gemaakt op het regt (het zij gegrond of vermeend)dat genoemde kerkeraad beweert te hebbenuit krachte van de bestaande acte van overeenkomst. Mijns inziens is dit eene zaak, die niet overijld moet worden beslist, maar aan een naauwkeurig onderzoek moet worden onderworpen. De heer Boys. Ik moet nog met een enkel woord het door u gezegde beantwoorden, mijnheer de Voorzitter. Volgens u zou er daarom geen haast zijn bij de zaak, omdat de maatregel in elk geval eerst in 1870 zou wor den toegepast. Waar staat dat geschreven? Ik weet wel dat de financiële Commissie het voorsteltmaar de Raad heeft er nog niet toe beslotenen men kan dus ook het uitstel niet baseeren op een besluit, dat niet geno men is. Ik voor mij zou dat voorstel juist bestrijden en wenschen dat de vermindering reeds voor 1869 werd toegepast. En wat nu betreft de op merking van den heer Hartevelt, zoo moet ik nog eens herhalen dat wij waarlijk van langer uitstel niet meer licht moeten verwachten. Wij hebben adressen voor ons van de Hervormden R. Catholieken Lutherschen en Israë lieten dat wil zeggen van alle corporatiën, die in de zaak betrokken zijn. 't Is waarde Kerkeraad van de Hervormden doet een nieuw voorsteleen voorstel, dat m. i. allezins ernstige overweging verdient; maar wat heeft dit te maken met de nu aanhangige zaak? Mogt dit voorstel worden aange nomen dan zal het misschien leiden tot dadelijke en geheele intrekking van de subsidiënmaar juist daarom staat het geheel op zich zelf. Wij kunnen en moeten geheel afgescheiden daarvan beslissenof al de subsidiën trapsge wijs zullen worden ingetrokken. Mogt dit worden aangenomenen het dus vaststaan dat de laatste periode van het subsidiestelsel is aangebrokendan zou juist die wetenschap veel kunnen bijdragen om de nadere onderhande lingen met den Kerkeraad over dadelijke en algeheele intrekking tot een goed einde te brengen. De heer Meerburg. Ik deel geheel het aangevoerde door den heer Har tevelt. Het doet mij echter leed door een Nederlander in zoo een ongun stiger! zin te hooren spreken van eene Nederlandsche gewoonte. De beraadslaging hierop gesloten zijnde, wordt het voorstel tot aanhou ding van eene beslissing op het rapport der commissie in hoofdelijke omvrage gebragt en aangenomen met 11 tegen 7 stemmen. Tegen stemden: de heeren Krantz, Wttewaall, van Outeren, van Heu- lom, Buys, Goudsmit en Driessen. De Voorzitter. Ik stel dan voor, de stukken, die deswege ingekomen zijn, te doen drukken. Dienovereenkomstig wordt besloten. De Voorzitter. Ik stel thans aan de orde het voorstel, dat gedaan is wegens het quantum van subsidie, dat voor de volgende begrooting zal worden vastgesteld ten behoeve der instellingen van weldadigheid. Het rapport der Commissie van Financiën luidt dienaangaande aldus: #De Commissie neemt de vrijheid u te raden: Als punt van uitgang, om tot eene vermindering van subsidie bij de godshuizen te kunnen geraken, voor deze het gezamenlijk cijfer van ƒ44800 te bepalen, voor elk berekend naar het in de jaren 1857—1866 genoten subsidie en alzoo voor: het 11. G. of arme wees- en kinderhuis f 13500, R. C. wees- en oudeliedenhuis 14000, Evang. Luth. wees- en oudelieden- huis 2800, Gereformeerd minnehuis 14500, en dientengevolge de over gelegde begrootingen dezer instellingen aan de administratiën terug te zen den met uitnoodiging die dienovereenkomstig te wijzigen en binnen drie dagen andermaal aan uwe vergadering over te leggen." De heer Hartevelt. Het zij mij geoorloofd hier op te merkendat als dit besluit door den Raad zal genomen zijn, te gelijk beslist is, dat de subsidiën voor 1869 reeds worden verminderd. Heb ik het wel, dan zijn de gevraagde sommen door alle de besturen der instellingen van wel dadigheid hooger dan de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde, en o. a. voor het Gereformeerd Minnehuis 1000. Door znlk een besluit geeft de Raad op zijn zachtst genomen te kennen of: gij, Regenten, vraagt te veel, uwe begrooting deugt niet. of: de Raad meent dat gij het met f 1000 minder doen moet. En in elk geval wordt op deze wijze aan het door den Kerkeraad der Ned. Herv. gemeente alhier beweerde regt geen de minste waarde toegekend. De heer Krantz. Ik zal de redenen mededeelen die de Commissie van Financiën tot die cijfers hebben geleid. In de laatste jaren was het beginsel aangenomendat de subsidiën niet zouden worden verhoogd. Integendeel was er dikwerf sprake van om die percentsgewijs te verminde ren. De Commissie van Financiën meende alzoo niet te kunnen aannemen de cijfers, op de begrooting voor 1869 uitgetrokken. De Commissie ad hoe heeft voorgesteld om het bedrag, over 1867 verleend, voor 1869 aan te nemendoch de Commissie van Financiën is van meeningdat de subsi diën voor een enkel jaar verleend, geen juisten maatstaf is, aangezien ver schillende toevallige omstandigheden daarop van invloed hebben kunnen zijn. Zij nam daarom tot grondslag harer berekening het bedrag over 10 jaren verleend. Aangezien nu echter daardoor een hooger cijfer verkregen werd dan over 1867 is toegestaan, heeft zij dit met 10 pCt. verminderd, waardoor de voorgestelde cijfers verkregen zijn. Dat die berekening niet zoo geheel onjuist is, blijkt nog uit de vergelijking met de subsidiën voor dit jaar toegestaan; in 1868 aan het II. G. of arme Wees- en Kinderhuis 11470, voor 1869 voorgedragen ƒ18500; het R. C. Wees- en Oudeliedenhuis 1868 ƒ15200, 1869 ƒ14000; Luth. Wees- en Oudeliedenhuis 1868 3000, 1869 2800; Gereformeerd Minnehuis 1868 15500, 1869 14500. De heer Hartevelt. Met alle respect voor het gevoelen van ons ge acht medelid, den heer Krantz, moet ik toch opkomen tegen eene stel ling, die mijns inziens bij een subsidie-stelsel, zoo als dit nog heden be staat, niet opgaat. Men heeft in 10 jaren te zamen genomen zoo vele duizenden genotenen wij zullen nu voor 1869 het gedeelte daarvan als subsidie aannemen. De som, als subsidie benoodigd, hangt immers van jaar tot jaar af var. de meerdere of mindere duurte der levensmiddelen, reparatie van gebouwen, kleeding enz., en nu zijn juist schier alle levens behoeften enorm duur; ik zal hier noemen het vleesclidat inet 10 cents per pond hooger, de groenten, die met 100 pCt. meer moeten worden be taald. Regenten liebben zoo na mogelijk geraamd, en hebben geen dui zend gulden overvraagd. Meen niet, mijne Heeren! dat ik een voorstander ben van het subsidie-stelsel in het algemeen; niemand is meer overtuigd, dat daardoor de geest der liefdadigheid wordt gedooddan ikmaar ik zie naar middelen om, om een tweeledig doel te bereiken: vermindering, zoo mogelijk alscballing van subsidie, en bet in wezen houden van een zoo uitmuntend gesticht als het Gereformeerd Minnehuis, en een dergelijk middel wordt ons aan de hand gedaan in een voorstel door den Kerke raad en nu gaat het dunkt mij niet aandit voorstel als het ware te ignoreren, en eenvoudig te beslissen: 1000 minder is voldoende. Hoe de andere bestuurders er voor hunne godshuizen over denken, weet ik niet; dit laat ik liever aan hun eigen oordeel over. De heer Krantz. De heer Hartevelt heeft over het stelsel van subsi die in het algemeen zijne afkeuring te kennen gegeven. Ik gevoel nu zeer goed de moeijelijkheid in de vermindering van het subsidie voor de heeren Regenten van de verschillende gestichten gelegenmaar dit is juist de quaestie die zal worden beslistof de gemeente-kas in de behoeften zal blijven voorziendan wel of dit aan de liefdadigheid zal worden overgelaten. De heer van Wensen. Het Roomsch-Catholijk Wees- en Oudeliedenhuis heeft gedurende de 10 opgegevene jaren gemiddeld ontvangen 157,600. Het moest dus eigenlijk zijn 15,760, minus de 10 pCt., en daar er op dit oogenblik wegens de verbouwing een minder getal oude lieden was, hebben Regenten zelfs ƒ600 minder gevraagdom het bewijs te leveren van medewerking. Zoo als de subsidie nu wordt gebragt op ƒ14,000, is de vermindering naar evenredigheid te groot en zoude het bedrag nagenoeg 200 meerder moeten zijn. De heer Scheltema. Nog iets tot opheldering, hoe de Commissie van Financiën tot die som gekomen is. Vroeger vroegen de godshuizen aan zooveel als zij noodig hadden, en daarnaar werd de subsidie bepaald. Doch de Commissie van Financiën is nu van dien regel afgeweken. Het bedrag van het subsidiedat zij nu voor ieder godshuis heeft voorgesteld is genomen met het oog open als eerste cijfer voor eene percentsgewijze vermindering. Daarvoor kon geen toevallig cijfer genomen wordenzooals het geval zou zijn, indien men nam het bedrag, dat ieder gesticht in een en hetzelfde jaar ontvangen heeft. Een gesticht kreeg vroeger in het eene jaar meer dan in een ander, al naarmate het noodig had; neemt men nu het subsidie, dat ieder godshuis in een en hetzelfde jaar gehad heeft, als eerste cijfer aandat jaarlijks verminderd zal moeten worden, dan zou het eene godshuis het gelukkig kunnen hebbenhet andere daarentegen ongelukkig. Om dat te voorkomen heeft de Commissie wel aangenomen het totale cijfer der sub sidiën die over 1867 zijn verstrekt, doch anders verdeeld, en wel in ver houding tot het gemiddeld bedrag van het subsidie, dat elk godshuis de laatste 10 jaren dooreen genoten heeft. De heer Buys. Als het gevoelen opgaat, nu hier ontwikkeld, dat wij ons bij de voordragt van de besturen der gesubsidiëerde instellingen een voudig hebben neer te leggen, dan weet ik waarlijk niet waarvoor de tus- schenkomst van den Raad eigenlijk dient. Wij kunnen dan eenvoudig re gistreren en in onze begrooting opnemen wat andere coltegiën besloten heb ben. Ik voor mij beschouw de zaak echter anders. Indien die collegiën moeten weten wat zij vragenwij moeten weten wat wij geven kunnenen wij worden dus bij onze beslissing geleid door consideratiënwelke voor de besturen der instellingen van weldadigheid niet bestaan. Maar, mijnheer de Voorzitter, indien wij onafhankelijk zijn van de vourdragten dier be sturen, wij zijn niet onafhankelijk van de wet, en de vraag mag wel ge daan wordenof de wet inderdaad wordt nageleefd. Immers art. 60 armen wet schrijft voor, dat de Gemeenteraad bij het bepalen der subsidiën voor besturen van liefdadige instellingen ook daarop zal letten«dat ten behoeve van het betrokken bestuur naar het oordeel van den Gemeenteraad op eene billijke wijze is bijgedragen door hen, van wie overeenkomstig den aard der instelling in den regel bijdragen kunnen worden verwacht." Wordt dit voorschrift hier nageleefd? 't Is moeilijk vol te houden. Of kan men zeggen dat Hervormden en Catholijken in billijkheid bijdragenwanneer zij 3, 5, 7 percent der kosten dekken, en 50, 60 a 70 pereent aan de ge meentekas te dekken overlaten Het voorstel der financiële Commissie is eene eerste poging om tegen die wanverhouding te reageerenen daarom zal ik aan dat voorstel van harte gaarne mijne stem geven. De heer Tickler. Er zal dus nu reeds een besluit worden genomen tot vermindering van subsidie aan de godshuizen. Ik kan naar waarheid ver klaren dat in de begrooting van het Geref. Weeshuis alléén de werkelijke behoeften zijn uitgetrokken. En nu zou men reeds willen anticiperen op een later te nemen besluit, betreffende het zoo even gedane voorstel van Bur gemeester en Wethouders, om de beraadslaging over de percentsgewijze vermindering der subsidiën uit te stellen tot na de behandeling der begroo ting. Ik moet mij daartegen met nadruk verzetten. De beraadslaging alsnu gesloten zijndewordt in stemming gebragt het cijfer ten behoeve van het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis op ƒ13,500 door de Commissie van Financiën voorgesteld te brengen op de begrooting voor 1869. Wordt aangenomen met 14 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren van Wensen, Meerburg, Hartevelt en Tichler. Achtervolgens werden op gelijke wijze aangenomen: b. het subsidie ten behoeve van het Roomsch-Catholijk Wees- en Oude liedenhuis, ten bedrage van 14,000; c. dat aan het Evangelisch Luthcrsch Wees- en Oudeliedenhuis, ten be drage van ƒ2800. d. dat aan het Gereformeerd Minnehuis, ten bedrage van ƒ14,500. e. dat aan het Nederlandsch Israëlitisch armbestuur, ten bedrage van ƒ510. dal aan het Werkhuis, ten bedrage van ƒ6000; zijnde dit laatste met algemeene stemmen aangenomen. Tegende heeren van Wensen en Meerburg. De Voorzitter. Nu zullen de besturen der verschillende instellingen van weldadigheid worden uitgenoodigd hunne begrootingen te wijzigen, teneinde ons in staat te stellen het cijfer bij de begrooting op te geven. II. Verzoek van C. P. van Leeuwentot het in eigendom bekomen van gemeentegrond. Burgemeester en Wethouders raden, overeenkomstig het rapport van de Commissie van Fabricage, den adressant den gevraagden grond in eigendom af te staan tegen een koopprijs van 1 de vierkante el, met bepaling te vens dat de aldaar aanwezige poort, tot afsluiting van gemelde steeg die nende, door eene andere worde vervangenwaarvan de vorm in bedoeld rapport nader is aangewezen. De Commissie van Financiën raadt dienovereenkomstig te besluiten. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 2