HANDELINGEN TAN DIN GEMEENTERAAD TAN UTIEn! Zitting van Donderdag 31 January 1869, geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitterde heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Hartevelt, de Fremery, Rutgers, Stoffels, Tie- lemanGoudsmit, Tollens, Hubrecht, Kneppelhout van Sterkenburg, Schel- tema, du RieuCock, Tichler, van Heukelom, van OuterenDriessen van Wensen, Meerburg, Wttewaall, Le Poole en van den Brandeler. De heer Hoog gat kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De Voorzitter, de vergadering geopend hebbende, zegt het volgende: Voor de eerste maal dat wij in den onlangs ingetreden jaarkring verga derd zijn om onze werkzaamheden te hervatten, is het mij eene aangename pligt u Mijne Heeren, geachte mede-leden van den gemeenteraad, mijne beste wenschen aan te biedenzoo voor uw maatschappelijk als voor uw huiselijk leven. Hadden wij, M. H.het voorregt gespaard te zijn gebleven, met weemoed herdenken wij hier twee onzer achtenswaardige leden L.zer vergadering, die ons in het afgeloopen jaar door den dood werden ontrukt. Wat van der Hoeven voor Leyden, voor de hoogeschool, voor de wetenschap, wat de Moen voor de stad, die hij zoo lief had, geweest is, het is u allen bekend. Hunne nagedachtenis zal dan ook steeds in zegenend aandenken blijven. Wanneer wij een blik werpen op het jaar, dat thans achter ons ligt, dan mogen wij met dankbaarheid getuigen dat tallooze zegeningen aan de stad onzer inwoning te beurt vielen. Het jaar 1868 toch kenmerkte zich door een hoogst wenschelijken ge zondheidstoestand. Bijzondere onheilen hadden wij niet te betreuren. Orde en rust heerschten in ons midden. Op treffende wijze bleek ons dj goede gezindheid van de kern der burgerij toen, zij het dan ook slechts voor kort, die rust gestoord werd. Blopi en welvaart woonden in ons midden en mogt al het fabriekwezen eenige belemmering ondervinden, wij vleijen ons dat zulks, als veroorzaakt door den staatkundigen toestand van Europa, slechts van tijdelijken aard zal zijn. De financiële toestand der gemeente was gunstig. De nieuw ingevoerde plaatselijke directe belasting werkte vrij goed en zal welligt door eene wij ziging, eerlang door Burgemeester en Wethouders voor het volgend dienst jaar aan uwe vergadering voor te stellen, aan enkele daartegen gerezen be zwaren te gemoet komen. Nagenoeg 3/4 van het bedrag op de kohieren uitgetrokken was reeds op ultimo December jl. ontvangenhetgeen, met het oog op de late uitreiking der billetten ten gevolge van de voorbereidende maatregelen voor de heffing gunstig mag genoemd worden. De buitengewone opbrengst der marktgelden getuigt van den toenemenden bloei onzer veemarkten. Alle openbare inrigtingen van onderwijs verkeerden in uitmuntenden staat en wierpen goede vruchten af. De nieuwe organisatie der policie, in het begin des vorigen jaars tot stand gebragt, voldoet aanvankelijk goed. Met naauwlettenheid sla ik gade de verbeteringen, die nog mogten kunnen worden aangebragt. Ook Leydens hoogeschool mag zich in voortdurenden bloei verheugen. Met den aanbouw van het Nosocomium academicum wordt ijverig voortge gaan. Het belooft een sieraad onzer stad te zullen worden. Zijn in het afgeloopen jaar gewigtige zaken afgedaan, dit jaar zullen niet minder belangrijke aangelegenheden aan uwe beslissing worden onderworpen. Van eene vergadering als deze mag ik met volkomen gerustheid verwach ten dat een en ander met naauwgezetheid zal worden behandeld. Bezield met> den vurigen wensch om de belangen der ingezetenen naar mijne beste overtuiging bevorderlijk te zijn, zal ik mij steeds ten pligt stellen uwe beraadslagingen met onpartijdigheid te blijven leiden. Wilt mij, M. H., ook wederom uwe onmisbare medewerking in de vervulling mijner gewigtige taak schenken, even als ik die tot heden ondervond, en moge eene gewenschte eendragtige zamenwerkingonder Gods zegen, den bloei dezer aanzienlijke gemeente bevorderlijk zijn. De heer Stoffels. Mijnheer de Burgemeester, het was meermalen mijne taak om jegens u de tolk dezer Vergadering te zijn. Ook thans doe ik het weder gaarne, en wel om u dank te zeggen vooi uw welwillend woord, en voor uwe heilwenschen ons toegeroepen. Wederkeerig brengen wij u de onze, en het zij ons vergund daarbij te voegen: wees gerust, wij willen en wenschen niet anders, dan met u te blijven medewerken in het welbegrepen belang van Leydens gemeente, zooveel wij vermogen, en daardoor de taak, die op u rust, u gemaklijk te maken. Ons was het een waar genoegen door u de nagedachtenis van een man als nu wijlen van der Hoeven in herinnering te zien gebragt, een man die als een ster der eerste grootte aan Leydens Hoogeschool heeft geschitterd, cn door wiens helder oordeel en veelzijdige kennis ook onze vergadering zoo gaarne werd voorgelicht. Niet minder aangenaam was ons ook uwe herinnering aan nu wijlen de Moen, die, vooral in financiële aan gelegenheden zoo ervarende belangen der gemeente dikwerf bevorderlijk is geweest; beider nagedachtenis zal wel bij ons in eere blijven. Voor een en ander brengen wij u dank en wenschen u lustmoed en krachten om de taak, die als Burgemeester en Voorzitter van den Raad op u rust, te kunnen vervullen. Wees nog lang het hoofd dezer gemeente, en smaak bij voort during den besten zegen des Hemels voor u en voor die u dierbaar zijn. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Maandag 28 December 11. worden gelezen en goedgekeurd. I860. De Voorzitter deelt mede 1°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Hol land, van den 29 December 1868 B. n°. 7175 (3° afd.), G. S. n°. 47, houdende goedkeuring van de gemeentebegrooting voor 1869. 2°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, d.d. 5 Januarij 1869, B. n°. 72 (3" afd.), G. S. n°. 33, waarbij wordt goedge keurd het raadsbesluit van den 17 December 1868, tot den afstand van gemeentegrond aan Gebr» van Wensen. 3°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten dezer provincievan de zelfde dagteekeningB. n'. 11 (3® afd G. S. n°. 38, waarbij de beide raadsbesluiten van 17 December des vorigen jaars, tot verhooging der be grooting van 1868, zoo in ontvang als in uitgaaf, worden goedgekeurd. Deze worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over 1°. Proces-verbaal van het opnemen der kas en boeken van den ge meente-ontvanger op den 18en dezer maand. 2". Jaarlijksch verslag van den geneesheer in het Caecilia-Gasthuis Dr. W. M. S. Junius, over den toestand dier instelling. 3°. Missiven van Burgemeester en Wethouders van 's Gravenhagehou dende mededeeling omtrent de vorderingen van den heer Henket aangaande de duinwaterleiding. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze stukken aan te nemen voor kennisgeving en gedurende veertien dagen, ter inzage van de leden, in de leeskamer neder te leggen. 4°. Rapport van de Commissie van Financiën omtrent de vermindering van den prijs van het gas. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. 5°. Adres van A. W. Sijthoff ter bekoming van 40 duim gemeente- gronds op de Koepoortsgracht. 6°. Verzoek van Ph. van der Heyden, koopman in brandstoffen, tot het erlangen van schadevergoeding ten gevolge van maatregelen in het algemeen belang genomen. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze verzoeken te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 7°. Rapport van Burgemeester en Wethouders op het verzoek van Prof. J. A. Boogaard c. s.omtrent de bebouwing van een gedeelte der tRuïne in verband met het bouwen eener nieuwe school. Wordt besloten, overeenkomstig de voordragt, dit te stellen in handen van de Commissie van Financiënten fine van berigt en raad. 8°. Verzoek van J. J. de Klerk c. s., om de brug over de Oranje gracht bij de Oosterkerk te doen vernieuwen. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten hierop over te gaan tot de orde van den dag, als behoorende tot de bemoeijingen van het dagelijksch bestuur. Alvorens wordt overgegaan tot de aan de orde gestelde punten, verleent de Voorzitter het woord aan den heer Kneppelhout van Sterkenburg, die dat gevraagd heeft. De heer Kneppelhout van Stebkenbürg. Het is mij gebleken, mijn heer de Voorzitter, dat zoowel in als buiten den Raad het bekend is ge worden, dat het eenigen tijd geleden mijn voornemen was mijn ontslag te nemen als lid van den Gemeenteraad. Ik gevoel mij nu verpligt daarover een enkel woord in het midden te brengen. Het is mijne bedoeling niet een woord te spreken over de redenendie mij tot dat voornemen gebragt hadden, en ik wil daarover liefst zwijgen. Maar ik wil er bijvoegen, dat ik voor alsnog van dat plan ben teruggekomenom te voldoen aan de wel- willende raadgevingen mijner vrienden, aan wier pogingen om mij van mijn voornemen terug te brengen ik niet langer weerstand heb willen bie denen eindelijk besloot aan mijn voornemen vooreerst geen gevolg te geven. Ik heb gemeend dit thans hier te moeten mededeelen. De Voorzitter verleent vervolgens het woord aan den heer Driessen. die daarom gevraagd heeft. De heer Driessen. Door uwe welwillendheid, mijnheer de Voorzitter, is ons nu overgelegd een staat van de assurantie der gemeente-gebouwen met de daarin zich bevindende andere eigendommen. Ik meen echter en geloof, dat mijn gevoelen ook door andere leden van den Raad gedeeld wordt, dat die staat niet volledig is. Ik wenschte in de eerste plaats, dat daarop waren vermeld de verschillende maatschappijen, waarbij verzekerd isen in de tweede plaats de premiedie bij elke maatschappij betaald wordt. De Voorzitter. Ik heb daartegen geen bezwaar en wil er gaarne bij Burgemeester en Wethouders over spreken, ten einde dien staat alzoo nog vollediger te maken. De heer Driessen. Ik dank u, mijnheer de Voorzitter. De heer Meerberg. Ik geloof, dat de heer Driessen niet goed heeft uitgedrukt wat hij eigenlijk bedoelt. Immers de maatschappijen, waarbij verzekerd is, komen wel in den staat voor, maar niet die, waarbij onder- verzekerd is. De Voorzitter. Met de maatschappijen, bij welke onder-verzekerd is, hebben wij niet te maken. De heer Driessen. Indien de maatschappijen, waarbij verzekerd is, op den staat vermeld zijndan is mij zulks in de haastwaarmede ik het stuk even voor de vergadering heb kunnen inzienontgaanmaar ik wensch te in ieder geval de verschillende premiën daarbij te hebben opgegevan. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1869 | | pagina 1