Wethouders." g gegevenbehoudens beroeP °P Burgemeester en
gerUk Wetboek vo,rS T ?pali"g in mijn eXemP,aar het Bur
gerlijk Wetboek, volgens welke de secreetputten met afgeronde hoeken
terbikÏLlfrFELS- i1" ''r 703 Va" het BurgerliJk Wetboek komt let
terlijk hetzelfde voor als in dit art. 356. Ik ben het eens.
ongeschikt is, stellen zij, bij een met redenen omkleed voorstel, aan den
Gemeenteraad voor, dien grond voor bebouwing ongeschikt te verklaren."
De heer Buys. Ik zou aan de Commissie willen vragenof zij een over
wegend bezwaar heeft tegen het weglaten van dit artikel. Zoo als het daar
l j ^6er bard en toctl doet bet al zeer weinig af. Burgemeester
en Wethouders lees ik in het artikel, kunnen, bij een met redenen omkleed
voorstel, aan den Gemeenteraad voorstellen, grond van particulieren voor
bebouwing ongeschikt te verklaren. Nu wil ik niet zeggendat de Raad
nooit bevoegd zoude zijn zoodanig besluit te nemen, maar ik beweer dat
Tjaestie hler nlet behoeft te worden uitgemaakt. Wat doen wij ei°-en-
u j Be Baad zi°b zeiven eene bevoegdheid. En nu een
van beide, of die bevoegdheid bestaat, en dan bestaat zij onafhankelijk van
deze verordening, of zij bestaat niet en dan kan de verordening haar ook
met scheppen Als daartoe aanleiding bestaat, zullen Burgemeester en
Wethouders wel altijd een voorstel doen om dezen of genen grond ter be
bouwing ongeschikt te verklaren, en wanneer de Raad dergelijke verklaring
mag geven, dan zal hij het ook wel kunnen doen buiten de verordening om.
De heer van Outeren. Ik heb er niets tegen.
De heer Krantz. Ik dacht, dat deze bepaling bedoelde het bouwen van
kort op elkander staande huizen te beletten. Ik weet, dat onlangs eenige
huizen met eene poort er bij op een zeer klein terrein gebouwd zijnhetgeen
strijdig is met de regelen van gezondheid. Nu meen ik, dat Burgemeester
en Wethouders dat met konden belettenen deze bepaling strekte om hun
de bevoegdheid daartoe te verleenen. Daarover zoude ik gaarne het gevoe-
len der Commissie vernemen.
De Voorzitter. Het denkbeeld van den heer Buys is, meen ik, dat
aan den Raad ten deze geene meerdere bevoegdheid wordt gegeven door het
artikel, daar de Raad van zelf die bevoegdheid heeft.
De heer van Kaathoven. Ik zou willen vragenof het artikel betrek
king heeft op het innemen van gronden van de gemeenteof eigen grond.
De heer van Outeren. Op het laatste.
De heer Buys. Mijne meening is de zaak volstrekt niet te praejudiciëren.
Is de Raad met bevoegddan kunnen wij hem die bevoegdheid niet geven.
He bepaling is dus met noodig.
De Voorzitter. Ik wil het voorstel wel overnemen, om het artikel te
laten vervallen.
Wordt besloten het artikel te laten vervallen.
Artt. 319 en 350 worden goedgekeurd.
De heer van der Hoeven verlaat de vergadering.
Art. 351 luidt aldus:
//Geen gebouw mag binnen deze gemeente worden opgerigt dan met steenen
gevel en steenen zijwanden. Ook mogen zij niet anders dan met pannen,
leijen, tegels of andere met brandbare stoffen gedekt zijn.
De tegenwoordige gebouwen, welke niet overeenkomstig aan deze bepalin
gen zijn ingerigt, moeten, bij herstelling of vernieuwing, daarmede in
overeenstemming worden gebragt. In buitengewone gevallen alleen kan door
Burgemeester en Wethoudeis vrijstelling van het opvolgen dezer bepalingen
gegeven worden." r
De heer Hartevelt. Ik zie hier geen tijd bepaald, binnen welken de
gebouwen van steenen gevels en steenen zijwanden moeten voorzien zijn
Ik heb het oog op een huis op den Nieuwen Rijn, hoek Beschuitsteeg. Dat
huis staat daar bijna twee jaar onvoltooid en aan de voorzijde van planken
schutting voorzien. Heeft de eigenaar het regt het zoo lang in zulk een
onoogelijken staat te laten?
De Voorzitter. Ik heb den eigenaar er over onderhouden en hij heeft
mij beloofd er spoed mede te zullen maken. Maar daar is in allen gevalle
een muur van steen. 6
De heer Tollens. Aan de voorzijde toch niet.
lV7|Z!,TTEf i,Ik WÜ eI- de K,oning Dog eens over spreken. Hij had
gezegd, dat de planken spoedig verdwijnen zouden.
Het artikel wordt goedgekeurd.
Artt. 352354 worden goedgekeurd.
Art. 355 luidt aldus:
balTd' W'f T Z1J'" huis t°t he(maken van riolen, kelders, putten, water
bellen vLeergetJ A gr0Dd kat °PgraVenmoet daarbij de
bevelen volgen, hem door rooimeesters in het algemeen belang of in dat
De heer Buys. Ik wensch aan de Commissie nog eene vraag te doen
namelijk deze: of wij in de artt. 355 en 356 niet weder een terrein be-
ft, ;VT°P de P°h01e nl,f te hui3 behoort. Al die voorschriften raken
burgeïlijk reDt ander Iiggende e,'ge£>dommen en betreffen alzoo
De Voorzitter. De zaak heeft toch hare nuttigheid.
.J3® h?e! Bdys' stelde niet de vraag van de nuttigheid, maar enkel
deze, of de voorgestelde regeling hier op hare plaats is.
De heer van Outeren. Ik geloof, dat hetgeen hier
nog geheel andere zaken regelt dan van burgerlijk regt.
De heer Tollens. Zoo is ook in art. 356 eene bepaling opgenomen
metsplH Tlr A SecreetPutten met afgeronde hoeken moeten worden ge-
moeten worden gemetseld. Deze en andere dergelijke bepalfngen meer zou
den dus toch niet geheel kunnen wegvallen. Pingen meer zou-
De heer Goudsmit. In beginsel heeft de heer Buys toch <reliik Wii
gezetenen Wii S" "tf" ?kendo,de private be!aagea tuss'chen del?
gezetenen. Wij hebben alleen te regelen algemeene lokale belangen Dat
is zoo waar dat de bepalingen van artt. 355 en 356 letterlijk zijn over
genomen uit het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering der loipen.
1887.
opgenomen is
De Voorzitter. Er kunnen toch geheele buurten der stad geïnfecteerd
worden, als dergelijke verbodsbepalingen niet gemaakt worden.
De heer van Outeren. Ik kan mij met het aangevoerde niet vereeni
gen. De woorden van art. 356 komen niet overeen met die van art. 703
van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel begint in den aanhef met enkele
woorden, waarmede ons art. 356 aanvangt, omtrent gemeene en niet gemeene
muren, maar onmiddellijk daarna is het duidelijk dat de bepalingen en de
verpligtingendie beide artikelen opleggenverschillen en zeer uiteenloopen.
B. v. van het hebben van een mestbak of van eene verzamelplaats van
lompen wordt in art. 703 Burgerlijk Wetboek geen woord gezegd.
De heer Goudsmit. Ik neem mijne bedenking terug. Ik zie, dat het
Burgerlijk Wetboek in art. 703 uitdrukkelijk verwijst naar plaatselijke veror
deningen. Het Burgerlijk Wetboek onderstelt alzoo, dat op deze zaken
plaatselijke verordeningen zullen gemaakt worden.
Het artikel wordt hierop goedgekeurd.
De heer de Moen verlaat de vergadering.
Artt. 356365 worden goedgekeurd.
Art. 366 luidt aldus
Aan de rooimeesters wordt, onder inachtneming der bepalingen van art.
3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), de bevoegheid toe
gekend om, ter uitvoering van de artt. 3+7, 351 tot en met art. 356, en
van de art. 360 en 361 van dit hoofdstuk, de woningen der ingezetenen
binnen te treden."
De heer Buys. Omtrent dit artikel heb ik eene enkele opmerking. Wij
hebben over het algemeen nog al een ruim gebruik gemaakt van de be
voegdheid, bij de wet van 31 Augustus 1853 toegekend. Maar dat bin
nentreden van woningen ondanks de bewoners is door de wet aan zeer stren
ge voorwaarden gebonden, o. a. ook aan deze, dat alleen daar, waar het
geldt de veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid der burgers
van de gegeven bevoegdheid zou kunnen worden gebruik gemaakt. Toets ik
aan die voorwaarde het tegenwoordig artikel, dan schijnt het mij twijfelach-
tig toe, of bijv. de artt. 347 en 351356 wel onderwerpen betreffen als de
wetgever op het oog had, toen hij de wet van 1853 maakte. Of de huizen
behoorlijk door ankers verbonden zijn en of de paardenstallen worden inge-
rigt overeenkomstig de gegeven voorschriftenraakt althans niet regtstreeks
de publieke veiligheid, het leven of de gezondheid der burgers. Alleen de
artt. 347, 360 en 361 vallen onmiddellijk in eene van de categoriën,
welke de wetgever heeft aangegeven.
De Voorzitter. Er kunnen zich gevallen voordoen, dat er, zij het
een verwijderd, gevaar bestaat, als een huis niet goed geankerd is, of als
riolen niet goed gelegd wordenwaardoor het drinkwater voor de naastge
legen huizen geheel onbruikbaar wordt.
De heer Buys. Ik betwijfel nog altijdof het niet goed leggen van an
kers wel regtstreeks de publieke veiligheid raakt.
De heer Tollens. Er staat hier als verbod: //anders dan deugdelijk ge
legde ankers. Wanneer deze daaraan niet voldoenis er wel degelijk ere-
vaar voor instorten en dan ook gevaar voor het leven en de gezondheid
der ingezetenenen het is niet altijd aan de gevelzijde te bespeurenof die
ankers zijn ingeroest. Zoodanige omstandfgheid kan het dus noodig maken
de huizen binnen te tredenom daarnaar onderzoek te doen.
De heer van Outeren. Art. 353 is daarin opgenomen, omdat, wan
neer ankers deugdelijk aangebragt zijn, het nog wenschelijk is, dat zij
goed onderhouden worden. Bij voorbeeldwanneer zij zijn afgeroestgeven
ze voor de veiligheid geen waarborg meer. Van daar, dat een onderzoek
van wege Burgemeester en Wethouders noodzakelijk is te achten, wanneer
een gebrekkige toestand van die ankers hun kennelijk wordt.
De heer Buys. Meent de vergadering dat al de artikels tot eene der
aangewezen categoriën kunnen worden teruggebragtdan zal ik mijne be
denking niet verder aandringen; maar ik vrees, dat wij de wet van 1853
wel wat ver uitbreiden.
De Voorzitter. Wat het plaatsen van de ruif in een paardenstal be
treft, ben ik het met u eens; maar wat het hebben van riolen en raest-
hoopen aangaat, geloof ik, dat wel degelijk daarbij de gezondheid betrok
ken is. Verlangt nog iemand het woord over het denkbeeld van den
heer Buys
De heer Buys. Ik zal geen amendement voorstellenmijnheer de
Voorzitter.
Het artikel wordt hierop goedgekeurd.
Art. 367 wordt goedgekeurd.
Het I2le hoofdstuk wordt aangenomen met 18 stemmen tegen 1 (die
van den heer Goudsmit).
Algemeene bepalingen.
Art. 368 luidt aldus:
//Onder de uitdrukking straat of openbare straat worden in deze verorde
ning verstaan alle stratengrachtentrottoirsstegenpleinen bruten
binnen het bebouwd gedeelte der gemeente, gelijk mede de plantsoenen en'
de singels der gemeente bestemd om door de ingezetenen in het algemeen
te worden begaan of bereden.
Onder de benaming water worden begrepen alle havens, grachten, vaar-
en, slooten en dergelijke, welke in den regel tot algemeene dienst bestemd
of voor allen toegangelijk zijn."
De heer Goudsmit. Ik heb eene vraag te doen. In dit artikel worden
de grachten begrepen onder de uitdrukking straat. Hoe zal dat nu in reg
ten worden toegepast? Als het eene overtreding betreft, gepleegd op straat
zal de beklaagde zeggenhet behoort onder grachtenen omgekeerd Dat
gaat niet aan.
De heer van Outeren. Ik geloof, dat de bedenking van den heer
Goudsmit wel wat ver gezocht is. Er staat toch in de eerste alinea van
het artikel dat onder de uitdrukking //straat" o. a. alle grachten begrepen
zijndie bestemd zijn om door de ingezetenen te worden begaan of bere
denen in de tweede alinea, dat onder de benaming »water" worden be
grepen alle havens, grachten, vaarten, slooten en dergelijke, welke tot
49