den, door getroffen overeenkomsten en bepalingen eene meer ingewikkelde
quaestieuse zaak geworden, welke verwikkelingen echter door de aanneming
van het voorsteldoor heeren regentenin overeenstemming met den kerke-
raad, gedaan, op eenmaal zouden kunnen worden opgelost, namelijk door
den afstand ol de teruggave van de armcnbakkerij aan het Huiszittenhuis,
waaraan zij primitief heeft behoord. Wat. zijn er al niet veel moeijelijkheden
ontstaan door de inmenging der regering in kerkelijke of gemeentelijke
zaken. Die abnormale of tweeslachtige toestanden moeten toch eenmaal
ophouden. De regering moet de hand aftrekken van al die instellingen en
administratiënomdat het altijd uitloopt op verwarring en twisten, die de
gemeente verdeelen en voor haar hoogst verderfelijk zijn.
De dreigementen door enkele besturen der gesubsidiëerde gestichten ge
daan, er. de schrikbeelden door hen voorgespiegeld, wanneer de regering
hare milde hand daarvan terughoudt (ik zou liever zeggeneen einde
maakte aan eene onregtmatige beschikking over de beurzen der burgerij),
maken mij niet bevreesd. Er is geene gemeente in onze stad, die niet in
staat is in al hare eigene behoeften te voorzien. De bewustheid van
hare verpligting, die door de subsidiën is uitgedoofd, moet door den nood
weder verlevendigd worden. En mogt daarbij de christelijke geest ontwa
kendie tot liefde en weldadigheid aanspoort, dan zal het blijken, dat er
noCT krachten en vermogens overvloedig zijn tot de vervulling van alle be
hoeften. Geene regering is geroepen voor armen van welke gemeente ook
te zorgen, maar alleen voor degenen die tot geene gezindte of gemeente
behooren. Dat getal is, hoe treurig het ook met den godsdienstigen toe
stand in ons vaderland gesteld moge zijn, zoo onbeduidend, dat men zich
daarover niet behoeft te verontrusten.
Ik heb het volste vertrouwen, dat al die inrigtingen van weldadigheid
met de meest mogelijke zuinigheid en trouw worden bestuurd, zoodat er
aan vermindering der uitgaven niet te denken valt. Het kwaad en de be
zwaren bestaan alleen in de inkomsten. Dit moet veranderende gemeen
ten moeten daarvoor zorgen. Dit kan en zal ook geschieden, zoodra de
subsidiën ophouden; maar zoo lang de knoop niet doorgehakt wordt, zal
men ei zich aan vasthouden en er op blijven steunen. Ik heb echter ge
zegd alles wordt niet op één dag gebouwd, Om het den heeren regenten
van de verschillende godshuizen niet al te moeijelijk te maken, zou ik nu
genegen zijn mijne stem te geven aan het voorstel van de Commissie van
Financiën, om het subsidie jaarlijks met 10 pCt. te verminderen. In dien
tijd, die waarlijk lang genoeg is, zal de belangstelling der gemeenten voor
hunne gestichten genoegzaam toenemenwant zoo lang men geene zorg
voor iets heeft, heeft men er ook geen hart voor; en als het harter maar
voor is, dan ontbreekt zeldzaam het vermogen. De vermindering van het
subsidie aan het Israëlitisch armbestuur kan gelijken tred houden met die
van de weeshuizen. Dit oordeel ik zeer billijk, omdat die gemeenten geen
wees- noch armenhuis bezit. Het reeds genoemde voorstel van den kerke-
raad en de regenten van het Gereformeerde Minnehuis grijp ik met beide
handen aan, als geheel overeenkomstig met de beginselen, die ik voorsta
met allendie het wangestalte willen zien verdwijnendat de partiële schei
ding van kerk en staat, zoo als die tot heden nog is blijven bestaan, ons
met afkeer doet aanschouwen.
De heer Buys. Ik acht het bijna onbescheiden, om, met het uitmun
tend rapport van de Commissie voor de subsidiën voor ons, nog eene po
ging te doen om het gevoelen nader aan te dringendat door de meerder
heid van deze C ommissie ontwikkeld is. Intusschen het geldt hier eene zaak
van zoo overwegend belang, dat niets mag worden verzuimd wat zou kun
nen bijdragen om dat gevoelen te doen zegevieren. Welke ook de uitslag
van deze discussie zij, wij hebben ten minste reeds zooveel gewonnen, dat
althans in beginsel niemand meer het subsidiestelsel verdedigt, maar veeleer
iedereen erkent, dat het niet wenschelijk is, dat er langer subsidie van
wege de gemeente aan de godshuizen worde verstrekt. En inderdaad, om
van andere bezwaren niet te spreken, het is een oriregt, een groot onregt,
dat het geld van allen niet gebezigd wordt ten behoeve van alle armen
maar enkel van die, welke tot bepaalde gezindheden behooren, met uitslui-
tincr van de overigen. Daarenboven, en nog gezwegen daarvan dat de wijze,
waarop hier gehandeld wordt, moeijelijk met de voorschriften der armenwet is
overeen te brengen de Raad is als voogd van het publieke geld niet ver
antwoordwanneer hij, in plaats van zelf voor het gebruik te zorgen, dat
gebruik aan anderen overlaat, zij het dan ook dat die anderen wat ik
geen oogenblik betwijfel, hunne taak uitnemend vervullen.
Ik wensch intusschen, mijnheer de Voorzitter, hier niet verder over die
algemeene bedenkingen tegenj het subsidiestelsel uit te weiden, maar enkel
te vragen of de bezwaren die men heeft aangevoerd tegen de wijziging van
hetgeen hier bestaat en dus tegen de voorstellen der Commissie tot traps
gewijze opheffing der subsidiën, inderdaad als afdoende moeten worden aan
gemerkt. De bedoelde bezwaren zijn van tweederlei aard, de eerste dragen
een algemeen karakter, de andere betreffen het Minnehuis alleen.
Wat de eerste bezwaren betreft, deze resumeren zich alle in deze enkele
verklaring: non possumuszonder subsidie kunnen wij onmogelijk met. onze
administratie voortgaan, want dat de kerkelijke gemeente geheel zal aan
vullen wat de burgerlijke ontneemt is ondenkbaar. Op deze verklaring heb
ik tweederlei antwoord, vooreerst de wedervraag: hoe weet gijwat de
belijders van dc bijzondere gezindheden doen zullen en hoever de particu
liere liefdadigheid zich kan en zal uitstrekken? Met welk regt beweert
men, dal te^Leyden niet zal gebeuren wat men bijna overal heeft waarge
nomen, namelijk dit, dat, naar mate de burgerlijke gemeente zich terugtrekt,
de kerkelijke en de bijzondere liefdadigheid meer uitbreiding -erlangen?
Laten wij ook hier de proef nemen, en ik twijfel geen oogenblik of zij
zal wel slagen. Maar daarenboven en dit is mijn tweede antwoord
aangenomen dat aan geen volkomen schadeloosstelling door de bijzondere
liefdadigheid te denken valt, wat dan nog? Gij zijt immers niet verpligt
al uwe ""armen te onderhoudenen als uwe middelen u niet toelaten alles te
doenwelnu dan doet gij niet alles. Ook zelfs in dat onverhoopt geval
gaan wij vooruit, als wij de subsidiën afschaffen; de kerkelijke gemeenten
voorzien dan binnen de grenzen van hare krachten in het onderhoud van
hare armen, en de stad vult aan wat ontbreekt, maar voor allen te gelijk
en naar regelen die zij zelve stelt en waarvoor zij dus zelve verantwoorde
lijk zijn kan. Ik schrik niet terug voor de toepassing van dat naar mijn
inzien alleen rationele stelsel, door de bewering van een vorigen spreker,
dat dc vestiging van een algemeen burgerlijk armbestuur aan de gemeente
meer zou kosten, dan thans het geval is. Zulk eene voorspelling kan op
mij hoegenaamd geen indruk maken; zelfs al deden de kerkelijke gemeenten
niets meer dan nu, zoude zij, geloof ik, nog onjuist zijn. Mijne conclusie
is alzoo, dat dit non possumuswaar of onwaar, in geen geval invloed op
onze beslissing hebben mag.
Wat nu ten tweede betreft het bijzonder bezwaar, dat althans zou be
letten het subsidie aan het Minnehuis in te trekken, omdat deze instelling
krachtens zekere overeenkomsten regt op subsidie zou hebben, ook dit be
zwaar kan ik niet deelen en wel om tweederlei reden. Aangenomen voor
eerst dat dergelijke overeenkomst werkelijk bestond (wat ik stellig ontken),
dan nog zou ik zeggenlaten wij hoe eer hoe beter aan deze overeenkomst
een einde maken. En ik twijfel niet of wij zouden het kunnen doen. Im
mers het betreft hier geen burgerlijk contract, geene schenking aan eene
bijzondere instellingmet het doel om deze te verrijkenneen de stad zou
in dit geval een deel van de publieke dienst ter uitvoering hebben opge
dragen aan eene andere corporatie tegen zekere afkoopsom. Deze regeling
in het publiek belang gemaaktblijft gelden zoolang men meent dat dit belang
het medebrengt, en zoodra die meening niet meer bestaat, wordt zij ingetrok
ken zonder eenige onbillijkheid, want daar verrijken niet het doel was van
het subsidie, zoo kan verarming ook niet het gevolg zijn van de intrek
king. De pligten van weerskanten aanvaard, komen eenvoudig te vervallen.
Oordeelt men anders, dan zou men tot de conclusie moeten komen dat de
Raad slechts den vorm van eene overeenkomst had te kiezen om al zijne
opvolgers eeuwen lang in zuiver administrative zaken te binden aan een
eenmaal genomen besluit, onverschillig of het publiek belang dit al of
niet toeliet.
Maar en dit is mijn tweede antwoord wij hebben geene overeen
komst in te trekken, omdat niet blijkt dat zij beslaat, of laat ik liever
zeggen, omdat blijkt dat zij niet bestaat. Immers, mijnheer de Voorzitter,
het raadsbesluit, waarin die overeenkomst zou staan uitgedrukt, gewaagt
slechts op twee plaatsen van subsidiënen in welken zin Op de eene
plaats wordt gezegddat de Raad de bestuurders van het Minnehuis zal
benoemen, zoolamj hij subsidie verleenten nu vraag ik, wanneer het doel
van de regeling is om het blijvend karakter der subsidiën te constateren,
zal men dan verzuimen dit hoofdpunt te vermelden en daarentegen van het
subsidie spreken als van iets facultaliels? Op de tweede plaats worden sub
sidiën bestendigd, maar welke? De Raad verbindt zich om uit te betalen
de nog niet verschenen termijnen van het sub-idie voor het loopende jaar,
niets meer. Nog eens, men vergeet de hoofdzaak te bepalen, maar vergeet
niet de uitkeering te waarborgen van een paar termijnendie overbleven
toen het besluit genomen werd. Hoe men in dat besluit eene overeenkomst
kan lezen als van wege het Bestuur der Hervormde kerk wordt opgegeven
is mij inderdaad een raadsel.
Ik concludeer alzoo dat de bijzondere bezwaren van het Minnehuis even
weinig als de algemeene bezwaren van de andere instellingen ons mogen
weerhouden te doen wat ons voorkomt goed te zijn, en volgaarne zal ik
dus mijne stem geven aan het voorstel der commissie.
De heer van Kaathoven. De schroom om het eerst het woord te vra
gen over eene zaak, dat men zou kunnen noemen een spreken pro aris
et focis (voor haard en altaren)is verminderd nadat andere sprekers mij
zijn voorafgegaan. Ofschoon niet aan de orde, wil ik toch vragen, of die
wijze van behandeling niet strijdig is met art. 52 der gemeente wet. Daarbij
wordt ieder hoofdelijk opgeroepen om te stemmen, en die gewoonte werd
vroeger ook gevolgd bij de beraadslagingen.
De Voorzitter. Ik moet den geachten spreker doen opmerken, dat,
naar ik meen, ten vorigen jare, het reglement van orde voor deze verga
dering in dien geest is gewijzigd, dat ieder lid, dat het woord verlangt,
dit moet vragenwaardoor de behandeling der zaken zeer wint.
De heer van Kaathoven. Dat is mij zeer wel bekendmaar ik weet
ook, dat het reglement van orde ondergeschikt moet zijn ann de gemeen
tewet. Hoe wordt gehandeld wanneer door niemand het woord wordt ge
vraagd? Wordt dan, door de aanneming zonder stemming, niet tegen dit
artikel gehandeld?
De Voorzitter. Het reglement van orde is niet in strijd met de ge
meentewet. Ieder lid kan het woord bekomenals het verlangd wordt.
De bepaling van art. 52 der gemeentewet slaat op het stemmen.
De heer van Kaathoven. Ik laat deze quaestie voor het oogenblik in het
midden, maar ik wenschte in bedenking te geven, of in deze zaak van zoo
veel gewigt en publiek belang, waarover wij nu spreken, wel goed gehan
deld is. In December van het afgeloopen jaar werd er eene commissie be
noemd tot onderzoek van het vraagstuk der subsidiën ofen in hoeverre
eene procentsgewijze korting op de aangevraagde subsidiën voor de godshuizen
zou kunnen worden toegepast. Aan de uitnoodiging dier commissie, om
van de betrokkene besturen daaromtrent hunne meening te vernemen, is
voldaan. Het rapport was niet ter beoordeeling gereedtoen het onderzoek
der begrooting in (Ie sectiën begonnen was; eerst later werd het aan de leden
van den gemeenteraad bekend gemaakt. Nu wil ik geenszins ontkennen,
dat na het langdurig en grondig onderzoek de innerlijke waarde zal zijn
toegenomen, maar juist daarom was eene tijdige mededeeling aan de betrok
kene besturen wenschelijk, opdat zij de bedenkingen tegen hunne meening
zouden kunnen overwegen. Dit is niet geschied. Eerst drie dagen voor dat
de zaak bij den gemeenteraad in behandeling zou norden gebragt, wordt,
op mijn voorstelhet rapport der commissie aan de besturen verzonden met
uitnoodiging, om binnen drie dagen antwoord te geven of daartegen beden
kingen mogten beslaan. Regenten hebben zich gehaast daaraan te voldoen.
Intusschen heeft de Commissie van Financiën een voorstel gedaan om af
wijkend van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, waarbij 5 proc.
korting werd aanbevolen, 10 proc. te korten, en daarbij wordt, tot grond
van redenering, een 10-jarige overslag genomen, waarvoor in de armenwet
geene aanwijzing beslaat, die alleen spreekt van begrootingen voor het loo
pend of van het eerstvolgend jaar, als maatstaf ter beoordeeling van de al of
niet te vorleenen subsidiën. Ik vraag, of die handelwijze van burgers tegenover
burgerstegenover leden van besturendie geene gewone rendanlengeene