gezegdde heer Drabbe heeft de levering van het verslag voor de minste som aangeboden; pjaar dit wps eenvoudig naar aanleiding van het mondeling onderhoud daf hij mef den heer de Fremery heeft gehad. Toen de heer Drabbe vernam, dat de heer Sijthoff het voor zooveel zou doen, spreekt het van zelf, dat hij zich bereid toonde het voor minder te doen. Hetzelfde zou evenzeer plaats gevonden hebben als omgekeerd de heer de Fremery aan den heer Sijthoff had mede gedeeld, voor hoeveel het de heer Drabbe deed. Dan zou alweêr de heer Sijthoff gezegd hebben: ik doe het voor minder. Maar dat is niet de ware weg. De ware weg is publieke aanbesteding. De Voorzitter. Uwe opmerking is meer aardig dan juist, mijnheer Goudsmit; want de zaak heeft zich zoo niet toegedragen als zij door u is voorgesteld. De heer Goudsmit. Ik heb volstrekt geene aardigheid willen zeggen mijnheer de Voorzitter, maar meen veeleer, dat hetgeen ik heb aange merkt waar en gegrond is. De Voorzitter. De heer Drabbe heeft volstrekt geen kennis gedragen van het voorstel door den heer Sijthoff gedaan; vroeger had hij ons reeds te kennen gegeven dat het verslag door twee snelschrijvers beter konde worden bewerkt, en ons den prijs opgegeven die daartoe gevorderd werd. Nadat nu uwe vergadering besloten had de zaak andermaal in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen, zijn er tusschen dat collegie en den heer Drabbe verscheidene brieven gewisseld en is ten laatste de heer de Fremery met den heer Drabbe in mondeling overleg getredenwaarbij hij van dezenonbekend met het aanbod van den heer Sijthoff, de bereid verklaring heeft erlangd om het verslag tegen de tegenwoordigen som te leveren, een voorstel, dat ons toeschijnt alleen te zijn geschied om bij de Leydsche Courant een verslag te blijven uitgeven, niettegenstaande de opof feringen diezoo als mij bekend ishij zich thans reeds getroost, De heer Goudsmit. Als de lieer de Fremery dat verklaart, heb ik er vrede mede; maar ik kon uit het verslag niet anders vermoeden dan dat de zaak zich zoo had toegedragen als ik vroeger verklaard heb. De heer de Fremery. Ik wil gaarne verklaren, dat, toen ik een on derhoud had met den heer Drabbe, ik hem niets heb medegedeeld van hetgeen ons door den heer Sijthoff was toegezonden. Ik heb hem clan ook geen letter schrift van dien heer vertoond of overgebragt, noch eenig cijfer genoemd, maar wetende, dat de heer Drabbe tot eiken prijs ver langde het verslag te blijven uitgeven, als eigenaardig behoorende tot dc Leydsche Courant, heb ik hem gevraagd: zijt gij dan bereid het verslag voor f 500 te blijven leveren en daartoe in plaats van een, zooals tot dus verre plaats had, twee personen te gebruiken, en die vraag is bevestigend door hem beantwoord. De heer Goud9Mit. Die mededeeling is mij voldoende, maar het viel mij moeijelijk die op te maken uit het voorgelezen rapport, zonder er daarom het minste verwijt aan den heer de Fremery van te maken. In hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt de conclusie van het rap-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 3