HANDELINGEN TAN DEN GEMEENTERAAD TAN LEIDEN. 12. Zitting van Maandag 13 July 1868, geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Stoffels, Tollens, van Wensen, Hoog, Harte- velt, de Ereraery, Meerburg, vanOuteren, vanHeukelom, Cock, duliieu, van Kaatlioven, Tieleman, Hubreclit en van den Brandeler. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Dingsdag 23 Junij 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter verleentop het daartoe te kennen gegeven verlangen het woord aan den heer Tollens. De heer Tollens. Het zal wel niemand onzer onbekend zijn, mijnheer de Voorzitter, dat er op 20 Junij 11. een ongeluk heeft plaats gehad aan de Aalmarkt door het varen der stoomboot aldaar tegen de Wassenaarsche marktschuit, ten gevolge waarvan een menseli het leven heeft verloren. Het is dan ook niet te ontveinzendat de Aalmarkt voor die boot eene zeer ongeschikte aanlegplaats is, vooral op marktdagen. Het geldt thans hier niet de vraag, of die stoomboot slecht werd bestuurd, dan of die boot met te veel kracht zich bewoog; maar ik wilde deze gelegenheid daaraan dienstbaar maken om Burgemeester en Wethouders in overweging te geven de vergunning in te trekken, die bedoelde boot ter genoemde plaatse het aanleggen toestondomdat het nu gebleken is dat dit verlof hoogst gevaar lijk is. Daarenboven is er veel geschikter gelegenheid voor een aanleg plaats te vinden en wel in het Galgewater, ter hoogte van de stads-timmer- werf bij voorbeeld. Maar er is nog eene tweede boot, en wel die, welke aanlegt aan het Kort-Rapenburgen zulks tot overgroot ongerief van de daar wonende ingezetenen. Als ik mij niet vergisis door de bewoners of aangelanden aldaar bij herhaling schriftelijk, ook aan den Raad, verzocht eene andere aanlegplaats ook voor die hoot te willen aanwijzen. Dat verzoek is echter door Burgemeester en Wethouders afgewezen, op grond dat door een speciaal ingesteld onderzoek zou gebleken zijn dat die klagten onge grond waren. Het motief dezer afwijzing heeft mij zeer bevreemddaar ik bepaaldelijk weet, dat zoowel mevrouw Goedhart als de eigenaar van de Plaats Royaal niet zonder grond hebben geklaagd, en wel, wat den laatste betreft, in dien zin, dat de studenten hem hebben verklaard niet meer bij hem te kunnen eten, zoolang de last van den rook der stoomboot aldaar nog voortduurt, waardoor hun tafel bezoedeld en hunne reuk- en smaak- organen gekweld wordenterwijl er door mevrouw Goedhart op gewezen was, dat haar meubilair schade leed door den sraerigen kolendamp, die, on danks hare goed gesloten vensters en jalousiën toch hare woning binnen drong. Mij dunkt dat zulke geformuleerde klagten van welker gegrondheid ik mij, althans gedeeltelijk, ook in persoon heb kunnen overtuigen, op verre na niet ongegrond zijn. Die klagten zouden ophouden, indien tot aanlegplaats, ook voor deze laatste boot, het Galgewater wierd aangewezen. "Vermoedelijk hebben Burgemeester en Wethouders het laatste aan den Raad gerigte verzoekschrift, op grond van art. 179 lilt. v der gemeentewet, als uitsluitend van hunne competentie, alleen afgedaan en ik betwist hun dat regt niet, maar geef mij de vrijheid ook alsnu het dagelijksch bestuur, in het belang der verzoekers, ten dringendste uit te noodigen de inge- bragte klagte nogmaals meer in het bijzonder te willen onderzoeken. Ik verwacht in dat geval een beter resultaat dan de uitspraak dat het gedaan verzoek ongegrond werd bevonden. Wat mij zeiven aangaat, zou ik het da gelijksch bestuur dringend willen hebben verzocht om in het belang der veiligheid, en om laatstgemeld ongerief te doen ophouden, de stoombooten niet meer te vergunnen aan te leggen noch aan de Aalmarkt noch op het Kort Rapenburgmaar dat daartoe voor altoos het Galgewaler wierd aange wezen. Vergis ik mij niet, dan is er nu reeds eene verzakking aan de waterzijde op de Aalmarkt ontstaan, juist ter plaatse waar de stoomboot aldaar aanlegt. Blijft deze toestand voortduren, dan zullen de ingezetenen weer de reparatie moeten betalen van hetgeen door particuliere industrie be dorven werd, zonder eenig belang voor de gemeente. De Voorzitter. Dat daar ter plaatse een ongeluk heeft plaats gehad, is waar, maar dat was niet toe te schrijven aan de slechte aanlegplaats. Dergelijke ongelukken kunnen al zeer ligt gebeuren, zelfs op het Galgewater. Het is na melijk gebleken, dat iemand door het stooten van de stoomboot tegen zijn schip het evenwigt verloren heeft en voorover is gevallen. Zoodanig aanstooten heelt vaak plaats, zonder dat daarom de aanlegplaats als oorzaak te be schouwen zij. Dat er bij de Aalmarkt een gat in den grond is ontstaan was mij niet bekend; maar ook dat kan overal geschieden. De vraag zou nog zijn: is dat gat daar veroorzaakt door het aanleggen van de stoomboot of van de pakschuit of andere schepen, die van die aanlegplaats gebruikma ken. Overigens is die plaats als aanlegplaats aangewezenals daartoe in het belang der nijverheid het meest geschikt. Wat het Kort-Rapenburg betreft, moet ik opmerken, dat er verleden jaar klagten waren ingekomen over den last, die het schoonmaken van den ketel des nachts veroorzaakte. Wij hebben toen den kapitein aangezegd te zorgendat hij 's avonds van ligplaats veranderde, zoodat hij dan ook des morgens een kwartier voor de afvaart aan het Kort Rapenburg aanlegt. Om nu de Beestenmarkt als aan legplaats aan te wijzenzou al weer voor de bewoners aldaar denzelfden last doen ontstaan en men zou alzoo het ongerief dat de bewoners van het Kort-Ra penburg ondervinden, overbrengen naar die van de Beestenmarkt. Wij heb ben gemeend dat de tegenwoordige aanlegplaats het meest in het belang is te achten van de vele personen die van de boot gebruik maken. Tegenover de klagt van enkelen (slechts 3 in getal) staan dan ook adressen over van verschillende ingezetenen in een tegenovergestelden geest. Daaruit meen ik wel te mogen afleiden, dat die klagten toch niet zoo overwegend moeten zijn. 1868. De heer Tollens. Wat de aanlegplaats bij de Aalmarkt betreft, wil ik niet geacht woiden mij aan overdrijving te hebben schuldig gemaakt, en kan u, mijnheer de Voorzitter, alzoo ook niet toegeven, dat dit ongeval, zoo als door u wordt beweerd, evenzeer in den vollen Rijn had kunnen plaats grijpen. Ik spreek hier niet in het wilde rond; want ik heb in eene andere betrekking volkomen kennis opgedaan van al wat in betrekking staat tot de bedoelde aanvaring en het treurig gevolg, dat deze na zich sleepte. Ik kan daaromtrent echter, vooralsnog, niet alles mededeelenvermits dit alles nog uitsluitend en alleen tot de kennis van het openbaar ministerie en de instructie behoort; zooveel mag ik echter wel zeggen, dat het on geval uitsluitend een gevolg is van de drukte, die destijds daar ter plaatse heerschte, waar zeer zeker het aanwezen eener stoomboot hoogst ongewenscht was. Wat de vermeende verplaatsing der bezwaren van den een op den ander betreft, ik ben dat ook niet met u eens, mijnheer de Voorzitter. Ik heb juist daarom het Galgewater aangehaald, omdat op de plek, door mij bedoeld, bijna geene menschen wonen. De Voorzitter. Ik weet niet, in hoever de last van den rook op het Galgewater juist minder zou zijn dan op eene andere plaats; ook daar zijn bewoonde huizen. De heer Tollens. In elk geval heeft de rook daar beter gelegenheid om uiteen te drijven dan tusschen de huizen en hoogopgaande boomen van het Kort-Rapenburg, en wordt er alzoo minder last bezorgd dan nu het geval is. Op uwe aanmerking, dat de last hier gedragen moet worden ten bate der industrie, heb ik tot antwoord, dat ook ik eerbied heb voor de eischen der industrie, maar even zeer voor de belangen van hen, die geen industrie uitoefenen en nu toch, door haar, de waarde hunner panden zien verminderen of vernielen, hoezeer de bezitters mededragen in de gemeente lasten. Maar hetgeen ik gemeend heb te moeten in het midden brengen ten aanzien van eene andere aanlegplaats, dit was slechts een wenk, niet om nu reeds op eene bepaald aan te wijzen plaats aan te dringen. De heer van Outeren. De heer Tollens heeft gezegd te veronderstellen dat op het verzoek var. eenige bewoners van het Kort-Rapenburg, dat voor de stoomboot eene andere ligplaats mogt worden aangewezenreeds afwijzend zou zijn beschikt. Mogt zulks nog niet hebben plaats gehad, dan zou ik dat verzoek hier, waar de zaak is ter sprake gebragtzeer gaarne willen ondersteunen, gelijk ik reeds meermalen pogingen heb aangewend dat aan den wensch van bedoelde ingezetenen mogt worden voldaan. De last, die deze van den rook dier boot ondervinden, is zeer groot; zelfs een gedeelte van het andere Rapenburg wordt daardoor geïnfecteerd. Hoe hinderlijk en onaangenaam dit ook zijn moge, van meer gewigt nog is het gevaar, dat het binnenvaren van het zoo smalle Kort-Rapenburg geeft. De boot wordt thans daarbij veel beter dan vroeger bestuurd, maar een gevolg daarvan is dat zulks met veel gang geschiedt, waardoor ik ernstig vrees dat het gebeuren zal dat bij kleinere schuitjes, waarvan de bestuurders in het Kort-Rapenburg de boot niet kunnen zien aankomen, soortgelijke ongelukken zullen voorvallen als on langs met de andere Katwijksche boot hebben plaats gehad. Het bezwaar door den geachten Voorzitter opgegeven, namelijk dat door de verzoekers met eene andere ligplaats te gerieven een ongerief op andere ingezetenen zou worden overgebragt, is, trijns inziens, gemakkelijk op te lossen, wan neer als ligplaats werd aangewezen dat gedeelte van het Galgewater, achter mijne woning, waar weinige bewoonde huizingen gevonden worden. Ik wil mij dan den rook in mijn tuin wel getroosten en voor hen, die van het vervoer met de boot wenschen gebruik te maken, zal het toch geen hinder of oponthoud gevenindien zij zulk een klein eind wegs omloopen om scheep te kunnen gaan. De Voorzitter. Ook bij ons was het Galgewater als aanlegplaats in overweging genomenmaar de bestaande plaats kwam ons toch ten slotte het meest geschikt voor. Ik ben echter bereid de zaak nog eens in over weging te nemen, en in de kamer van Burgemeester en Wethouders te be spreken. De Voorzitter deelt mede: 1°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland van 30 Junij dezes jaars B. 3427 G. S. n°. 50, waarbij wordt goedgekeurd bet raadsbesluit van den 23en bevorens, tot wijziging der begrooting van 1867, zoo in ontvang als in uitgaaf. 2°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland, van ge lijke dagteekeningB. 3477 G. S. n°. 29, waarbij de ontvangst wordt bcrigt van een afschrift der verordeninghoudende wijziging der algemeene policie verordening. Deze worden aangenomen voor kennisgeving. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Adres van J. A. Longepee, om continuatie als heelmeester van het stedelijk Ziekenhuis; met rapport van Gecommitteerden tot de Vereen. Gast en Leprooshuizen. 2°. Aanbevelingen van Burgemeester en Wethouders voor de benoeming van een leeraar in de staathuishoudkunde aan de hoogere burgerschool en van een leeraar voor de natuurlijke historie aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs. 3". Voordragt tot benoeming van leden voor het bestuur van het Werkhuis, buiten den Gemeenteraad. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze stukken ter inzage voor de leden iri de leeskamer neder te leggen. 4°. Adres van J. Zandwijk om vergunning tot het leggen van eene brug over de singelsloot naar zijne woning, nabij de Hoogewoerdspoortonder Zoeterwoude. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres te stellen in han den van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 5". Twee adressen van een aantal ingezetenenstrekkende tot ondersteu- 18

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 1