III. Adres van Dr. W. M. S. Junius, om continuatie als geneesheer in
het Stedelijk Ziekenhuis.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders luidt aldus:
«Op het hiernevens gevoegd adres van Dr. W. M. S. Junius, waarbij
deze continuatie verzoekt in zijne betrekking van geneesheer aan het ste
delijk ziekenhuis, hebben wij het rapport ingewonnen van Gecommitteerden
tot de administratie der vereenigde gast- en leprooshuizen, hetgeen wij
hierbij overleggen.
Wij vereenigen ons gaarne daarmede, doeh nemen de vrijheid op te
merken dat het zoude kunnen zijn dat het nieuw Academisch Ziekenhuis
voor het einde der drie jaren in gebruik kwam en daardoor deze betrekking
kwam te vervallen en stellen diensvolgens voor hem voor den tijd van drie
jaren te continueren tenzij de omstandigheden eene vroegere opheifing van
deze betrekking mogten vorderen."
Met algemeene stemmen wordt de heer Junius gecontinueerd in voor
noemde betrekking.
IV. De begrooting voor 1869, van:
a. het Heilige Geest oi arme wees- en kinderhuis.
Overeenkomstig het advies der Commissie van Financiën wordt deze ge
wijzigde begrooting goedgekeurd.
b. het Evangelisch Luthersch wees- en oudeliedenhuis.
Overeenkomstig het advies der Commissie van Financiën wordt ook deze
gewijzigde begrooting goedgekeurd.
c. het Minnehuis.
Het advies van de Commissie van Financiën strekt evenzeer tot goedkeuring.
De heer dd Rieu. Ik heb medegewerkt tot de teekening van dit rap
port maar ik wenschte toch opmerkzaam te maken op eene zinsnede in
den 'brief van hh. Regentenwaarin bij, het zich onderwerpen aan de wij
ziging in de begrooting, gesproken wordt van een fictieven post ad lüOO.
Zooaïs die omschrijving luidt zou ik mij bezwaarlijk met den post kunnen
vereenigen, maar het schijnt dat door eene nadere toelichting aan dat
woord fictief eene andere uitlegging moet worden gegeven en dat Regenten
die som door andere middelen zullen trachten te vinden. Alleen wanneer
die opvatting juist is zou ik de begrooting kunnen goedkeuren.
De Voorzitter. Het is inderdaad zoo als de vorige spreker opmerkte.
De latere explicatie omtrent hetgeen in den aanhef genoemd is een fictieve
post, toont aan dat regenten dit niet als zoodanig beschouwen.
De heer du Rieu. Ik hoop dan maar dat regenten aan die nadere ex
plicatie gevolg zullen geven, en zou gaarne voorlezing verlangen van de
juiste bewoordingen waarin die nadere explicatie vervat is.
De Voorzitter. Ik zal gaarne voldoen aan het verlangen tot voorlezing
van de bewuste zinsnede. Regenten zeggen daarin:
«Wij geven u hierbij te kennen dat voornoemde post van f 1000 een
fictieve is en wij niet weten of 'de daarvoor uitgetrokken som zal kunnen
worden gevonden, Wij verzoeken u beleefdelijk deze wijziging alleen te
willen toeschrijven aan het verlangen van den kerkeraad om, in verband
met zijn, thans bij den gemeenteraad aanhangig voorstel, de administratie
van ons gesticht over 1869 gaande te houden".
Het blijkt dus dat regenten plan hebben die f 1000, aanvankelijk als
fictieve post omschreven, door buitengewone collecten te vinden.
De. begrootiog wordt alsnu goedgekeurd.
V. Wijziging der gemeente-begrooting voor 1869, welke nu, na het
inkomen der"gewijzigde begrootingen van de godshuizenkomt te vervallen.
De heer do Rieu. Als het jaar niet zoo ver verstreken was, dan zou
er nog tijd zijn voor heeren Gedep. Sta,ten om de begrootingen der gods
huizen" na te zien. Dit zal nu bezwaarlijk het geval m^er kunneuzijn want
al worden zij nog zoo spoedig ingezonden, is het wel onmogelijk dat er vóór
31 December gelegenheid tot onderzoek bestaat. Ik wilde dit slechts in
het midden brengen, maar zal er nu in berusten.
De Voorzitter. De begrootingen voor de godshuizen worden aan hh.
Gedep. Staten alleen ingezonden voor kennisgeving, en als; zoodanig door
dat eollegie aangenomen.
De heer du Rieu. Dan heb ik er vrede mee.
VI. Bestemming van een lokaal voor de bewaring van schilderijen enz.
De voordragt van Burgemeester en Wethouders bevat het volgende:
«Bij twee "missives van den 26en Mei en van den 21en dezer maand,
n". 6 en 8, diende de Commissie ter bewaring van voorwerpen, van waarde
of' belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis der kunst ons van
berigt en raad op het adres van de Maatschappij der Nederlandsche Let
terkunde, waarbij deze, bij bet weldra voltooijen van een nieuw Nosoco-
mium Acadcmicumharen wensch uitdrukt dat het daardoor vrijkomende
locaal, thans tot Nosocomium in gebruik, of de Lakenhal moge bestemd
worden tot een stedelijk museum van oudheden en kunstgewrochten.
De Commissie doet bij deze brievenonder raededeeling dat het hare
opmerking niet ontgaan is dat de Maatschappij in deze heeft voorbijgezien
het voorschrift in art. 9 der grondwet, verslag van hare opname der in
deze beide aangegevene gebouwen, en mogt dit minder gunstig met betrek
king tot het Nosocomium uitvallen, allezins strekt om tot dat doeleinde de
Lakenhal aan te bevelen.
Op deze voorlichting nemen wij de vrijheid u voor te stellen de Lakenhal
tot stedelijk museum van oudheden te bestemmen en voorloopig daartoe
reeds aan te wijzen de bovenste verdieping die, door het plaatsen van twee
lichtkozijnen, tot dat einde bruikbaar zal worden gemaakt, daarbij het ver
der gebruik van het gebouw overlatende aan die instellingen die daar thans
zijn gevestigd, tot dat later in de plaatsing dezer zal zijn voorzien, waar
door aan die schattenwelke deze stad bezit en die bij de tot hiertoe ge
bezigde bewaring niet zijn vooruitgegaan, eene ruimere en alzoo betere
bergplaats worde aangewezen."
De heer Hoog. Ik juich het denkbeeld zeer toe om de Lakenhal te be
stemmen tot bewaring van schilderijen en oudheden. Maar nu blijkt mij
uit het zoo even voorgelezen rapport dat daartoe enkel zal worden aange
wezen bet bovenlokaal, Dat zal dus niet wel meer kunnen zijn dan eene
bergplaats, want de lokaliteit in aanmerking genomen, en den moeijelijken
gang naar boven door middel van een zeer ondoelmatigen trap geloof ik
niet" dat dit bovenlokaal geschikt zal wezen om het publiek gelegenheid te
geven tot bezigtiging, en hierom wil ik gevraagd hebben of er eenig regt
is tot occupatie van de andere gedeelten van het gebouwdoor die andere
inrigtingen die daarvan thans gebruik maken. Het komt mij voor dat het
raadzaam zou wezen het geheele gebouw tot het beoogde doel te bezigen. Nu
weet ik wel dat eenige zalen tot dus ver tot andere doeleinden worden ge
bezigden is het mij b. v. persoonlijk bekend dat in een daarvan de zit
tingen'van den militieraad plaats hebben; maar voor die enkele bijeenkom
sten zou wel eenige andere lokaliteit te vinden zijnal ware dit alhier op
het gemeentehuis, zoo als die raad te Gouda ook op het raadhuis zijne
zittingen houdt. Ik zie ook niet in met welk regt het benedengedeelte
gebezigd wordt voor de berging van voorwerpen bestemd voor Oost-
Indië. Ik herhaal te wenschen dat het geheele gebouw voor het museum
bestemd werd, van nu af aan.
De Voorzitter. De Commissie heeft zich in deze meer laten leiden
door een beginsel van billijkheid. Het is ontegenzeggelijk dat, bij eene
dadelijke ontruiming van het geheele gebouwde tot dus ver van de bene
denzalen gebruik makende inrigtingen daardoor grootelijks ontriefd zouden
worden. De bedoeling van het rapport is evenwel om aan deze te kennen
te gevendat het vooruitzigt bestaat van zich eerlang te moeten verplaatsen
want in de toekomst zal het geheele gebouw worden ingenomen. Nu erken
ik zeer gaarne dat de toegang tot het bovenste gedeelte van het gebouw,
vooral door den slechten trap, alles behalve goed is; maar dat bovenste
gedeelte strekt dan ook maar tot voorloopige berging van de voorwerpen,
die overigens nog gerestaureerd moeten worden. Later, en dit is de be
paalde bedoeling, zullen de instellingen, die nu nog gebruik van de bene
denlokalen maken, moeten zorgen voor andere lokaliteiten.
De heer Hoog. Ik maak uit deze uwe toelichting, mijnheer de Voorzit
ter, op, dat voor het vervolg het geheele gebouw tot museum zal worden
bestemden dat de dit thans nog mede occuperende inrigtingen zich later
zullen moeten verwijderen. Maar nu wil ik gevraagd hebben of zij daar
toe, zonder het stellen van een zekeren termijn, wel zoo goedschiks zullen
overgaan. Ik zou dus wel wenschen dat er eene meer directe aansporing
plaats hadopdat men zich eenige moeite geve tot bekoming van andere
lokaliteiten anders zal het misschien niet veel baten daar zij hier goede gele
genheid vindenen niet veel moeite zullen doen om elders teregt te komen.
De heer Hubrecht. Ik geloof dat voorloopig de bovenste zaal voldoende
is tot bewaring van verschillende voorwerpenniet zoo zeer om die
nu reeds voor het publiek ter bezigtiging te stellende geschikte tijd zoude
daarvoor eerst wezenwanneer het geheele gebouw verkregen en daarvoor
ingerigt zal zijn. Deze voordragt is dus alleen om nu reeds te bepalen,
dat de Lakenhal worde aangewezen en bestemd om tot bewaring van voor
werpen van waarde, of belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis
der kunst, te worden ingerigt, en zoodra doenlijk hiertoe geheel zal
wo id en afgestaan. Het zoude, naar mijn inzien, en ook zeker naar het
oordeel der commissie, waarvan ik de eer heb Voorzitter te zijn, overijld
zijnom nu reeds onmiddellijk te eischendat de lokalenbij verschillende
commissiën of corporatiën in gebruikterstond zouden worden ontruimd.
Ik wijs hier op de Maatschappij van Weldadigheid, die geheel belangeloos
zoo veel nut hier ter stede sticht, en aan zoo velen werk verschaft, waar
door hier jaarlijks een belangrijk kapitaal wordt omgezet. Hoe gaarne
onze commissie een gebouw verlangt, zoude zij toch ongaarne eene zoo
nuttige instelling in moeijelijkheid willen brengen, door onverwijlde opzegging
van de door haar in de Lakenhal gebruikte lokalen. Welligt dat na de
voltooijing van het Academisch Ziekenhuis, in het Nosocomium op de
Oude Vest geschikte, lokalen voor genoemde Maatschappij beschikbaar zullen
kunnen worden gestelden mogt dit zijndan zoude uwe commissie zich
beijveren, om in de Lakenhal een Leydsch museum van oudheden, waar
voor zoo vele bouwstoften voorhanden zijn, op eene Leyden waardige wijze
in te rigten.
De heer Hoog. Ook ik ben doordrongen van het nut der door den
vorigen spreker genoemde maatschappij en blijf ook het planom de Laken
hal "tot museum te bestemmen toejuichen. Ik wensch alleen dat er blijk©
van eetiigen aandrang om de benedenlokalen spoedig te ontruimen opdat
men nie^ meene dat het gebruik ook voor het vervolg nog lang zou kun
nen voortduren. Ik verlang dat van de zijde van Burgemeester en Wet
houders krachtig worde medegewerkt, dat het gebouw der Lakenhal zoo
spoedig mogelijk geheel ter beschikking kome van de Commissie van Oud
hedendaar stel ik prijs op.
De heer de Fremery. Ik zal als lid van het hoofdbestuur der Maat
schappij van Weldadigheid, na de welwillende woorden zoo even door den
heer Hubrecht gebezigd, er niets meer bijvoegen. Het is toch inderdaad
van algemeene bekendheid hoe nuttig die maatschappijzonder eenig voor
deel voor haar zelve te beoogenwerkzaam isin het belang der behoeftige
klassen; hare bemoeijingen strekken steeds om verval tot armoede voor te
komen, waarvan de heilzame gevolgen niet mogen worden voorbijgezien.
De conclusie van het rapport wordt daarop met algemeene stemmen
aangenomen.
VII. Beslissing omtrent de voorwaarden van aanbesteding van de brug
aan de Watersteeg.
De voordragt van Burgemeester en Wethouders luidt aldus:
«Onder overlegging der concept voorwaarden van aanbesteding voor de
brug aan de Watersteeg, over den Nieuwen Rijn, die bij de vernieuwing
tevens eenige verandering zoude ondergaan en waaraan Burgemeester en
Wethouders gaarne spoedig uitvoering zouden wenschen te geven, nemen
zij de vrijheid aan uwe beslissing te onderwerpen:
Of uwe vergadering de vaststelling van genoemde voorwaarden aan zich
wenscht voor te behouden, terwijl, zoo dit het geval mogt zijn, zij die
ter goedkeuring en vaststelling bij deze aan u voorlegt."
Bij stemming wordt met 10 tegen 5 stemmen besloten, de bepaling dier
voorwaarden aan Burgemeester en Wethouders over te laten.
Voor het voorbehoud stemden de heeren Hubrecht, van Wensen, du Rieu,
Krantz en de Voorzitter. De heer de Fremery hield zich buiten stemming.
VIII. Voorwaarden van verpachting van grasgewas.
Wordt zonder discussie goedgekeurd.
IX. Adressen van
a. J. A. F. van der Meer van Kuffeler, om afschrijving van plaatselijke
directe belasting, 1868.
Burgemeester en Wethouders bn de Commissie van Financiën 9tellen voor
afschrijving te vcrleenen tot een bedrag van f3.21.
Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen besloten.
b. L. Hoogenstraatenals bewindvoerder in de nalatenschap van C. J. de
Lange, gelijk verzoek behelzende.
Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Financiën stellen voor
de gevraagde afschrijving te verleenen ter somma van 4.97.
Dienovereenkomstig wordt mede met algemeene stemmen besloten.
Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. G., DRABBJS.,