werd echter geïnterrumpeerd door den heer Buys, die opmerkte, dat men niet meer kon in discussie bréngen artikels die afgestemd en vervallen wa ren. Ik heb daarop niet verder geantwoordomdat ik afkeerig ben van gerekte debatten. Ik blijf evenwel bij mijn gevoelen. De heer vak Outeren. Hetgeen de heer van der Hoeven daar herin nerd heeft, is zeer juist. Hij had toch gevraagd, of de afstemming van artikel 178 dan van zoo overwegenden invloed was, dat voor goed beslist was dat daarom alle keuring van vleesch mede moest vervallenen of niet dienaangaande een nieuw voorstel kon worden gedaan. Daarop hebben ik en anderen geantwoord, dat, naar het ons voorkwam, op de zaak niet meer was terug te komen, daar ieder nieuw voorstel noodzakelijk weder eene aanwijzing zou moeten inhouden van de wegen, langs welke het vleesch ter keuring naar de waag zou mogen worden ingevoerden dat dit dan wel weer zou worden verworpen. Toen heeft de heer Buys gezegddat, na de afstemming der keuring in haar geheel, er geen sprake kon zijn van bijzondere bepalingen Op dat onderwerp. liet besluit wordt alzoo beschouwd als te zijn ingetrokken. Art. 230 wordt hierop met de wijziging, door den heer van Outeren voorgesteld, alsnog goedgekeurd, terwijl art. 231 blijft vervallen. De Voorzitter. In eene van de vorige vergaderingen is een voorstel van het dageiijksch besttiur ingekomen tot verplaatsing van de vischmarkt. Na ile vele bezwaren, die deswege zijn gerezen, hebben Burgemeester en Wethouders het beier gevonden die verandering alsnog niet te doen plaats hebben. De 400die bestemd waren voor vernieuwing der ban ken enz.zullen alsnu daartoe worden aangewend en tevens zal men bedacht zijn op eene ivenschelijke verbetering, door de markt eenigzins op te hoogen en eene passage voor rijtuigen daarlangs te openen. Wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter. Bij artt. 211 en 212 moest nog uitgemaakt worden, of Burgemeester en Wethouders dan wel de Raad de dagen uren en plaat sen zou bepalendus of de daaromtrent in de verordening voorkomende bepalingen al of niet daaruit zouden worden geligt. De heer du Rieu. Wat mij betreft, geloof ik, dat de wijziging, die men verlangde, betrekking had op de dagen en uren, maar niet op de plaatsen. Deze zouden ter aanwijzing van den Raad en dus in de veror dening blijven. De heer Goudsmit. Dit is volkomen waar. Ik had het voorstel gedaan om alleen ten aanzien der dagen en uren de bepaling op te dragen aan Burgemeester en Wethouders. De heer de Moen. In de nu voorgestelde verordening komt voor, dat de kaasmarkt zal worden gehouden in de eerste dagen van de maand Julij. Maar dat zal toch niet kunnen plaats hebben. Er komt op die markt geen kaas, sedert lang al niet, minder nog bij het voorstel eener wekelijksche kaasmarkt. De Voorzitter. In verband tot het voorstel van heden morgen zouden wij voortaan eene kaasmarkt hebben. De heer de Moen. Ik bedoel de kaasmarkt, zoo als zij zoogenaamd hier nog wordt gehouden, en wel op de Breêstraat, voor Amicitia. De Voorzitter. Dus dan zou de heer de Moen voorstellen die kaas markt op te heffen? De heer van Outeren. Ik meende, dat wij nog zoo ver niet waren. Wij zouden toch nog eerst moeten behandelen het denkbeeld van den heer Goudsmitom uit de verordening te doen vervallen de bepaling van markt dagen en uren ën die aan Burgemeester en Wethouders over te laten. De heer de Moen. Ik heb geen voorstel gedaanmaar alleen eene vraag. Ik dachtdat de zaak in haar geheel behandeld werd. De heer van Outeren. De heer Goudsmit heeft straks aan het door hem gedaan voorstel herinnerd en ook uit de voorlezing der notulen waarbij hij niet tegenwoordig was, is het gebleken dat, vóór de behande ling der markten in het algemeen, zijn voorstel, om de vaststelling van marktdagen en uren aan Burgemeester en Wethouders over te latenaller eerst zou worden overwogen. De heer Goudsmit. Juist, ik had dat voorstel gedaan; en daarop is mij geantwoorddat dit voorstel nader zou worden behandeld. De heer Stoffels. Ik wenschte wel uitgemaakt te zienof aan Bur gemeester en Wethouders dan wel aan den Raad die bepaling van dagen en uren zou gelaten worden. De heer Goudsmit. Ik zou voorstellen zóó te lezen«De markten worden, op de door Burgemeester en Wethouders vast te stellen dagen en urenuitsluitend gehouden op de volgende plaatsen" enz. De heer van Outeren. Ik moet mij tegen die redactie verzetten op grond van art. 144 der gemeentewet. Daarin wordt aan den Raad opge dragen het instellenafschaffen of veranderen van marktdagen. Nu moge volgens sommigen dit eene bloote aanwijzing zijn dat de Raad zorgen zal voor het houden van markten in het algemeenmaar volgens mij is het niet twijfelachtig, dat de bepaling der markten, althans wat de dagen be treft, aan den Raad is verbleven. Ik geloof niet, dat de Raad zich aan j die opdragt mag onttrekken en die op Burgemeester en Wethouders over brengen. Ik zou de redactie van art. 212 willen behouden, ook wat de bepa- ling der markturen aangaat, omdat zij nimmer tot eenig bezwaar aanlei ding heeft gegeven. De heer Goudsmit. Ik geloof, bij nader inzien, dat de heer van Oute ren gelijk heeft. De Voorzitter. Dan zou alleen overblijven de bepaling der uren. De heer Goudsmit. Ja, maar dat is niet de moeite waard. De heer Buys. Ik zou wel in overweging willen geven om in deze policie-verordening niets te bepalen omtrent de dagen en urenwaarop de verschillende markten gehouden worden. Zeer ligt moet zulk eene bepaling al spoedig veranderd worden en in dat geval zou het lastig zijn de po licie-verordening zelve te moeten wijzigen. Men kon, dunkt mij, de be doelde aanwijzing aan eene andere verordening overlaten en hier enkel verbieden om te markten op andere dagen en uren dan de bedoelde veror dening aanwijst. De Voorzitter. Dan zouden artt. 213 en 218 ook niet meer in aan merking komen. De heer Buys. Bestaan de markten alleen door de thans nog geldende strafverordening, dan zal men natuurlijk eene nieuwe verordening moeten maken maar in geen geval behoeft men die hier op te netüen. De heer van Outeren. Ik ben dat niet eenswant dan ware er geene strafbepaling. Ik geloof, dat de handelaren wel weten moeten, waar zij de markt mogen houden en waar dit hun onder bedreiging van straf, verbo den is; adders komt men in allerhande moeijelijkheden, zoo als voor oenigen tijd gebleken istoen een strijd van verschillend eigenbelang de tusschenkomst van den Raadomtrent het al of niet uitbreiden der aard- appelenmarktheeft noodzakelijk gemaakt. De Voorzitter. Als wij eene dergelijke bepaling nopens de aanwijzing der marktplaatsen bij publicatie bekend maaktenzou daardoor dan niet het best aan het oogmerk voldaan worden? De heer van Outeren. Wanneer men zich bepaalt bij het doen van publicatiënvervalt de mogelijkheid om straf te kunnen toepassen, wanneer op de uitstalling van waren op de markt inbreuk is gemaakt. De heer Buys. Ik wilde alleen straf bedreigd zien tegen het markten op andere plaatsen dan daartoe aangewezen zijn. En wat het bekend ma ken dier plaatsen betreftlaat dat geschiedenzoo als de Burgemeester bet aangegeven heeft. Dan isdunkt mijvolkomen het doel bereikt. De Voorzitter. Het doel wordt er, meen ik, juist nog meer dan op andere wijze door bereikt. Zulk eene publicatie wordt toch meer gelezen dan eene zoo lijvige verordening. De heer Buys. Ik zou dan voorstellen artt. 211 en 212 te laten ver vallen en daarvoor in de plaats te stellen het volgende art.«Het is ver boden te markten op andere plaatsendagen en uren dan voor elke markt in het bijzonder is of zal worden aangewezen." De heer van Outeren. Ik moet vragenof dat wel is in overeen stemming met hetgeen ik straks heb aangemerkt; ik zou dan toch wen- schen dat de heer Buys zich er mede kon vereenigen om te bepalendat door den Raad die plaatsen zullen worden aangewezen. Immers, als die aanwijzing alleen geschiedt door Burgemeester en Wethouders, dan stuiten wij andermaal op art. 144 der gemeentewet; want dan zouden zij daarin elk jaar eene wijziging kunnen brengendie buiten hunne bevoegd heid ligt. De Voorzitter. Als wij het geheel onvermeld latenspreekt het van zelf, dat de plaatsen worden opgegeven door die autoriteit, die daartoe is aangewezen. De heer van Outeren. Heeft de heer Buys daartegen dan geen be zwaar De heer Buys. Volstrekt niet. Men zou dan kunnen inlasschen«door den Raad is of zal worden aangewezen." De Voorzitter. Mag ik vragen, of nog andere leden over art. 212 het woord verlangen? Ik meen, dat de heer de Moen daartegen nog een bezwaar had. De heer de Moen. Ik wilde juist bet artikel behouden zien, zoo als het daar ligt. De Voorzitter. Neendat kan niet. Het artikel is al zoo goed als vervallen. Het nieuw artikel wordtaldus nader gewijzigdgoedgekeurdwaardoor artt. 211 en 212 vervallen. De heer Goudsmit. Als ik mij niet bedrieg, zal er nu een ander voor stel tot regeling der markten moeten worden gedaan. Zal daarover nu niet eene afzonderlijke verordening moeten worden ingewacht? De Voorzitter. Het is bepaald het voornemen. De heer van Outeren. Ik geef in bedenking in art. 217 niet te le- zeü: «Overtreding van eenige bepaling, in de vijf voorgaande artikelen voorkomende" enz., maar: «overtreding van eenige bepaling, in dezen titel voorkomende" enz. Met die wijziging wordt dat artikel goedgekeurd. De heer van Outeren. Ik moet nog eene vraag doen. Het laat zich aanzien dat er, overeenkomstig het gedaan voorstelwekelijks eene kaasmarkt zal gehouden wordenzal die dan niet aan eenige reglementaire bepalingen moeten worden onderworpen? Als nu straks de policie-verordening mogt worden aangenomendan ontbreekt daarin eenige bepaling dienaangaande. Er zal toch wel eenig voorschrift noodig zijn ten aanzien van het wegen, het te koop stellen, het waag- en vervoergeld enz. Er bestaat nu gee nerlei bepaling op de kaasmarkt, maar, bij uitbreiding van die markt, acht ik regeling van dat onderwerp noodzakelijk. De Voorzitter. Wij moeten toch eerst de goedkeuring Van Gedepu teerde Staten op het houden van die kaasmarkt hebben. De heer van Outeren. Wij hebben in de policie-verordening verschil lende bepalingen op de aardappelenmarkt, op de vischmarkt enz. Nu is mijne bedoeling deze: als de policie-verordening is gearresteerd en er wordt later tot de inrigting eener kaasmarkt beslotendan zal daaromtrent in de policie-verordening geene bepaling voorkomen, terwijl omtrent de andere markten voor levensmiddelen regelen zijn gesteld. De heer van der Hoeven. Ware het dan niet beter, indien met de behandeling der volgende artikelen werd voortgegaanen wanneer die alle behandeld zijnde bepalingendie op de kaasmarkt betrekking hebben nog te dezer plaatse werden ingevoegdvóór dat men de geheele verordening in stemming brengt? De heer van Outeren. De heer van der Hoeven heeft geheel mijn denkbeeld uitgedrukt. Twaalfde hoofdstuk. Bouwpolicie. Art. 347 wordt goedgekeurd. Art. 348 luidt aldus: «Indien Burgemeester en Wethouders oordeelen dat de grond, waarop men verlangt te bouwenuithoofde van zijne ingeslotene ligging of andere voor de openbare veiligheid of gezondheid nadeeRge omstandighedendaartoe

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 4