HANDELINGEN VAN DEN GENEENTEDAAD VAN LEYDEN. Zitting van Dingsdag 33 Junij 1868, geopend des namiddags ten 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren de MoenStoffels, du Kieu, Cock, Kutgers Hoog, Buys, Harteveltde Fremery, Scheltema, Driessen, Meerburg, Goudsmit, Krantz, van Heukelom., van Outeren en van den Brandeler. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 28 Mei 11. worden gelezen. 13e heer de Moen. Ik heb natuurlijk geene aanmerking op de notulen daar ik verhinderd was de vorige zitting bij te wonen, even als verschei dene andere vergaderingen. Maar naar aanleiding van een stuk, waarover in de notulen gewag is gemaakt, wenschte ik even het woord. Ik heb gemerkt dat onder de stukkenin de zitting van 28 Mei behandeldvoor komt n°. II, waarover uitmuntend door verscheidene leden gesproken is, en hetgeen door hen is aangevoerdwas geheel in mijnen geest. Ik bedoel namelijk de bestemming van de overwinst van de gasfabriek, door Burge meester en Wethouders voorgedragen. Daarover is een rapport door de Commissie van hinanciën uitgebragt. Dat rapport is ook mijn rapport. Ik heb daarover ampel gesproken met den heer Krantz. Die heer heeft mijne denkbeelden overgenomen, zijnde ook de zijne, opdat die dadelijk in eene vergadering, op het stadhuis te houden, zouden worden in schrift ge bragt. Nu heb ik helaas, uit hoo(#fc van den wankelenden staat mijner gezondheid en van mijn gezigt, zoovele vergaderingen moeten verzuimen. Daarna heb ik vernomen, van den heer Krantz, dat ook de heer du Kieu volkomen in onzen geest wa9 en het rapport aldus zou worden gesteld en ter teekening worden gezonden. Het is echter niet door mij geteekend. De vergadering is daarop voorbijgegaan, zonder dat ik het rapport gekregen heb. Ik zeg dat echter niet tot verwijt van wien ook, want het ligt waar schijnlijk aan een onwillekeurig verzuim. Maar er was eene kleine schik king tusschen mij en mijne geachte medeleden in de commissie gemaakt. Ik heb begonnen te begrijpen, dat het eigenlijk eene dwaasheid zou zijn om al die rapporten te teekenen, wanneer het alleen numerieke stukken wa ren. Enkele rapporten, zooals deze over n°. II, die voornamelijk motie ven bevatten, konden door mij, na te zijn voorgelezen, zeer goed worden begrepen. Maar eene voorlezing van stukken, waarin bijna niet dan cijfers voorkomen, heeft niets te beduiden. Zulke moet men zelf kunnen zien om te begrijpen; door enkel te hooren raakt men er in verward. Daarom heb ik den heer du Rieu geschreven, ook voor den heer Krantz en den secretaris «wees zoo goed en zie er van af om mij dergelijke stukken voor het rapport ter teekening te zenden. Ik kan niet met overtuiging teekenen, mijn gezigt Iaat het niet toe. Moet het, dan zal ik het doen op u vertrouwende, maar het heeft naar mijn oordeel niets te beduiden. Als het advies der Commissie op redenen gegrond of met redenen omkleed is, heb ik het niet noodig in te zienmaar als een ander de goedheid heeft het voor te lezen dan kan ik het, op grond mijner rijpe ondervinding, zeer goed begrijpen, daar ik gelukkig mijn geheugen en oordeel heb". Intusschen, nadat ik nu gehoord heb, dat behandeld is n'. II in de vergadering van 28 Mei, waarover zoovele heeren met grond hebben gesproken, gaat het niet op, dat ik^ het rapport der Commissie niet heb geteekend. Immers nu zou al- ligt bij sommigen de gedachte kunnen worden opgewekt, dat ik niet zou geweest zijn voor de strekking van dat rapport, en het daarom niet ooder- teekend had. Ik denk dus, dat degenen die last hadden gekregen, mij niet meer alle rapporten en stukken van de Commissie toe te zendenniet geweten hebben, dat het hier eene uitzondering maakte, of wel onwillekeu rig verzuimd hebben mij het rapport te zenden. Dit nu wenschte ik bij deze gelegenheid ter kennis te brengen van mijne geachte medeleden. Aan gezien ik niet geacht zou willen worden tegen de strekking van het rapport te zijn, achtte ik mij verpligt dat uitdrukkelijk mede te deelen. Ik was zoo sterk als iemand tegen het voorstel, daar het betrof het overbrengen van een saldo op de volgende dienst, iets waar ik altijd tegen ben geweest, en waaromtrent ik mij verblijdde, dat in de zitting van 22 November daaraan ge heel de bodem was ingeslagen. Wat nu die nieuwe school betreft, ik zou er niet tegen zijn om, wanneer die zaak nader aan de orde zal zijn gesteld en de noodzakelijkheid er van zal gebleken zijn, daarvoor f 25,000 te be stemmen mits niet bij wijze van surprisemaar op eene geregelde wijze in eene volgende dienst. Dit moet nu naar mijtie meening tot het saldo van 1867 behooren. Dus ik meen genoeg gezegd te hebben om toe te lichten wat ik bedoel. Ik zou nu zoo gaarne met mijn naam willen aanvullen het open vakje, dat zich onder het rapport bevindt boven de namen van de heeren Krantz en du Rieu. Ik zou niet gaarne willen, dat men uit mijne niet-onderteekening zou kunnen gissen of vermoeden, dat ik tegen den in houd van het rapport was en het daarom niet onderteekend had. En toch dat was hier volstrekt het geval niet bij het rapport, dat hier laatstelijk be handeld is. Zoo als ik daar even zeide, waar het een rapport betreft, dat cijfers bevat, en waarvan de voorlezing mij toch de zaak niet duidelijker maakt, beteekent de onderteekening niets. Maar geheel iets anders is het met een rapport als het hier bedoelde, dat met redenen omkleed was en waarmede ik mij in allen deele vereenigd heb. Ik heb mij sedert mijn zie- kelijken toestand zooveel mogelijk op de hoogte van het een en ander gehouden; en van Januarij tot op heden heeft men mij met orde en met geduld ook het een en ander voorgelezen, hetgeen ook met dit stuk het geval waswaarover ik dus met oordeel heb kunnen spreken. En om nu reden te geven waarom ik er bijzonderen prijs op stel dit rapport te tee kenenzij is, dat ik de rekening van de gasfabriek, onder N°. 1 behan deld, nadat ik die gedurende eenige uren met den heer Tieleman, tot lid 1868. onzer Commissie ad hoe benoemd, had overwogen, terwijl de heer Krantz, toen afwezigdie later heeft nagezien met mijne medeleden heb onderteekend. De Voorzitter, Er bestaat tegen die teekening geene de minste beden- kingen ik zal u nog heden het rapport doen toekomen. De notulen worden hierop goedgekeurd. De Voorzitter legt over: 1°. Adres van J. A. Heus, tot het wegnemen van twee boomen voor zijne branderij op de Oude Vest. 2°. Adres van eenige bewoners aan de Nieuwe Heerenlaan buiten de voor malige Heerenpoort, klagten behelzende tegen de schietbaan. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 3°. Voordragt tot het bouwen eener nieuwe school, voor het meer uitge breid lager onderwijs Is klasse, voor meisjes. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. 4°. Adres van 39 ingezetenen, wonende aan de Hoogewoerd en den Nieu wen Rijn, tot ondersteuning vari het voorstel van den heer Meerburg, tot opheffing van het ongerief, voortspruitende uit de bepaling in de policie- verordening omtrent het schoonhouden der straat. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten hieromtrent over te gaan tot de orde van den dagaangezien dit stuk op ongezegeld papier is geschreven. 5°. Adres van M. J. Schretlen, waarbij hij continuatie verzoent als stads chirurgijn. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres te stellen in han den der drie groote armbesturen, ten fine van berigt en raad. Aan de orde is: I. Benoeming van eene Vrouwe Kraammoeder. De heeren Stoffels, Buys en Driessen worJen door den Voorzitter aange wezen ora met hem het bureau van stemopneming uit te maken. De voordragt luidt als volgt: «Daar het collegie van Vrouwen Kraamraoeders sedert het overlijden van Mejufvrouw Christine Margrete Toussaint, echtgenoot van den heer Eran- Qois Christianus Onnekink, is incompleet gebleven, zoo dragen Vrouwen Kraammoeders bij deze aan UEd. Achtbaren het onderstaande tweetal voor, met verzoek om eene uit dezelve te willen benoemen en aan te stellen Mejufvrouw Elisabeth Jacoba Couvée, echtgenoot van den heer Pieter Ven- ker, Mejufvrouw Neelia Catharina Meerburg, echtgenoot van den heer Ma rinas Albertus Kiewit." Met 16 stemmen wordt benoemd mejufvrouw E. J. Couvée, echtgenoot van den heer P. Venker, zijnde 1 briefje in blanco gelaten. II. Benoeming van een leeraar in de scheikunde en de natuurlijke historie aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 1« klasse voor meisjes. De voordragt van Burgemeester en Wethouders bevat de volgende namen H. J. Veth, phil. nat. cand.; J.J.Werner, leeraar aan bedoelde school in de cijferkunst en de natuurkunde; terwijl, om aan de letterlijke bepaling der wet te voldoen, er wordt bijgevoegd G. J. van de Stouwe, hulponderwijzer aan eene der openbare scholen. De heer Scheltema.. Ik wenschte even naar aanleiding dier voordragt het woord. Aanmerking te maken op eene voordragt is wel is waar iets van nog al teederen aard, omdat men zoo ligt geneigd is te denken dat het de personen geldt, die op de voordragt staan. Dit is echter thans vol strekt het geval niet. Ik ken geen enkelen dier personen, allerminst die n°. 1 staat. Ik wil zelfs aannemen dat men mij zal kunnen toevoegen dat, al moge mijne bedenking in het algemeen eenigen grond hebben, deze voordragt juist door den persoon, die n°. 1 staat, eene gunstige uitzondering maakt en dat zijne benoeming zeer wenschelijk is. Mijne bedenking is dan ook alleen van algemeenen aard. Op deze voordragt staan drie personen. Nu zou men meenen dat de Raad ook keuze had uit drie personenen toch dit is zoo nietwant was dit zoodan zou ook de derde gekozen moeten kunnen wordenen deze is alleen op de voordragt geplaatst om te voldoen aan de letter van de wet, en niet om gekozen te worden; n°. 2 op de voordragt zou gekozen mogen worden, maar n°. 1 is eigenlijk de aangewezen persoon. En nu vraag ik in het algemeenis het raadzaam is het goed dat tot leeraar in de natuurlijke historie, waartoe ook behoort de zoölogie, aan eene school voor jeugdige meisjes (het zijn geen kinderen meer, maar meisjes van 15 en 16 jaar) benoemd wordt, dat alzoo aan jeugdige meisjes onderwijs in de natuurkunde gegeven wordt door een jong student? Ik geloof het niet. De Voorzitter. Aan dat bezwaar is zeer moeijelijk te gemoet te komen. Het zal alleen afhangen van de wijzewaarop die jonge mensch zich van zijne taak zou kwijten. Als het op eene delicate wijze geschiedt, kan dat" minder bezwaar geven. Wat den derden candidaat betreftdaarover kan ik mij niet bepaald uitlatenmaar van de beide eersten mag men zeker ver trouwen, dat zij het onderwijs zoodanig zullen inrigten, dat het voor de jonge meisjes geen aanstoot zal geven. De heer Scheltema. Ik wil aannemen, dat ten aanzien van den eerste dat bezwaar niet geldt. Men heeft echter den derde op de voordragt ge plaatst, alleen om aan de letter van de wet te voldoen. Ik laat nog in het midden of dit wel is overeënkomstig den geest van de wet; want even goed zou men met den tweede hetzelfde kunnen doendan is er geene keus 17

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1868 | | pagina 1