HANDELINGEN VAN DEN GEDEENTERAAD VAN LEÏDEl Zitting van Donderdag 19 November 1868 geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler Tegenwoordig de heeren Stoffels, Tollens, van KaathovenRutgers, Tie- leman de Fremery, Hoog, HubrechtWttewaall, Meerburg, Krantz, Driessenvan Heukeloin, Cock, Buys, Le Poole, du Rieuvan Outeren Goudsmit, van Wensen, Scheltema en van den Brandeler. De Voorzitter. Daar de heer Le Poole, nieuw benoemd lid, thans ter vergadering tegenwoordig is, zoo wil ik allereerst tot zijne beëediging en installatie overgaan. De heer Le Poole legt, in handen des Voorzitters, de eeden af bij de grondwet en de gemeentewet voorgeschreven. De Voorzitter. Ik wensch den heer Le Poole geluk met de aanvaar ding van zijne betrekking. Werd hij tot heden door ongesteldheid verhin derd zijn mandaat te aanvaarden, het strekt mij te meer tot genoegen hem thans als lid onzer vergadering te mogen begroeten. Moge hij met zelf voldoening in deze nieuwe betrekking werkzaam zijn, en zijne tegenwoor digheid strekken tot bevordering van de belangen dezer gemeente. De aanteekeningen van het verhandelde in de zittingen van Donderdag 29, Vrijdag 30, Zaturdag 31 October en Maandag 9 November, worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede 1°. Dispositie van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid Holland, van den 10 November 1868 B. 6062 (3e afd.), G. S. n°. 24, houdende magtigingop het Gemeentebestuur van Delft om met dat van Leyden gemeen schappelijke zaken te regelen. 2°. Dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van den 10 November 18n8, B. 6119 (4/B en 3e afd.) G. S. n°. 36, waarbij voor ken nisgeving worden aangenomen de besluiten tot het verleenen van subsidiën over 1869, ten behoeve van het werkhuis en het Israëlitisch armbestuur. Deze worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Adres van ra'. G. A. van Hamel, om ontslag uit de betrekking van leeraar in de handelswetenschappen aan de Hoogere Burgerschool en uit die van lid van de plaatselijke Schoolcommissie. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 2°. Suppletoire staat van begrooting, zoo in ontvang als in uitgaaf, voor de loopende dienst. Wordt besloten overeenkomstig dé voordragtdeze te stellen in handen van de Commissie van Financiënten fine van berigt en raad. 3°. Adres van het Collegium Civitatis Academicae Lugduno-Batavae Su- premumhoudende adhaesie aan het overgelegd plan tot bebouwing van een gedeelte der Ruïne. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, om daarop te letten bij hun rapport over het bedoelde plan. 4°. Voorstel van Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek tot verminde ring van den prijs van het gas. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit te stellen in handen van de Commissie van Financiënten fine van berigt en raad. 5". Adres van J. W. Filippo, houdende verzoek om gemeentegrond aan de pensbal. 6°. Adres van J. Giljaardom een brug te mogen leggen over de Stu dentenvaart bij de Wouterbrug. 7°. Adres van Dros Geb". Tielemanom den eigendom te bekomen van een open erf in eene poort aan de Middelstegracht. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 8°. Adressen van de chirurgi E. F. van Grasstek, Dr. J E. van Iter- son JAz.A. J. Schretlen en A. van Ipereu om tot stads-heelmeester te worden benoemd. Wordt besloten, overeenkomstig de voordragt, deze ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. 9°. Missive van prof. W. G. Pluygersdaarbij opmerkende dat op den gedrukten staat der belastingschuldigen in den hoot'delijken omslag over 1868 zijn naam niet voorkomt onder de 37 hoogst aangeslagenen. De Voorzitter. De heer Pluygers kwam wel voor onder de hoogstaan geslagenen op den geschreven staatdoch door eene verkeerde opvatting op de drukkerij is zijn naam abusief op den gedrukten staat weggelaten. 10°. Voordragt ter benoeming van twee leden in de Commissie van oud heden enz. bij periodieke aftreding. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. De Voorzitter. Daar de rust in deze gemeente gelukkig is hersteld, zoodat ik het niet meer noodig acht de maatregelen te handhaven die door mij bij verordening van den 6<leii November jl. waren genomen en welke ver ordening uwe vergadering op den 9'len November daaraanvolgende bekrach tigde, zoo stel ik u thans voor de bedoelde verordening in te trekken. Dienovereenkomstig wordt besloten. De Voorzitter. Eindelijk is ingekomen een adres van W. T. Wyting, houdende bezwaar tegen zijnen aanslag in de plaatselijke directe belasting. 1868. Ik stel voor, nopens dat adres, dat geheel ontijdig is, over te gaan tot de orde van den dag. Dienovereenkomstig wordt besloten. Aan de orde is: I. Voordragt tot benoeming van een 3den hulponderwijzer van de 3d< klasse aan de school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2dt klasse, voor jongens. De voordragt bevat de volgende namen Jacobus Frederik van der Blij Jacobus Johannes FonteynHendrik Wilhelm Bosman, alle hulponderwij zers aan de openbare lagere scholen alhier. De heer van Heukelom. Alvorens tot de benoeming worde overgegaan, meen ik een enkel woord te moeten zeggen. De drie personen, die op deze voordragt voorkomen, zijn mij volstrekt onbekend; maar des te meer heb ik mijne aandacht op de overgelegde stukken gevestigd. Nu weet ik wel dat bij elke voordragt uit den aard derzaak de eerste daarop gebragte persoon voor den meest aanbevelenswaardige wordt gehouden, maar het staat den Raad toch vrij uit het drietal te benoemen wien hij verkiest. Nu is het mij uit de overgelegde stukken gebleken, dat de tweede candidaat ook een voldoend examen heeft afgelegd in de gymnastiek. Vroeger heD ik gezegd, en de Raad scheen mijn gevoelen te deelen, dat het wenschelijk was, bij het doen eener keuze, ook te letten op hen die onderwijs in de gymnastiek kunnen geven. Ik aeht mij dus verpligt te vragenwaarom die bekwaam heid niet gegolden heelt bij het rangschikken der drie candidatenen waarom dat niet tot aanbeveling gestrekt heeft voor den heer Fonteyn om hem aan het hoofd der lijst te plaatsen. Waarom is daarop geen regard geslagen De Voorzitter. Er i3 daarop wel degelijk acht geslagen. Met den schoolopziener en den hoofdonderwijzer toch hebben wij die voordragt met naauwgezetheid opgemaakt; maar het bleek dat het onderscheid tusschen de bekwaamheid van de beide heeren te beduidend was, dan dat men den tweeden sollicitant wegens zijne acte voor de gymnastiek bovenaan op de voordragt plaatsen zoude. De heer Tieleman. In de vorige vergadering is eene aanmerking ge maakt over hetgeen in het Verslag onzer handelingen voorkomt De Voorzitter. Ik doe den spreker opmerken, dat wij thans een punt behandelen, dat aan de orde van* den dag is, en dat ik hem dus te mid den daarvan niet het woord kan verleenen over eene geheel andere quaes- tie. Zoo hij dit verlangt, zal ik hem gaarne straks daartoe de gelegen heid geven. Tot leden van het stembureau worden benoemd de heeren Tieleman Buys en du Rieu, en wordt tot de stemming overgegaan. De uitslag daarvan is dat J. F. van der Blij tot 3<Ln hulponderwijzer van de 3<le klasse aan de school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2<L klasse, voor jongens, wordt benoemd. Hij erlangt 12 stemmen, terwijl de heer J. J. Fonteyn 8 stemmen verkrijgt en er 2 blanco-billetten in de bus worden gevonden. De Voorzitter. Ik verleen thans het woord aan den heer Tieleman. De heer Tieleman. In de vorige vergadering heeft de heer Meerburg de aanmerking gemaakt, dat de heer Goudsmit het pikante uit een door hem uitgesproken advies in het gedrukt Verslag had weggelaten; waardoor hetgeen daarop door hem gezegd wasgeheel geisoleerd en huiten eenig verband is komen te staan. Ik heb eene tegenovergestelde aanmerking. In de zitting van Vrijdag 30 October, aan het slot van zijne wederlegging van hetgeen door Prof. Rutgers betreffende de bewaarscholen is gezegd, heeft Prof. Goudsmit ten opzigte van het door mij gesprokene alleen ge zegd «Den heer Tieleman acht ik niet noodig te beantwoorden, want die heeft getoond evenmin begrip te hebben van de joodsche synagoge als van de openbare school." In het gedrukt Verslag is daarbij gevoegd: «hoezeer ik zou mogen vragen of het te pas komt in eene openbare vergadering waar leden van verschillende godsdienstige belijdenis zitting hebben, een godsdienstig begrip in dien dogmatischen zin ter sprake te brengen als die spreker deedmaar ik acht het minder noodig met hem in discussie te treden." Dit is niet in het openbaar tot de vergadering gezegd, maar is slechts eene terzijde spraak geweest op hetgeen ik hem in het oor fluisterde, namelijk: «dit is een magtspreukProfessor, die niet opgaat." Wanneer het aangehaalde tot de vergadering gesproken was, dan had ik er op kun nen antwoordenwaartoe het overvloedig aanleiding gaf. De heer Goudsmit. Ik heb letterlijk gezegd wat in het Verslag voor komt, zonder er iets bij te voegen of af te laten. Ik herinner mij leven dig dat ik gevraagd heben ik beroep mij hierbij op uw aller geheugen of het gepast was, op eene wijze als waarop ik wees, te spreken in eene vergadering, waarin leden van verschillende gezindheden gezeten zijn, en vervolgens gezegd dat de heer Tieleman even weinig begrip had van den geest der joodsche synagoge als van de rigting der openbare school. Ik heb dus niets in de copie veranderd, en heb wel degelijk gesproken zoo als in het Verslag voorkomt. De heer Tieleman. De heer Goudsmit heeft, hetgeen ik heb aange haald, luid genoeg gesproken, zoodat het wel door de vergadering kon ver staan worden; maar hij heelt het evenwel tot haar niet gesproken. Het is, zoo als ik gezegd heb, eene ter-zijde-spraak geweest tusschen ons, gevolgd op mijne influistering: «dit is eene magtspreuk, Professor, die gaat niet op." Het is daarom dat ik er niet op heb kunnen antwoordenhetgeen ik anders zeker zou gedaan hebben. De heer Goudsmit. Ik herhaal dat ik niets in het Verslag heb veran derd. Het was ook niet noodig, omdat daarin letterlijk voorkwam wat ik gezegd had. Ook moet ik opkomen tegen hetgeen de vorige spreker ge- 35

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 1