De heer de Moen. Ik acht het wel wenschelijk dat er bepalingen wor
den vastgesteld tegen het hard en dol rijden. Behoef ik er op te wijzen
dat dit tot groot nadeel van de stralen strektvooral die met overwulfde
riolen hebben van zware vrachtwagens veel te lijden. Het is eene waarheid
dat er soms zoo dol gereden wordt, dat er groote ongelukken door kunnen
ontstaan. En zijn wij niet verpligt die zoo veel mogelijk te voorkomen?
In omvraag gebragt, wordt het artikel verworpen met 10 tegen 9 stemmen.
Yoor: de heeren Meerburg, Cock, du RieuScheltema, de Moen, Tol
lens Krantzvan Kaathoven en de Voorzitter.
De heer van Oüteren. Nu art. 100 is verworpen, meen ik, dat alsnog
mijn voorstel in behandeling moet komen, om een art. vast te stellen in
den door mij opgegeven zin. Het kan zijn nut hebben dat de policie bij
magte is om het stapvoets rijden te bevelen. Ik dring er dus op aan dat
een daartoe strekkend artikel in onze algemeene policieverordening wordt
opgenomen.
In omvrage gebragtwordt dat voorstel aangenomen met 12 tegen 7 stemmen.
Tegen: de heeren de Fremery, Meerburg, Hartevelt, Wttewaall, Driessen
van Heukelom en Buys.
Art. 101 luidt aldus:
//Het is verboden binnen de gemeente, na negen uur des morgens, met
paarden een proefrid te houden."
De heer Buys. Ik stel voor ook dit artikel te doen wegvallen. Ik heb
daartegen dezelfde grief als tegen artikel 100.
De heer Hartevelt. Waarom is het houden van een proefrid met paar
den, dien ik trouwens gedurende mijn verblijf in Leyden nog nimmer bij
woonde, na negen uur 's morgens verboden? Mij dunkt dat dit misschien
kwart voor 9 uur veel gevaarlijker zijn kanMaar dit daargelaten is het
gevaar werkelijk daar, verbied dan iederen proefrid binnen de gemeente, of
laat het artikel geheel weg.
De heer van Oüteren. Ik kan hierop het meest officiële antwoord
geven. Tijdens deze verordening in het vorige jaar werd ontworpen, is het
gebeurd dat iemanddoor het houden van een proefrid op de Haarlemmer
straat een voetgangerzonder diens schuldtegen den grond heeft gewor
pen en belangrijk verwond. De dader is daarvoor ernstig gestraftdergelijke
gevallen dient menzoo veel mogelijkte voorkomen.
De heer Hartevelt. Dit artikel 101 is nieuw; de zaak, door u mede
gedeeld, had dus plaats voor het bestaan van dit verbod, en toch is de
proefrijder behoorlijk gestralt; nu blijkt mij de overbodigheid van art. 101
nog duidelijker.
De heer van Heukelom. Maar waaruit kan het blijkenof er bepaald
een proefrid is gehouden?
De heer Cock. Ik meen ook te moeten vragen of er geene uitzondering
voor paarden- en beestenmarkten moet plaats vinden. Ik ben wel niet bij
zonder aan dit punt gehecht, maar het is in mijne sectie geopperd.
De heer Büys. Ik kan mij moeijelijk vereenigen met het voorstel van
den heer Cock. Of het een of het ander. Is de bepaling noodig, dan
moet men haar algemeen toepassen en geen uitzonderingen toelaten voor
beesten- en paardenmarkten.
De heer Cock. Mijne bedoeling is door den vorigen spreker niet juist
begrepen. Die bedoeling was, om het art. te beperken, niet tot den tijd
waarop die markten gehouden wordenmaar tot de plaatsen waar zij gehou
den worden. Veroorlooft men dit laatste nietdan belemmert men dien
tak van handel en maakt dien feitelijk onmogelijk. Daar ben ik tegen.
De heer van Oüteren. De Commissie verzet zich niet tegen deze toe
voeging.
De Voorzitter. Ik zal eerst het artikel in stemming brengenten einde
het beginsel te doen uitmaken.
In omvraag gebragt, wordt het art. verworpen met 12 tegen 7 stemmen,
zoodat het art. en het amendement komen te vervallen.
Voor: de heeren van Oüteren, Cock, Scheltema, Rutgers, de Moen,
Tollens en van Kaathoven.
Art. 102 luidt aldus:
«Handwagens mogen niet zoo hoog met goederen beladen zijn dat de
daarachter geplaatste geleider of bestuurder er niet over kunne heenzien."
De heer van Heukelom. Ik acht dit art. een absurditeit, en stel voor
het te doen vervallen. Zou het ook niet wenschelijk zijn als men dit art.
behieldte bepalenwelke maat de geleider of bestuurder hebben moet.
Dit zou er ten minste uit volgen.
In omvraag gebragt, wordt het art. verworpen met 16 tegen 3 stemmen.
Voorde heeren MeerburgScheltema en de Moen.
Art. 103 luidt aldus:
"Handwagens die van priemen of hoornen voorzien zijn moeten door
middel van die priemen of boomen worden bestuurd."
De heer Buys. Ook tegen dit artikel moet ik mij verklaren.
In omvraag gebragt wordt het art. verworpen met 17 tegen 2 stemmen.
Voor: de heeren Cock en de Moen.
Art. 104 wordt goedgekeurd.
Art. 105 luidt aldus:
«Overtreding van eene bepaling, in een der voorgaande artikelen dezer
afdeeling voorkomende, wordt gestraft met de straffen bedreigd in de artt.
475, 476 en 478 van het Wetboek van Strafregt.
De heer Buys. Ik meen te moeten vragenof eene verwijzing naar
art. 478 van het Wetboek van Strafregt wel te pas komt. In dat artikel
toch komt geene straf voor, zoo als men uit het hier gestelde zou moeten
opmaken.
De heer van Oüteren. De bedoeling van deze aanhaling is om te
voorzien in geval van herhaling van overtreding.
De heer Buys. Het komt mij voor dat, als art. 475 wordt aangehaald,
de toepassing van art. 478, als die noodig mogt zijn, van zelf volgen zou.
De heer van Oüteren. Ik acht de aanhaling van de drie artikelen
noodzakelijk. De overtreding bedoeld in art. 475 n°. 4, van het Wetboek
van Strafregt wordt gestraft met geldboete, maar, volgens art. 476, kan
daarenbovennaar omstandigheden gevangenisstraf worden opgelegdter
wijl eindelijk art. 478, in geval van herhaling van overtreding, de toepas
sing van gevangenisstraf gebiedend voorschrijft.
De heer Buys. Ik geloof dat er nu slechts een art. van de vierde af
deeling overblijft. Intusschen wordt in art. 105 gesproken van een der
voorgaande artt. dezer afdeeling. Eene kleine verandering van redactie zal
dus noodig zijn.
De heer van Oüteren. Art. 104 is behouden, en er is ook een nieuw
art. aangenomen. De afdeeling bestaat dus niet uit een enkel artikel. Ik
zou dus willen lezen: "overtreding der beide voorgaande bepalingen wordt" enz.
De heer Cock. Is het wel noodig art. 476 Strafregt in art. 105 aan te
halen? Misschien zou die aanhaling kunnen wegvallen. De overtreding van
art. 104 valt in de termen van art. 475 n°. 3 Strafregt.
De heer van Oüteren. De heer Cock geeft mij bij nadere overweging
zeker toe dat art. 476 Strafregt wel degelijk aangehaald moet blijven.
Art. 105 wordt daarop goedgekeurd.
Artt. 106 en 107 worden goedgekeurd.
Art. 108 luidt aldus
"Bij elke overtreding der twee voorgaande artikelenworden de bestuur
ders der rijtuigenwagens en sleden gestraft met eene boete van één tot
vijf en twintig gulden."
De heer Buys. Zal men ook hier niet moeten verwijzen naar art. 475
n°. 4 Strafregt?
De heer van Oüteren. De commissie geeft dit toe.
Art. 108 wordt daarop goedgekeurd.
Art. 109 wordt goedgekeurd.
Art. 110 luidt aldus:
"Geen kar of wagenmet honden bespannenmag zonder behoorlijken
geleider door de gemeente rijden. Die geleider moet naast de kar of den
wagen loopen en de touwen vasthouden.
Niemand mag op een door honden getrokken kar of wagen zitten.
Bij het voorbijgaan van een rijtuig, moet de geleider zich tusschen dat
rijtuig en zijne kar of zijnen wagen plaatsen.
De honden mogen niet anders dan gemuilband aan of onder karren of
wagens gespannen worden.
Honden mogen niet naast de kar of den wagen gespannen of daaronder
zoodanig aangespannen worden, dat de geleider de honden niet in zijne
magt heeft."
De heer Cock. In de afdeelingwaarin ik gezeten washeeft men bij het
onderzoek van dit artikel teregt opgemerkt, dat in de eerste alinea geen
strafbaar persoon wordt aangetroffen. Die opmerking, reeds in de afdee-
lingen gemaakt, is nog van kracht. Men kan toch moeijelijk een wagen
of kar in de gevangenis zetten. Ik geloof dus dat de redactie van dit ar
tikel verandering moet ondergaan.
De heer Buys. Ik zou gaarne dit artikel aldus willen lezen: "De
bruikers van karren of wagensmet honden bespannenzorgen dat die
voertuigen niet zonder behoorlijk geleide door de gemeente rijden."
Art. 110 wordt met deze wijziging goedgekeurd.
Art. 111 luidt aldus:
"Men mag bij mistig weder, of wanneer er sneeuw op de straten ligt,
geen paarden voor rij- of voertuigen gespannen hebbenzonder dat die
paarden van bellen zijn voorzien."
De heer Buys. Hier mist men hetzelfde als bij het vorige artikel, na
melijk duidelijke aanwijzing van den verantwoordelijken persoon. Ik stel
voor te lezen: "De eigenaars der rijtuigen zijn voor de naleving van
dit voorschrift aansprakelijk."
De heer Cock. Ik geloof dat het beter is, te lezen: "de voerlieden,"
enz. Het gebeurt toch menigmaal dat ook dames eigenaressen van rijtui
gen zijn en de dames zijn toch minder bekend met de policie-verordenin-
gen. Daarom zou ik de eigenaren niet aansprakelijk willen stellen.
De heer Buys. Ik neem gaarne net denkbeeld van den vorigen spreker
over, om in plaats van "eigenaren" in mijn amendement te stellen "voerlieden."
Het artikel wordtin dien geest gewijzigdgoedgekeurd.
Art. 112 luidt aldus:
»De voerlieden moeten zorgen, dat hunne rijtuigen, op straat stil staande
de passage niet belemmeren. Dit artikel is ook op hondenkarren toepasselijk."
De heer Buys. Gelijk ik in den aanvang van deze discussie zeide, ben
ik van oordeel dat de policie, wanneer zij ontwaart dat rijtuigen of paarden
de passage belemmerendie eenvoudig ter zijde kan stellenook zonder dat
de policie-verordening haar daartoe bepaaldelijk magtigt. Dit artikel acht
ik dus overbodig.
De heer van Oüteren. Ik meen toch dat dit artikel van nut kan zijn
en dat het alzoo niet moet worden gemist.
In omvraag gebragt, wordt het artikel verworpen met 14 tegen 5 stemmen.
Voorde heeren van OüterenScheltemade MoenTollens en Krantz.
Art. 113 luidt aldus:
"De bestuurders van rij- of voertuigenvoor eene geopende brug komen
de mogen niet voortrijdendan nadat de op het sluiten der brug wach
tende voetgangers daarover zijn gegaan."
De heer Buys. Ik acht ook dit artikel niet noodzakelijk. De policie
kan, ook weder zonder verordening, naar ik meen, als de brug gesloten
is, in het belang der passage de koetsiers bevelen te doen wat hier wordt
voorgeschreven. Ik verlang dus stemming over dit artikel.
De heer IIubrecht. Ik acht daarentegen dit art. zeer noodzakelijk. De
ondervinding heeft geleerd dat eene dusdanige bepaling bij het sluiten der
bruggenvooral waar drukke passage bestaatvoor de veiligheid der voet
gangers zeer gewenscht is. Zij die met de behandeling der bruggen zijn
belast, hebben dikwijls het noodzakelijke hiervan aangegeven.
De heer Buys. Zoo als ik zeidede policie kan waarschuwen en rij- of
voertuigen het voortrijden beletten.
In omvraag gebragt, wordt art. 113 aangenomen met 13 tegen 6 stemmen.
Tegen: de heeren de Eremery, Meerburg, Driessen, van Heukelom,
Buys en Hoog.