wanneer het vegen der straten wordt toegelaten. Wordt dit vegen met kracht gedaan, dan zal er geen zand, evenmin als bij schrobben, overblij ven; wordt dit oppervlakkig gedaandan verandert het vuil in modder zoodat men te kiezen heeft tusschen het nadeel van al te reine straten en modderstraten. Ik acht de les uit de ondervinding in andere plaatsen niet verwerpelijk; die les is zelfs tot spreuk der voorzigtigheid aangenomen. Reinheid is een voorschrift der algemeene gezondheidsleer; water is niet alleen het voornaamste reinigingsmiddel, maar ook het voertuig ter verwij dering van plantaardige en dierlijke stoffendie tot ontbinding overgaan. Het aangevoerde omtrent het verbod dat verleden jaar gegeven werdis niet voor algemeene toepassing vatbaar. Men meende toéndat het stin kend grachtwater, tot schrobben gebruikt, onaangenaam en voor de gezond heid schadelijk kon zijn. De heer Buys. Ik acht mij volstrekt niet bevoegd over de quaestie nu in behandeling een oordeel uit te spreken. Alles hangt voor mij af van het antwoord op de vraag, of de straten door het schrobben werkelijk lij den, en daarom zou het mij hoogst aangenaam zijnwanneer de wethouder, aan het hoofd der fabricage geplaatst, ons zijne meening over deze vraag wel zou willen mededeelen. De heer Hubrecht. De bepaling, zoodanig als zij in de algemeene policie-verordening is opgenomen is zeer noodig. Op plaatsen waar eene nieuwe bestrating is aangelegd en waar de bepaling van dit artikel is overtredenis dit zigtbaaro. a. voor eenige huizen op het Rapenburg en evenzeer op den nieuw verstraten Apothekersdijkwaar menofschoon de klinkers daar in zoogenaamd keperverband liggen, het zand uit overdreven netheid grootendeels is weggeveegd. Nieuw zand wordt daar nu weder op- gebragt, en de bewoners zijn herinnerd aan de bepaling van dit artikel. De oorzitter. Zeker is het, dat er toch altijd zal worden geveegd. De heer van Heukelom. Ik heb bij mijn voorstel op den voorgrond geplaatst, dat het zand bij herstelling van straten volstrekt niet mag wor den weggenomen. Op mijne beurt moet ik aan den heer Hubrecht nu de bepaalde vraag doen, of de straten over het algemeen niet zeer slecht lig gen, naar mijne meening, juist door het schrobben der straten. De heer Hubrecht. Ik kan den heer van Heukelom antwoordendat zeer zeker de bepaling, dat de eerste zes weken na herstelling het zand niet mag weggeveegd worden, zeer nuttig is voor de bestrating. Voor het Rijks Herbarium op het Rapenburg, en even zoo op de gewezen Koepoorts gracht, tegenover de drukkerij van den heer Sythoff, waar het zand niet is weggeschrobtis de bestrating veel beter gebleven. Zonder nu in het algemeen het schrobben te willen veroordeelenwat toch voor de door spoeling der kolken ook zeker zijn nut heeft, is zulks kort na de her stelling van straten zeker zeer schadelijk. De heer van Heukelom. Dan moet ik vragen, of die straten zich dan door veel modder onderscheiden. De heer Meerburg. Het is zeker, dat de straten, in de achterbuurten gelegen, niet of minder geschrobd worden. En daar toch zijn die straten over het algemeen in nog slechter toestand. Het voorbeeld van den Apo thekersdijk kan niet opgaanwant ik heb zelf gezien dattoen het zand daar lag, de wind zeer sterk was en deze het zand heeft opgejaagd. De heer van Heukelom. Ik wijzig dan mijn voorstel in dien geest, dat het zand zonder verlof niet mag worden weggenomen. De heer Hubrecht. Ik zou gaarne wenschen dat het artikel geheel in omvraag werd gebragtdan zou men kunnen ontwarenwat de meerderheid van den Raad verlangt. De Voorzitter. Ik geloof, dat het amendement van den heer van Heu kelom, dat strekt, om een geheel nieuw art. 97 in te lasschen in omvraag moet worden gebragt; wordt het aangenomen, dan vervalt het artikel van het ontwerp. In omvraag gebragt, wordt het amendement van den heer van Heukelom aangenomen met 10 tegen 9 stemmen. Tegen: de heeren Meerburg, Hartevelt, Wttewaall, Cock, duRieu, Rut gers, Hubrecht, van Kaathoven en de Voorzitter. Art. 98 luidt aldus: "Voor zooverre daartegen bij de algemeene strafwet geene straf is be dreigd, wordt overtreding der bepalingen van de artt. 80, 81, 87, 88, 90, 92, 93, 95, 96 en 97 gestraft met eene geldboete van één tot vijf gul denen overtreding van eenige andere bepaling van dit hoofdstuk met eene geldboete van één tot tien gulden. In het geval van art. 94 kan de regter ook gevangenisstraf voor één of twee dagen uitspreken, voor zooverre dit niet reeds bij art. 477 van het Wetboek van Strafregt is voorgeschreven en tevens de voorwerpen van het misdrijf, gelijk mede de middelen en de werktuigen, die tot het plegen van misdrijf hebben gediend of bestemd zijn geweest, verbeurd verklaren of bevelen dat die voor misbruik ongeschikt gemaakt of vernietigd worden." De heer Cock. Naar aanleiding van eene opmerking, in mijne afdeeling gemaakt, heeft de Commissie het woord "en" in dit artikel gelascht, maar naar mijne meening is het verkeerd geplaatst, en moet er alzoo eene kleine verandering in het artikel gebragt worden. In art. 477 Wetboek van Straf regt staat toch niets van straffenmaar wel van verbeurd verklaren. Het woordje "en" moet dus geplaatst worden vóór de woorden: "voorzooverre dit niet reeds" enz. De heer Buys. In de eerste plaats moet ik doen opmerkendat in dit artikel nog eene andere drukfout is ingeslopen. Kr staat namelijk«van dit hoofdstuk", terwijl men blijkbaar bedoelt: «van deze afdeeling". Maar in de tweede plaats zou ik gaarne eene inlichting ontvangen omtrent de betee- kenis van de tweede zinsnede. Wil men zeggen dat de daar bepaalde ge vangenisstraf in de plaats kan komen van de boete, of wel dat zij aan de boete kan worden toegevoegd? In het laatste geval zou men duidelijkheids halve het woord daarenboven" kunnen inlasschen. De heer van Outeren. Het was bepaaldelijk de bedoeling der Commis sie dat de gevangenisstraf daarenboven kan worden opgelegd. De heer Buys. Ik zou de vergadering ook nog wel in overweging wil len geven om hier de verbeurdverklaring achterwege te laten. De straffen zijn, dunkt mij, hoog genoeg. De heer van Outeren. Ik heb nog al groot bezwaar tegen dit voor stel want ik acht tot het tegengaan van de hazard- en dobbelspelen het zeer wenschelijk, dat de voorwerpen, die tot het kaart-, dobbel- of hazard- j spel gediend hebben, worden verbeurd verklaard. i De heer Buys. Ik meende dat het de bedoeling was om de verbeurd- i verklaring ook op art. 80 toe te passen. De heer van Outeren. Gij vergist u. De in de eerste alinea van art. 98 genoemde artikelen worden in de tweede alinea niet aangehaald. Daar is alleen sprake van art. 94, dat doelt op het verbieden van sommige spe len op straat. De heer Buys. Uwe aanmerking is volkomen juist. Ik neem mijn voor- j stel terug. Ilel art. wordt daarop goedgekeurd, met verplaatsing van het woord »en", met de verandering van de woorden "van dit hoofdstuk", in "van deze af deeling en met inlassching van het woord "daarenboven" in de tweede zinsnede. Art. 99 luidt aldus "Ieder die zich op de openbare straat in kennelijken staat van dronken schap vertoont, wordt gestraft met eene geldboete van één tot tien gulden." De heer Cock. Mijnheer de Voorzitter. Ik vraag alleen het woord om të verklarendat ik tegen dit artikel zal stemmenzonder mij eenigzins te vleijen met een gelukkig succes; ik was toch de eenige in mijne sectie, die er zich tegen verzette. Ik wil de vergadering dan ook niet lang ophouden met de uiteenzetting der redehén, die mij daartoe leiden kunnen. Zij zijn over en genoeg bekend. Ik laat dan ook daar, dat Het theoretisch verkeerd is eene bloote overtreding der moraal bij de wet te straffen maar wijs er voornamelijk op, dat geene wetsbepaling meer dan deze in de praktijk aan leiding geeft tot schending van het gulden principe der gelijke regtsbedeéling. Het is toch mijne innige overtuiging en tevens is het van algemeenë be kendheid dat dit artikel op den een wordt toegepast en op den anderen niet. De heer Buys. Ik ondersteun ten sterkste het gevoelen van den vorigen spreker. Vooral dit artikel is in mijn oog een gruwel, niet om het verbod op zich zelf, maar om de onbillijke toepassing. Het is een onloochenbaar feit dat men bij die toepassing onderscheid maakt en noodzakelijk moet maken. De arme dronkaard wordt vervolgdmaar de welgestelde gaat rus- tig zijn weg. Trouwens voor de algemeene veiligheid acht ik de bepaling geheel overbodig; want personen, die zich in zoodanigen toestand bevinden dat de policie hen werkelijk kan aanmerken als verkeerende in kennelijken staat van dronkenschap, zijn al zeer weinig te duchten; door een kind wor den zij omver geworpen. Hartelijk hoop ikdat de vergadering althans deze bepaling zal willen schrappen. De heer du Rieu. Ook bij de vaststelling van de thans bestaande al gemeene policie-verordening heb ik mij tegen dit artikel verklaard. Sedert dien tijd ben ik niet van gevoelen veranderdheb ik er geen nut van ge zien en zal mij er dus ook nu tegen verklaren. De Voorzitter. Ik mag niet anders zeggen dan dat de bestaande be paling wel eenig nut heeft te weeg gebragt. Wij kennen b. v. een man, die in de laatste vijf jaren te dier zake bij herhaling met gevangenis is gestiaft. Het schijntdat hij door die gedurige gevangenisstraf tot inkeer is gekomenwant wij hebben hem sedert eeuigen tijd niet meer in dien staat aangetroffen. Daaruit blijkt dus dat het artikel wel eenige verbetering heeft te weeg gebragt. Overigens moet ik zeggen dat de policie de be staande bepaling, zonder aanzien des persoons, heeft toegepast en dat zoowel meer- als minvermogenden er de gevolgen van hebben ondervonden. Intusschen versta men mij wel: ik geef slechts toelichting, maar verdedig bet artikel niet. De heer Hubrecht. Ook ik zal mij tegen dit artikel verklaren. In omvraag gebragt, wordt het art. verworpen met 17 tegen 2 stemmen. Voor: de heeren de Moen en Tollens. Art. 100 luidt aldus: "Het is verboden binnen de gemeente met rij- of voertuigen harder te rijden dan op een matigen draf." De heer Buys. Mijnheer de Voorzitter, ik moet alweder met mijn oude bezwaar te voorschijn komen, want het geldt in volle mate tegen dit ar tikel. Vooreerst zondigt het, naar mijn gevoelen, tegen den eersten regel van strafwetgeving, die het gebruik van duidelijke en praecise woorden eischt. Wat is een matige draf Geen sterveling die het bepalen kan. De agent die bekeurt en de regter die straft, beide bewegen zich op het terrein van zuivere willekeur. Maar daarenboven waartoe het verbod? Leyden heeft de reputatie van eene stille stad te zijnen nu gaat men daar verbieden wat in de grootste en drukst bezochte steden van de wereld geoorloofd is. Men mag voor de publieke straat geen veiligheid eischen als op eene kinderkamer, en het is zoo groot kwaad nog niet wanneer de voetgangers leeren goed uit de oogen te zien. De personendie alleen door eenige oogenblikken op een onmatiger: draf te rijden, de plaats hunner be stemming tijdig kunnen bereiken, bebbendunkt mij, ook hun regt. De heer van Outeren. Ik geef het toe, dat deze bepaling wel tot moeijelijkheden kan aanleiding gevenmaar ik mag niet ontkennen dat zij ook eene nuttige strekking heeft. Gisteren nog heb ik bij het aangaan der kerkter hoogte van de Burgsteeg en de Nieuwstraatgezien dat van beide zijden rijtuigenop ongehoorden draf, kwamen aanrijden, zoodat de kerkgangers zieh ter naauwernood voor ongelukken konden beveiligen. Wil men liever eene bepaling, zoo als die door den gemeenteraad van Haarlem is vastgestelddat er namelijk stapvoets moet worden geredenzoodra de ambtenaren van policie dit gelastendaartegen zou ik mij niet verzetten. De heer Buys. Ik geloof dat de policie wel degelijk de bevoegdheid bezit om, bij bijzondere gelegenheden, te bevelen dat er stapvoets worde gereden al staat dit niet uitdrukkelijk in de algemeene policie verordening vermeld. De heer Meerburg. Ik meen te moeten vragenof er in Parijs en el ders, waar het hard rijden is geoorloofd, niet in de meeste straten breede trottoirs zijn aangelegd. Hier echter is dit het geval niet, en kan men vooral aan de hoeken der straten onverhoeds tegen rijtuigen aankomen cn een groot ongeluk krijgen. De beer van Heukelom. Niemand kan zeggen wat een matige draf is. VVie kan dat bepalen, en waarom zouden wij dan bepalingen vaststellen, die in de toepassing de grootste moeijelijkheden zullen veroorzaken?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1867 | | pagina 3