met een batig saldo van 1393.92 hetwelk door de rendanten bij de eerst
volgende rekening zal moeten worden in ontvang verantwoord, alsmede eene
som van f 1583.51, als nog te ontvanger, of te verhalen aangewezen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke sterofning aangenomen; heb
bende de heer Hartevelt, als regent van bovengemelde inrigting, zich gedu
rende de behandeling dezer zaak verwijderd.
X. Voorstel van het raadslid S. A. Meerburg, tot wijziging van art. 95
der algemeene policie-verordeningwat het schrobben der straat betreft.
De heer Meerburg. Mag ik verzoeken deze zaak aan te houden tot de
volgende vergadering? Er bestaan bij mij daartoe overwegende redenen.
De Voorzitter. Dan wilde ik tevens de vergadering oplettend maken
op eene andere kleine verandering, die ook wenschelijk is te achten in
art. 95wanneer de heeren van Outeren en Tollens daartegen geene beden
king mogten hebben. Ik zou namelijk willen in overweging geven ook het
wieden in dit artikel op te nemen. Ik stel voor ook dit in eene volgende
vergadering te behandelen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
XI. Adres van P. Kooreman Pz. c. s.metselaars alhierwaarbij zij
wijziging verzoeken van art. 141 der Algemeene Policie-verordening.
De Commissie tot het ontwerpen en herzien der plaatselijke strafverorde
ningen zich vereenigende met het door de Commissie van Fabricage daar
omtrent uitgebragt rapport, stelt voor dat artikel te wijzigen als volgt:
..Niemand mag met vuil, beer, bagger, opgevischt stroo of grom van
visch beladen schuiten gedurende den nacht of op zon- en feestdagen in de
grachten laten liggen.
//Vaartuigen, geheel of gedeeltelijk met puin beladen, mogen op zon- en
feestdagen evenmin in de grachten liggen.
//Desgelijks is het een ieder verboden op werkdagen, aan de plaats waar
gewerkt wordt of voor het pak- of woonhuis van den werkbaas of aanne
mer, meer dan ééne met puin beladen schuit aanwezig te hebben.
//Op aanzegging van wege de policie zullen alle in dit artikel genoemde
schuiten, ook bij dag, uit de gemeente moeten verwijderd worden."
De heer ge Moen. Ik vind het uitmuntend, maar dat het dan toch ge
handhaafd worde. Wij hebben in de achterbuurten eene alleronaangenaamste
ondervinding gehad. Nadat namelijk de Vestestraat geheel nieuw verlegd
was, van den Ouden Rijn tot den Nieuwen Rijn, en dus nog al eene aan
merkelijke lengte, wat veel geld gekost heeft, toen de straatwerkers naauwe-
lijks het werk hadden opgeleverdwerden vier a vijf rioolgaten in de nieuwe
straat opengelaten of opgebrokenzeker de lengte van het dubbele dezer
zaal. En zulks is geschied op den dag, in strijd met de Policie-verordening,
en dus tot groot nadeel voor de algemeene gezondheid bij de tegenwoordige
hitte. En toen van wege mij gevraagd werdwie zich daartoe het regt
had aangematigd, zeide mij de stads-baas Spijker, dat dit geschied was op
dispensatie van den Burgemeester.
De Voorzitter. Wij zijn daartoe niet dan noode overgegaan; de zaak
vereischte spoed. Maar ik kan u de verzekering geven, dat wij zeer spaar
zaam zijn met dergelijke dispensatiën.
De heer de Moen. Ik moet daarbij opmerkendat men zich toch niet
gehaast heeft. Het lag niet aan de straatmakers. Integendeel, zij hebben
trouw hun werk afgedaan zoo als ik hen gedurig heb gadegeslagen. Weken
lang bevonden zich daar staketselswaardoor geen rijtuigen passeren konden
tot groot ongerief van velen onzer.
De conclusie van het rapport der Commissie wordt hierop zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De heer de Moen. Dus mogen zij niet op den dag met hunne schuiten
aan de gracht liggen. Maar het is menigmaal gebleken, dat zij met hunne
schuit onder de brug lagen, en dan heette het, dat zij niet aan de gracht
lagen. Ik heb de policie zelf daar eens op attent gemaakt op een warmen
Zondag in het jaar der cholera.
De Voorzitter. Er zal op gelet worden.
XII. Voorstel van de Commissie tot de strafverordeningen, betreffende
eenige wijzigingen in de algemeene Policie-verordening.
Dat voorstel luidt als volgt:
-/Bij gelegenheid dat de Commissie tot het ontwerpen en herzien der
plaatselijke strafverordeningen aan uwe vergadering eene wijziging voorstelt
van art. 95 der algemeene policie-verordening, meent zij het niet ondienstig
haar tevens opmerkzaam te maken op het wenschelijke oui in art. 133,
achter het woord /-asch", nog te voegen //vuilnis", en de laatste alinea van
art. 158 te doen vervallen, alsmede als slot aan art. 159 bij te voegen de
volgende alinea: //De bepalingen van art. 158 zijn ten aanzien van deze
winkels niet toepasselijk". Door deze wijziging zal de drukfout vervallen
die in de 2de alinea van art. 158, ten aanzien van het aldaar aangehaalde
artikel, is ingeslopen.
Nog wenschte de Commissie voor te stellen in de artikels 224 en 225
van gemelde verordening de woorden /-houden en mesten" te veranderen in
-/houden of mesten", waardoor deze bepaling ook van toepassing wordt op
varkenslagtersdie hunne varkens tijdelijk bewaren."
De Voorzitter. Ik zal in de eerste plaats in beraadslaging brengen het
voorstel om in art. 133 achter het woord «-asch" te laten volgen: -/en
vuilnis." Eene aanvulling die noodzakelijk is, ter handhaving der reinheid
van straten.
Dé heer Scheltema. Ik heb op dit punt geene consideratiënmaar ik
wenschte wel, nadat dit nommer zal zijn afgehandeld, even het woord te
mogen hebben.
De wijziging op art. 133 wordt goedgekeurd.
De Voorzitter. Thans breng ik in discussie het voorstel om de laatste
alinea van art. 158 te doen vervallen, als zijnde eene drukfout, en aan het
slot van art. 159 eene nieuwe alinea op te nemen.
De heer do Rieo. Als in de 2° al. alleen gesproken werd van de win
kels in het volgende artikel bedoeld, met name die alleen bestemd zijn tot
het verkoopen van nuchter kalfsvleesch enz., dan zou ik tegen die verplaat
sing geen bezwaar hebben. Maar er wordt in die alinea ook gesproken
van «winkels waar alleen gerookt vleesch verkocht wordt." Dus als men
die alinea verplaatst en redigeert als voorgesteld wordtdan zouden ook
deze winkels zoo moeten worden ingerigt, dat zij van weerszijde open zijn.
Ik geloof, dat dit voor die winkels niet noodig is en meen, dat eene der
gelijke bepaling een groot bezwaar opleveren zal voor de winkeliers die
kaas en rookvleesch verkoopen. Ik zou dus wel willen voorstellen dat het
artikel bleef zooals het was, behoudens het herstel van de drukfout, art.
186 te veranderen in art. 159.
De heer van Outeren. Ik heb geen bezwaar om die alinea te behou
den bij art. 158, zoo maar de daarin voorkomende drukfout hersteld worde,
waarop gewezen is. Of zij daar of achter art. 159 opgenomen wordt, acht
ik geheel onverschillig en vroeger heb ik ook geene bepaalde noodzakelijk
heid gevonden om die alinea te verplaatsen.
De Voorzitter. Het zou dan alleen zijn om art. 186 te veranderen in
art. 159.
Deze nadere wijziging wordt insgelijks goedgekeurd.
De Voorzitter. Eindelijk strekt het voorstel om in art. 224 «houden
en mesten" te veranderen in --houden of mesten."
De heer Goudsmit. Ik wilde niet daarover het woord voeren, maar
ik wenschte den Raad opmerkzaam te maken op deze wijze van refor
matie der algemeene policie-verordening. Ik wil geen strop om den hals
halen van hein die eenige verandering voorsteltmaar ik zou het toch
wenschelijk achten, dat niet zoo maar dadelijk onder den indruk van een
enkel feit tot deze of gene verandering wierd overgegaan. Ik geloof, dat
het geraden is eenigen tijd te wachten, ten einde beter met de ondervin
ding te raadplegen. Wij hebben nog niet lang geleden dagen en avonden
besteed aan de behandeling en vaststelling der nieuwe bepalingen. Wij
hebben daarover rijpelijk ons oordeel laten gaan, en als wij nu telkens
weêr puntje voor puntje gingen wijzigen en omwerken, zouden wij over een
paar jaren ongemerkt eene geheel nieuwe verordening hebben. Wanneer er
geene dringende noodzakelijkheid tot verandering bestaat, zou ik wel in be
denking willen geven om aan die veranderingszucht niet te spoedig toe te
geven.
De Voorzitter. De ondervindig heeft de noodzakelijkheid dier wijzi
gingen doen inzien. Bij het opmaken der processen-verbaal kwam het
wenschelijke daarvan voor den dag. Het laatste punt is om te gemoet te
komen aan een bezwaar, dat bij Burgemeerter en Wethouders dikwerf ter
sprake kwam bij de beoordeeling der aanvragen door slagers om varkens
voor hun beroep te mogen mesten. Ten einde de voorschriften nu zoowel
op het houden als op het mesten van varkens toepasselijk te maken is deze
wijziging wenschelijk geoordeeld. Wanneer werkelijk ware toegegeven aan de
zucht tot veranderingzou nog menige wijziging kunnen worden voorgesteld.
Er zijn een aantal artikelen, waarop, blijkens de dagelijksche ondervinding,
bemerkingen te maken warenmaar die op dit oogenblik niet van belang
genoeg zijn geacht om te releveren.
Ook de laatst voorgestelde wijziging wordt goedgekeurd.
De Voorzitter. Het eindarrest op die gewijzigde artikelen zou ik voor
stellen aan te houden, totdat wij art. 95 zullen hebben behandeld. Wij
zullen anders op die verschillende wijzigingen afzonderlijk de goedkeuring
moeten vragen, tenzij de vergadering er geen bezwaar in zag de wijzigingen
bij afzonderlijke besluiten aan Gedep. Staten mede te deeien.
In dien zin wordt besloten.
Thans verleent de Voorzitter het woord aan den heer Scheltema.
De heer Scheltema. Ik wenschte even een woord te spreken over de
kosten van taxatie bij de directe belasting. In de vergadering van 2 April
is besloten aan de heeren taxateurs toe te kennen eene belooning van ƒ150
aan elk. Reeds toen kwam die belooning mij gering voor en had ik wil
len voorstellen haar te verhoogen. Ik heb het toen niet gedaan, omdat ik
niet wilde vooruitloopenmaar liever wachten tot dat men beter kon oor-
deelen over den omvang der werkzaamheden en vooral over de wijze van
uitvoering. Nu zijn ze zoo goed als afgeloopen en kan men er over oor-
deelenen ik geloof dat het nu genoeg is gebleken dat de werkzaamheden
van grooten omvang waren en dat de heeren taxateurs met bijzonder veel
zèle en tact zich van hunne moeijelijke taak hebben gekweten. Ik zou dus
nu in overweging willen geven de belooning te verhoogen. Niet dat ik
ben voor noodelooze uitgaven. Ik geloof dat ik dit genoeg getoond heb en
dat bij alleswat uit de gemeentekas wordt uitgegevenwel goed dient be
dacht te worden, van wie het geld komt. Maar aan den anderen kant moet
men niet al te karig zijn in het beloonen van hen, die diensten aan de
gemeente bewijzen. En als ik nu naga, wat er door de heeren gedaan is,
dan geloof ik dat de vastgestelde belooning zeer karig is. Ik wenschte dus
in overweging te geven die belooning althans voor dit jaar te verhoogen
en te verdubbelen. Ik zou echter willen wetenhoe Burgemeester en Wet
houders er over denken en hen willen vragen of het voldoende is dat er in
dien geest eene stem uit den Raad opgaat, en of zij bereid zouden zijn
om naar aanleiding daarvan aan den Raad een voorstel te doen dan wel
of zij verlangen dat er een bepaald voorstel uit den Raad komt. In het
laatste geval wil ik zoodanig voorstel gaarne doendaar ik overtuigd
ben dat wat die heeren gedaan hebben geschiet! is niet met het oog op
hunne belooning, die zeer karig was, maar met het oog op het belang der
i gemeente, die hunne diensten noodig had, en omdat ik te zeer van de
billijkheid van den Raad overtuigd ben, dan dat hij die heeren niet eene
betere belooning zou willen toekennen. Aangezien hunne werkzaamheden
nog niet geheel (naar ik meen eerst op het einde dezer week) zijn afgeloo
pen, zou het nog eenigzins ontijdig kunnen schijnen dat ik deze zaak nureeds_
ter sprake breng, doch het zou kunnen zijn dat ik in de beide volgende
vergaderingen niet tegenwoordig was en dat dan het initiatief niet van deze
of gene zijde werd genomen. De werkzaamheden zullen dan zeer zeker
reeds zijn afgeloopen, en ik zou gaarne zien dat het voorstel gedaan wordt