IA19ELIH61I VAN BEN GEIEENTERAAIIVANLEYDEff Ph. van der Heyden." Zitting van Donderdag 3 December 1868 geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Wttewaall, van Wensen, Scbidtema, Tiehler, van Heukelom, van Outeren, Krantz, Meerburg, Stoffels, Tollens, Hu- brecht, Hoog, de Fremery, Tieleman, Le Poole, du Kieu, Hartevelt, GoudsmitCockBuys en van den Brandeler, De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 19 November 11. worden gelezen en goedgekeurd. De heer van Heukelom. Ik wensuhte een oogenblik het woord, mijn heer de Voorzitter, op zoodanig oogenblik als gij meenen zult, dat het de minste stoornis aan de werkzaamheden zal veroorzaken. De Voorzitter. Ik wil u gaarne thans het woord geven. De heer van Heukelom. Ik heb het verslag van het verhandelde in de vorige zitting in handen en wensch naar aanleiding daarvan eene opmerking te maken. In de laatste tijden is dat verslag nog al eens ter sprake gekomen met klagten over vermeende mindere juistheid van het daarin vermelde. Ik integendeel wensch ditmaal hulde te brengen aan de getrouwheidj, waarmede het het gespiokene in die zitting heeft weergegeven. Ik lees namelijk in het verslag dat onder de ingekomen stukken was eene missive van prof. W. G. Pluygers, daarbij opmerkende, dat op den gedrukten staat der belastingschuldigen in den hoof- delijken omslag over 1868 zijn naam niet voorkomt onder de 37 hoogst aan- geslagenen. En nu is door u, mijnheer de Voorzitter, daaromtrent het vol gende gezegd: «De Voorzitter: De heer Pluygers kwam wel voor onder de hoogstaangeslagenen op den geschreven staat, doch door eene verkeerde op vatting op de drukkerij is zijn naam abusief in den gedrukten staat wegge laten." Dat is nu volkomen juist zoo als door u gezegd is. Maar ik geloof, dat dit gezegde eenigzins getuigt van eene min juiste appreciatie van den brief van den heer Pluygers. Ik geloof', dat de heer Pluygers bij dien brief niet ten doel had te reclameren tegen het onregt, dat hem zou zijn aangedaan door hem niet op die lijst te doen prijken onder de 37 hoogst aangeslageuenmaar daarmede heeft willen doen uitkomen 1° dat de lijst niet met volkomen accuratesse is opgemaakt, en 2° dat, indien dit geschied ware, er uit zou gebleken zijn dat hij onder het getal der 37 hoogst aan- geslagenen is moeten worden gerangschikt, in welk gezelschap hij naar zijne meening niet behoort, en dat daardoor het bewijs zou zijn geleverd van de onjuistheid der grondslagen onzer directe belasting en van hare verkeerde werking. Ik hoop daarom niet onbescheiden te zijn, wanneer ik verzoek dat de brief van den heer Pluygers alsnog in zijn geheel worde voorgelezen en door opname in het verslag onder de oogen van het publiek gebragt worde. Door de onvolledige kennis en verkeerde voorstellingdie het publiek nu onwillekeurig gekregen heeft van die zaakloopt de heer Pluygers onver diend gevaar van verdacht te worden van de kolossaalste verwaandheid en ijdelheid waarvoor geen redelijke grond bestaat. De Voorzitter. Ik dank u voor de interpellatie, tot mij gerigt. Ik zal daardoor in de gelegenheid gesteld worden den brief nog eens aan de vergadering te doen overleggen. Ik zal den brief laten halen en intusschen met de werkzaamheden voortgaan. De Voorzitter deelt vervolgens mede: 1°. Adres van Ph. van der Heyden, waarbij deze.eene gunstige beschik king verzoekt als geringe tegemoetkoming in de door hem geledene schade ten gevolge van maatregelen in het algemeen belang op eigen gezag genomen. Dit adres is van den volgenden inhoud: «Geeft met eerbied te kennen Ph. v. d. Heydenhandelaar in brand stoffen alhier; Dat aan hem, bij beschikking dd. 17 Januarij 1867 concessie was ver leend om een pakhuis op den Nieuwen Eijn tot bergplaats van steenkolen te bezigen Dat hij zich getrouw gedragen heeft aan de daarbij gemaakte voorwaar den, welke alleen de strekking hadden de beveiliging der gemeene muren. Dat den avond vóór den morgen van den dagwaarop een gerucht van brandgevaar ontstondeen knecht van den eigenaar van het pand hem verwittigd heeft, dat eene zekere walm in de bergplaats was ontdekt, 't geen nog eens vroeger, maar zonder verder gevolg, had plaats gevonden; Dat de policieverordening hem verbood in den laten avond met licht in dat onbewoond perceel eenig werk te verrigtenzoodat hij begreep of eigen lijk zich gedrongen gevoelde, tot den volgenden morgen het onderzoek, of er zelfontbranding plaats haduit te stellen Dat op den bewusten morgen van den 13en October dezes jaars een gerucht van brand zich deed hooienen bij onderzoek het vermoeden ze kerheid kreeg, dat gelijk in de laatste jaren in menige bergplaats van fabrieken, ook in zijne bergplaats aan den Nieuwen Kijn zelfontbranding in een partij steenkolenzonder dat vuur of vlam zigtbaar waswas ontstaan Dat de heer Burgemeester daarop dadelijke ontruiming van de bergplaats en het vervoer der steenkolen heeft bevolenen hem gelast die naar elders te doen overbrengen of pogingen aan te wenden ze te verkoopen; Dat hij door den nood gedrongen en bij gemis van andere bergplaats de gebeele partij met een belangrijk verlies heeft moeten overdoen aan de firma de Heyder en C'ezoodat dezelfde partij steenkolen weder in eene fabriek is opgeslagen, ofschoon hem door den Burgemeester geweigerd was, ze voorloopig op te slaan in de bergplaats der fabriek van de hh. Gebr. van Wijk; Dat hem dadelijk door den Burgemeester het voortdurend gebruik van zijne bergplaats is verboden en daarop den 19") October daaraanvolgende door hh. Burgemeester en Wethouders, zonder eenige voorafgaande aanma ning, maar ook zonder opgaaf van redenen, is ingetrokken de concessie den 17en Jan. 1867 verleend; Dat hij ten gevolge van al die regeringsmaatregelen zeer belangrijke 1868. schade heeft geleden niet alleen door den gedwongen verkoop der partij maar ook door de daarmede gepaard gaande buitengewone arbeidsloonen en de inmiddels zeer gestegen vrachtprijzen met 50 pCt. op den aanvoer van nieuwe ladingen Dat daarbij nog komt de ongelegenheidwaarin hij gebragt was om de nieuwe lading te bergen waarom hij gevolg gaf aan en hoop stelde op de toezegging van den Burgemeester tot aanwijzing van gemeentegrond, terwijl hij vruchtelooze pogingen heeft aangewend om open grond van particulie ren te verkrijgen Dat hij uit het Verslag der zitting van den 19") November dezes jaars, tot zijn leedwezen heeft ontwaard de onjuiste voorstelling van zijn belang en dat er geen de minste acht is geslagen op het regtdat hij bezat1°. om schadeloosstelling voor de partij steenkolendieter beveiliging der geburen en ter voorkoming van brand, in het algemeen belang werden onteigend; 2°. op het voortdurend gebruik van eene bergplaats gelijk alle andere berg plaatsen en magazijnen in deze stad zijn blijven bestaan, niettegenstaande hetzelfde gevaar van zelfontbranding; Dat hij tot nu toe zich onthouden heefteenigen stap te doen om in het belang van zijnen handel deze regten te doen gelden, en derhalve van den gemeenteraad zoodanige welwillende beschikking verwachtals strekken kan tot geringe tegemoetkoming in de schade, die zijn handel heeft gele den ten gevolge van maatregelendie in het algemeen belang op eigen gezag genomen zijn. Leiden 1 December 1868. 't Welk doende enz. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres voor kennisgeving aan te nemen. De Voorzitter. Het doet mij genoegen, thans in de gelegenheid te zijn gesteld den brief van den heer Pluygers in zijn geheel voor te lezen. Daaruit blijkt, dat de aanmerking van den heer van Heukelom zeer juist is en de strekking van den brief werkelijk anders was dan opgegeven is. De brief is van den volgenden inhoud «Leiden 16 November 1868. De ondergeteekende neemt de vrijheid onder uwe aandacht te brengen dat op den gedrukten staat der belastingschuldigen in den hoofdelijken om slag over het jaar 1868 zijn naam niet wordt gevonden. Hij behoorde te zijn opgenomen bij de aangeslagene!) van f 180 tot f 200. De ondergeteekende meende u de onvolledigheid van den staat te moeten doen opmerken; want vooral op de gegevens, daarop voorkomende, zullen latere beschouwingen en beoordeelingen over de werking van het thans in de gemeente vigerend stelsel voor belasting op het inkomen zich dienen te gronden. Nu is het zeker ter schatting van de waarde van dat stelsel niet onverschillig te weten, dat het den ondergeteekende zijne plaats aanwijst onder de 37 ingezetenen die het grootste inkomen genieten. W. G. Pluygers." Ik hoop, dat door de lectuur van den brief de zaak genoegzaam zal opgehelderd zijn. De heer de Fremery. Ofschoon de heer van Heukelom wel te vreden zal zijn met de gegeven inlichting, is het welligt voor het publiek, dat mede kennis neemt van de gemaakte opmerking, toch niet ondienstig om te verwijzen naar den recapitulatie-staatwaarin onder de aangeslagenen van f 180 tot f 200 twee belastingschuldigen in Wijk I voorkomen, waaruit duidelijk blijkt, dat op den staat één naam en wel die van den heer Pluygers is uitgevallen. Ik vermeld dit om verkeerde gevolgtrekkingen omtrent de juistheid van den staat tegen te gaan; daar ook bij een nader ingesteld onderzoek mij gebleken isdat die vrij naauwkeurig is en slechts een enkele naam twee malen voorkomt. Ik geloof alzoo dat uit die opgave zonder twijfel en naar waarheid de werking van de belasting, die thans geheven wordt, kan worden nagegaan. De heer Hoog. Hetgeen de heer de Fremery daar aanvoert, was ook hetgeen ik wilde in het midden brengenen ik meendat men daarmede verder in den thans verbeterden staat van de belastingschuldigen kan berusten. De eenige persoondie in Wijk I voorkwamals aangeslagen van f 180 tot 200, was mijn persoon; maar nu kwam ik in den recapitulatie-staat voor als «totaal 2." Ik vreesde dus reeds dat men mij tweemaal op dat bedrag had berekendhetgeen mij minder aangenaam wastoen de heer wethouder mij, op mijne vraag daarnaar dadelijk en nog voor ik iets van den brief van den heer Pluygers afwist, mededeelde dat ik in mijn Wijk I in mijne ca tegorie een tweede persoon bij mij had, zijnde de heer Pluygerswiens naam bij het afdrukken uit de lijst was uitgevallendaar die met mij het «totaal 2" uitmaakte. Ik was daarmede voldaan en geloof dat alles thans in orde hersteld is. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Adres van J. J. M. Meijers, houdende verzoek om schadeloosstelling van een bij hem in den avond van den 4") der vorige maand ingeworpen glasruit ter waarde van f 16. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres te stellen in han den van Burgemeester en Wethouders en daartoe termen zijnde ook in die van de Commissie van Financiën, ten fine van berigt en raad. 2°. Adres van M. S. Eeyst, tot het in eigendom bekomen van ge meentegrond. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres te stellen in han den van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Finan ciën, ten fine van berigt en raad. 3°. Voordragt omtrent de vernieuwing van de brug over de Minne broersgracht. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. 4°. Adres van bewoners van de Vogelensteeg, zich daarbij beklagende over den stank veroorzaakt door den heeten kalk op het terrein der stedelijke gas-fabriek. Wordt beslotenovereenkomstig de voordragthierop over te gaan tot 37

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 1